Foto Loes van der Meer

Recente jurisprudentie over opzet bij schietincidenten

Juriaan Simonis, Wetenschappelijk Bureau OM

Sommige verdachten zijn ware scherpschutters als je hun eigen verklaringen mag geloven. In een Helmondse strafzaak had verdachte bij de rechtbank het volgende verklaard: "Ik heb zes keer geschoten. Ik stond op zo’n 20 á 25 meter van de auto. Eén van de personen stond aan de achterkant van de auto. Ik heb met één arm recht vooruit geschoten."

Maar dat betekende volgens hem niet dat hij zich schuldig zou hebben gedaan aan poging tot doodslag. Volgens zijn raadsman had hij de slachtoffers alleen maar willen laten schrikken door precies tussen hen door te schieten.

Het Hof Den Bosch veroordeelde hem toch en de zaak kwam bij de Hoge Raad. Die mocht zich buigen over de vraag of hier opzet was geweest op de dood van de inzittenden van de auto. In dit geval ging het om voorwaardelijk opzet, de lichtste vorm van opzet. Dat is volgens de vaste rechtspraak aanwezig als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat iemand om het leven zou komen. Volgens verdachte was dat niet het geval geweest. Hij wou de slachtoffers juist niet raken, maar ze alleen aan het schrikken maken. De Hoge Raad ging niet mee in die gedachte. 

De Raad wees op eerdere rechtspraak met de strekking dat sommige gedragingen zo gevaarlijk zijn, dat wie zoiets doet normaal gesproken de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust aanvaardt. Een voorbeeld is de man die zijn vinger aan de trekker van een geladen pistool hield terwijl hij met iemand aan het worstelen was. Ook bij degene die met zeer hoge snelheid recht op een politieauto afreed, terwijl een medeverdachte hem door de telefoon aanspoorde en zei: ‘rij honderdtachtig en knal die skowtoe [=politie] keihard’, werd het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood van een ander aangenomen, net als bij de ongeoefende schutter die in zijn eigen huis van een paar meter afstand schoot op twee mannen die een ‘langlopend betalingsgeschil’ kwamen oplossen.

Een andere Brabantse autoschutter kreeg evenmin voet aan de grond bij de Hoge Raad.  Deze Oisterwijkse verdachte stelde dat niet bewezen kon worden dat hij op een van de auto’s met de slachtoffers zou hebben gemikt. De kogel stak immers op 2,5 meter hoogte in de gevel van een huis. In zijn conclusie bij het arrest legde advocaat-generaal Machielse uit dat wanneer je met gestrekte arm op een auto schiet, het helemaal niet zo gek is dat de kogel een licht stijgende lijn volgt en  na 60 meter een hoogte van 2,5 meter heeft bereikt.

De Hoge Raad doet de zaak af zonder natuurkundige beschouwingen, maar verwijst naar de Helmondse zaak. De veroordeling blijft in stand.