In dit hoofdstuk is het werk van het OM in cijfers gevat en wordt daarop een toelichting gegeven. Zo worden de prestaties van het OM in 2017 inzichtelijk gemaakt. Eerst komen enkele algemene ontwikkelingen aan bod. Vervolgens worden specifieke onderdelen van het werk van het OM uitgelicht. 

Dalende criminaliteit en een dalend aanbod van strafzaken in perspectief

De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over door de politie geregistreerde criminaliteit laten al jaren een dalende trend zien. In 2016 daalde de geregistreerde criminaliteit met iets meer dan 5 procent, in 2017 is die daling met 10 procent nog groter. Ook het slachtofferschap daalde; in 2017 rapporteerde 15 procent van de Nederlanders slachtoffer te zijn geworden van een misdrijf. In 2016 was dat nog 17 procent. Deze daling werkt door in nagenoeg de hele strafrechtelijke keten, waartoe naast het OM ook politie en Rechtspraak behoren. In de afgelopen jaren is veel onderzoek verricht naar de oorzaak van deze daling en de gevolgen van het feit dat steeds minder zaken in de strafrechtsketen terecht komen. Uit het onderzoek blijkt allereerst dat de geregistreerde criminaliteit een beperkte graadmeter voor de werkelijke criminaliteit in Nederland is. In de tweede plaats verandert het werk van het OM in hoog tempo. Veel van de inspanningen die het OM in 2017 deed, leidden niet tot (telbare) strafzaken. Van het OM wordt bovendien steeds meer maatwerk gevraagd. De conclusie dat de dalende geregistreerde criminaliteit leidt tot een kleinere behoefte aan capaciteit en middelen binnen de strafrechtsketen is te eenvoudig. 

De geregistreerde criminaliteit als graadmeter

De geregistreerde criminaliteit bestaat uit alle misdrijven waarvan de politie kennisneemt. Een deel bestaat uit strafbare feiten die de politie zelf opspoort, zoals rijden onder invloed, heling of het verhandelen van drugs. Voor het grootste deel bestaat de geregistreerde criminaliteit uit aangiften van een delict. De geregistreerde criminaliteit is daarmee direct afhankelijk van de aangiftebereidheid van burgers. Het CBS meet ieder jaar de meldings- en aangiftebereidheid van Nederlandse slachtoffers. De uitkomsten laten zien dat de aangiftebereidheid in Nederland in de afgelopen 5 jaar is gedaald. Daarnaast is bekend dat de aangiftebereidheid van burgers die slachtoffer zijn geworden van zogenaamde “cyberdelicten” laag is. En juist het aantal slachtoffers van deze computergerelateerde delicten neemt in de afgelopen jaren toe. Het is een belangrijke opgave voor de strafrechtspleging om deze trend te keren. Niet om de statistieken op peil te houden, maar om te zorgen dat burgers het vertrouwen in het strafrecht behouden en de weg blijven vinden naar politie en OM. 

Lang niet alle criminele activiteiten worden bij de politie aangegeven. Bijvoorbeeld omdat er geen directe slachtoffers zijn of omdat slachtoffers bang zijn om zich bij de politie te melden. Het gaat dan vaak over ondermijnende criminaliteit zoals handel in drugs, mensen en wapens, milieucriminaliteit, fraude en corruptie. Deze vaak georganiseerde misdaad vormt een groot en reëel maatschappelijk probleem. Vanuit de praktijk van opsporing, intelligence en vervolging bestaat de indruk dat slechts een gering deel van deze georganiseerde criminaliteit in beeld is. 

Het werk van het OM verandert

Een groeiend deel van het werk van het OM speelt zich af buiten de muren van de rechtszaal. Die veranderde rol van het OM is zichtbaar op allerlei gebieden, of het nu gaat om de aanpak van ondermijnende criminaliteit, terrorismebestrijding, verwarde personen, huiselijk geweld of financieel-economische criminaliteit. Het OM werkt actief samen met het lokaal bestuur, de opsporingsdiensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten, ketenpartners, zorginstellingen en de belastingdienst. De inzet van het OM omvat dus veel meer dan cijfers over strafzaken kunnen laten zien. De bijdragen van het OM zijn steeds vaker gericht op andere doelstellingen dan (alleen) strafrechtelijke vervolging. 

Een grap met een nepwapen kan heel verkeerd aflopen

Het begint als een grap van een dronken Utrechtse student. Na een avondje stappen gaat hij met een nepwapen in zijn broekband naar huis. Hij wil zijn huisgenoten laten schrikken. 

Een vrouw die over de Amsterdamsestraatweg fietst, ziet de student, schrikt en belt de politie. Twee agenten gaan naar de Amsterdamsestraatweg en schreeuwen tegen de student dat hij zijn handen omhoog moet doen. In plaats daarvan beweegt hij zijn handen in de richting van het wapen. De agenten staan op het punt te schieten en roepen nog een keer dat de handen omhoog moeten. Pas dan dringt de ernst van de situatie door tot het benevelde studentenbrein. Het scheelt een fractie van een seconde of de agenten hadden geschoten. Volgens de officier van justitie zou dat rechtmatig zijn geweest.

De officier van justitie kan de student dagvaarden. Als hij wordt veroordeeld, krijgt hij een strafblad. Dat kan zijn toekomstige werk en leven flink in de weg staan. Omdat de verdachte zich realiseert hoe stom hij is geweest en zich uitput in excuses, besluit de officier tot een alternatieve straf. De verdachte moet een paper schrijven, waarin hij alle mogelijke aspecten behandelt van de impact die dit gebeuren heeft op agenten en omstanders. Als de officier het betoog heeft goedgekeurd, moet de student het persoonlijk aanbieden aan de agenten, met zijn welgemeende excuses. Daarmee wordt de zaak passend en naar ieders tevredenheid afgerond. 

Meer tijd per zaak nodig

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat de behandeltijd van strafzaken is toegenomen. Het Openbaar Ministerie moet en wil rekening houden met de belangen van verdachte én slachtoffer. Het strafrecht kan een steun voor gedragsverandering zijn. De afstemming met de Reclassering, Slachtofferhulp Nederland en andere zorginstanties is daarom veel intensiever geworden. Maar ook het aantal verdachten met psychische, emotionele of verstandelijke problematiek, is van grote invloed op het werk van het OM en vraagt een multidisciplinaire en persoonsgerichte benadering. Die zorgcomponent heeft een belangrijkere rol gekregen in de afweging van het OM.

Daarnaast vraagt de behandeling van een strafzaak op zitting meer tijd. Dat heeft meerdere oorzaken. Zo groeit het belang van forensisch bewijs, wordt steeds vaker gebruik gemaakt van camerabeelden en verschijnen meer getuigen en deskundigen op zitting. Daarnaast krijgt het slachtoffer in een groeiend aantal strafzaken een belangrijke rol in het strafproces en is recentelijk het spreekrecht verruimd. Het slachtoffer mag zich nu zich ook uitspreken over de mogelijke bewezenverklaring, het strafbare feit, de schuld van de verdachte(n) en de straf.

Het werk in cijfers

Veiligheidsagenda 2015-2018

De veiligheidsagenda 2015-2018 heeft als doel de integrale samenwerking bij de aanpak van bepaalde vormen van criminaliteit verder te versterken. Daarin zijn afspraken gemaakt over de bijdragen van het OM, de regioburgemeesters, de minister van Justitie en Veiligheid en de politie over de aanpak van de gezamenlijk benoemde thema's. Het gaat daarbij niet alleen om de strafrechtelijke aanpak, maar ook om gezamenlijk als één overheid maatregelen te treffen die zo effectief mogelijk zijn in de strijd tegen criminaliteit. Wel zijn er specifieke doelstellingen op het gebied van strafrechtelijke handhaving benoemd, die in 2018 grotendeels zijn gerealiseerd. 

Beleidsafspraken 2017

Aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden

Een belangrijk onderdeel van de veiligheidsagenda is de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden. Samen met de politie zijn er 1.361 aangepakt, die actief waren op verschillende criminaliteitsterreinen.

Aanpak criminele samenwerkingsverbanden*

2014

2015

2016

2017

Totaal aantal onderzoeken

(gestart en lopend)

1.765 2.081 2.136
Fraude 349 440 439
Handel en productie drugs 341 476 514
Hightechcrime en cybercrime 67 74 82
Jihadisme 178 246 318
Kinderpornografie 13 8 17
Mensenhandel en mensensmokkel 158 163 173
Milieu 124 127 125
Wapens en explosieven 44 69 60
Witwassen 282 218 206
Overig 209 260 202

* sinds 2015 worden de onderzoeken naar georganiseerde misdaad systematisch gemeten. Over de voorgaande jaren zijn wel deelcijfers, maar geen totaalcijfers beschikbaar. Gemeten zijn de onderzoeken in de tactische of vervolgingsfase die in 2015 zijn gestart of nog lopend waren.

De instroom van misdrijfzaken

In 2017 registreerde het OM 177.600 nieuwe misdrijfzaken. Dat is 7 procent minder dan het jaar daarvoor. De politie leverde het meest aantal zaken aan: 160.600. De rest van de strafzaken werd aangeleverd door de Koninklijke Marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten, zoals de FIOD. 

De instroom van het aantal interventiezaken, ook wel bekend als ZSM-zaken, neemt af. In 2017 stroomden bijna 8 procent minder verdachten van dit type misdrijf bij het OM in. Het gaat hierbij om strafzaken met een duidelijk lokale of regionale stempel die meestal op een ZSM-locatie in behandeling worden genomen en daar binnen zes uur worden beoordeeld en waar mogelijk ook worden afgedaan. Het gaat om delicten als vernieling, diefstal, mishandeling of bedreiging. 

De instroom van ondermijningszaken is sinds 2016 met 8 procent toegenomen. In totaal zijn 8.300 ondermijningszaken in behandeling genomen. Uiteraard hangt deze toename samen met de extra onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden.

Naast nieuwe misdrijfzaken stromen bij het OM ook strafzaken in die het OM al eerder heeft behandeld. Het gaat dan vooral om strafzaken die zijn afgedaan met een strafbeschikking, maar waartegen de bestrafte in verzet is gegaan, of waarin het CJIB de strafbeschikking niet heeft kunnen executeren. In 2017 stroomden 8.300 misdrijfzaken opnieuw in bij het OM.

Om zaken die niet tot vervolging kunnen leiden zo vroeg mogelijk te signaleren en af te kunnen sluiten, beoordeelt het OM sinds 2012 jaarlijks vele duizenden dossiers van de politie. Bij het grootste deel van deze dossiers bestaat op voorhand het vermoeden dat van vervolging om bewijstechnische redenen geen sprake kan zijn, maar is wel een verdachte gehoord. Het grootste deel van deze dossiers eindigt in een sepot. Een klein deel van deze zaken wordt afgedaan met een buitenstrafrechtelijke beslissing, zoals een HALT+-verwijzing of een reprimande van de officier van justitie. In 2017 werden bijna 45.000 van dit soort dossiers door de politie ingezonden aan het OM. 

De behandeling van misdrijfzaken

In 2017 beoordeelde het OM – naast de 45.000 dossiers in de voorfase – in totaal 191.200 misdrijfzaken. Dat is 4 procent minder dan in 2016, maar meer dan het aantal zaken dat is ingestroomd. Doordat 5.600 strafzaken meer zijn afgedaan dan zijn ingestroomd, is de voorraad misdrijfzaken is kleiner geworden. Van de 191.200 strafzaken heeft het OM 86.800 strafzaken zelfstandig afgedaan; 34.400 met een onvoorwaardelijk sepot, 32.000 met een strafbeschikking, 9.000 met een voorwaardelijk sepot en 8.700 met een transactie. Opvallend is dat het aantal sepotbeslissingen ten opzichte van het voorgaande jaar maar liefst met 19 procent is afgenomen. Het aantal beleidssepots daalde met maar liefst 34 procent. Het aantal technische sepots is redelijk stabiel gebleven ten opzichte van voorgaande jaren. Dit komt nog uitgebreider aan bod in de beschrijving van de behandeling van strafbeschikkingen. 

In 2017 deed de rechter 104.400 zaken af na een dagvaarding of een oproeping van het OM. Dat is nagenoeg gelijk aan het aantal zaken dat de rechter vorig jaar afdeed. Het aandeel zaken dat het OM voor de rechter bracht, steeg van 52 procent naar 55 procent. Geheel in lijn met het beeld dat strafzaken zwaarder en complexer worden, handelde de meervoudige kamer – dit is de kamer van drie rechters die complexere zaken beoordeelt – 19 procent meer zaken af dan in 2016. Het aantal zaken dat uitstroomde met een eindvonnis van de enkelvoudige kamer nam in 2017 af met 2 procent. 

Regelmatig moet een strafzaak meerdere malen op een zitting terug komen, voordat de rechter het eindvonnis kan uitspreken. Om de schaarse zittingscapaciteit goed te benutten, startte enkele jaren geleden een Taskforce van OM en Rechtspraak. Het aantal zaken dat aangehouden moest worden vanwege vermijdbare administratieve tekortkomingen, is behoorlijk gedaald. Toch moeten OM en Rechtspraak steeds meer zittingen, vooral MK-zittingen, organiseren om de zaken te kunnen behandelen. In totaal hebben OM en Rechtspraak afgesproken om 4.990 MK-zittingen te houden, goed voor bijna 30.000 zittingsuren. Dat zijn 330 zittingen meer dan in 2016. Op die zittingen zijn uiteindelijk 31.500 strafzaken een of meerdere keren behandeld, wat uiteindelijk heeft geleid tot 15.000 eindvonnissen. Daarnaast zijn in 2017 11.300 enkelvoudige (vooral politierechter) zittingen gepland, goed voor bijna 40.000 zittingsuren. Uiteindelijk zijn bijna 125.000 zaken een of meerdere keren op zitting behandeld, met 84.000 eindvonnissen als resultaat. 

De beschikbare zittingscapaciteit blijft ook in de nabije toekomst een bron van zorg voor het OM. Dat geldt in ieder geval voor de behandeling van eenvoudige misdrijven. Een verdachte van een strafbaar feit zoals rijden onder invloed, eenvoudige diefstal of een eenvoudige mishandeling moet binnen een redelijke termijn op zitting staan. Vertraging in het proces is onwenselijk. Ondanks dat de rechtbanken in 2017 meer zittingsruimte voor deze zaken hebben vrijgemaakt en bereid waren om samen themazittingen te organiseren, beschikt het OM nog steeds over een relatief grote voorraad eenvoudige misdrijfzaken. Om te voorkomen dat deze zaken “te oud” worden of de doorlooptijden te lang, moet blijvend worden geïnvesteerd in voldoende capaciteit van officieren en rechters. Daarnaast constateert het OM dat de behandeling van het groeiend aantal ondermijningszaken een steeds groter beslag legt op de beschikbare capaciteit van de rechtbanken. Dit soort zaken vraagt in veel gevallen gespecialiseerde rechters, veel behandeldagen, maar ook een forse inzet van de rechter-commissaris, bijvoorbeeld voor het horen van getuigen of het doen van aanvullend onderzoek. 

De behandeling van overtredingszaken 

Een overtreding is in het strafrecht een relatief licht strafbaar feit. In 2017 legden politie en bijzondere opsporingsinstanties bijna 231.000 strafbeschikkingen op voor overtredingen. Dat doen zij via een zogenaamde politiestrafbeschikking of een bestuurlijke strafbeschikking. Het CJIB stuurt in dat geval, zonder tussenkomst van het OM, direct een strafbeschikking met een geldboete aan de betrokkene. Bijna 30 procent van deze strafbeschikkingen komt vervolgens terecht bij het OM, omdat de betrokkene in verzet is gegaan of omdat het CJIB de strafbeschikking niet kan of niet mag executeren. In totaal, dus inclusief de zaken die vanuit het CJIB instromen, ontving het OM in 2017 iets meer dan 117.000 nieuwe overtredingszaken. Dat is meer dan in 2015 en 2016. 

Het OM heeft de kwaliteit van de behandeling van overtredingszaken verbeterd. Om de doorlooptijden terug te dringen en te voorkomen dat voorraden ontstaan, is een zogenaamde fast lane ingericht, waarbij nieuwe zaken met voorrang worden behandeld. Daarnaast wordt de voorraad oude zaken planmatig weggewerkt. Verder wordt een persoonsgerichte aanpak toegepast op veelplegers. Dat houdt in dat aan deze groep opgelegde strafbeschikkingen zoveel mogelijk per persoon gebundeld op zitting worden behandeld, waardoor voor deze groep bestraffing op maat mogelijk is. In 2017 heeft het OM 125.500 overtredingszaken behandeld. Het grootste deel van de overtredingszaken (58.300, ofwel 47 procent) is voorgelegd aan de kantonrechter en van een eindvonnis voorzien. Daarnaast zijn 35.200 overtredingszaken door het OM zelfstandig afgedaan met een strafbeschikking. Dat is een toename met 3 procent ten opzichte van 2016. Het aantal sepotbeslissingen is in 2017, net als bij misdrijfzaken, flink afgenomen. Het OM deed in 2017 32 procent minder zaken af met een sepot dan in 2016; waarmee het aandeel sepots in de totale uitstroom van overtredingszaken daalde van 34 procent naar 24 procent. 

ZSM-werkwijze

Veelvoorkomende criminaliteit als (winkel)diefstal, vernieling, licht uitgaansgeweld of verduistering zorgt voor veel overlast en vraagt om een daadkrachtig en afgewogen optreden. Daarvoor is de ZSM-aanpak bedoeld. De essentie is dat in elke zaak maatwerk wordt geleverd via een aanpak die recht doet aan de belangen van de dader, het slachtoffer en de maatschappij. Daarbij is snelheid een belangrijk element; daders en slachtoffers weten snel waar ze aan toe zijn. Het OM is zeven dagen per week veertien uur per dag aanwezig op de ZSM-locatie om de zaken te behandelen. Door de aanwezigheid van alle ketenpartners op een ZSM-locatie wordt informatie-uitwisseling en samenwerking bevorderd. Wanneer alle relevante informatie beschikbaar is, kan de juiste beslissing worden genomen en kan het beste traject voor dader en slachtoffer worden gekozen. 

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Als burgers het niet eens zijn met een verkeersboete die hen wordt opgelegd, kunnen ze in bezwaar gaan bij de officier van justitie conform de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). In 2017 zijn bijna 9,2 miljoen verkeersboetes opgelegd. Ruim 403.000 burgers gingen in beroep bij de officier van justitie tegen deze boete. De medewerkers van parket CVOM behandelden uiteindelijk 402.700 beroepschriften. Dat zijn 30.500 beroepschriften meer dan in het jaar daarvoor. Een klein deel van de burgers gaat vervolgens in beroep bij de kantonrechter tegen de beslissing van de officier van justitie. Het aantal behandelde beroepen bij de kantonrechter nam in 2017 flink toe; in totaal deed de kantonrechter in 47.400 beroepszaken een uitspraak. Dat zijn bijna 8.000 zaken meer dan in 2016. 

Hoger beroep

In 2017 werd in 19.600 gevallen door de verdachte of de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechter. Gemiddeld ging 17 procent van de veroordeelden van een misdrijf in hoger beroep. Het percentage hoger beroep is afhankelijk van het type van de zaak en de zwaarte van het gepleegde delict. Bij interventiezaken ligt het percentage hoger beroepen lager dan bij de zwaardere zaken. In interventiezaken wordt in bijna 14 procent van de gevallen hoger beroep ingesteld, in onderzoekszaken is dat 31 procent, in ondermijningszaken is dat ruim 40 procent. 

Bij het ressortsparket – dat is het parketonderdeel van het OM dat zaken in hoger beroep behandelt en bij de gerechtshoven aanbrengt - stroomden in 2017 bijna 17.000 strafzaken uit met een arrest van het gerechtshof. Daarbij daalde het aantal afgehandelde kanton-appellen met 20 procent, maar werden 6 procent meer maatwerkzaken behandeld. Dat zijn zaken die vergelijkbaar zijn met de onderzoekszaken van de arrondissementsparketten. Verder stonden in 2017 15 procent meer verdachten van een megazaak op zitting. Een megazaak is een grote strafzaak met meerdere verdachten waarbij minstens 30 zittingsuren nodig zijn om tot een arrest te komen.

De gerechtshoven behandelen ook klachten van belanghebbenden tegen een beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen – de zogenaamde artikel 12 Sv-klachten. Verder behandelen zij klachten tegen de gevangenhouding en verzoeken om schadevergoeding als gevolg van een (onterechte) hechtenis. Het aantal van dergelijke procedures en klachten bleef in 2017 redelijk gelijk met het voorgaande jaar. In 2017 behandelde het gerechtshof 2.800 klachten tegen de niet-vervolgingsbeslissing van het OM, 2.800 klachten tegen de gevangenhouding en werden 2.900 verzoeken gedaan om schadevergoeding vanwege een (onterechte) hechtenis. 

Doorlooptijden

In 2017 zijn kritische artikelen en onderzoeken verschenen over de te lange doorlooptijd van strafzaken. Te lange doorlooptijden zijn onwenselijk, omdat zij de belangen van slachtoffers schaden en verdachten recht hebben op berechting binnen een redelijke termijn. Een te lange doorlooptijd leidt bij een veroordeling door de rechter ook tot een lagere straf. Het OM heeft in de procesvoering zelf invloed op de doorlooptijd vanaf het moment dat de zaak instroomt tot het moment dat de zaak zelfstandig door het OM kan worden afgedaan, bijvoorbeeld met een strafbeschikking. Vanaf het moment dat het OM besluit de zaak voor de rechter te brengen tot aan het vonnis of het arrest, is de doorlooptijd een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het OM en de Rechtspraak. 

De doorlooptijd van een strafzaak is afhankelijk van veel factoren, maar de snelheid wordt vooral bepaald door het type strafzaak. In 2017 duurde het gemiddeld 143 dagen, of wel 5 maanden, voordat het OM een eenvoudige strafzaak had afgedaan. Het ging dan vooral over rijden onder invloed, het verlaten van een plaats van een ongeval of eenvoudige diefstal. De gemiddelde doorlooptijd liep in 2017 behoorlijk terug ten opzichte van 2016; toen bedroeg de doorlooptijd gemiddeld 244 dagen. De zaken die via de rechter werden afgedaan kennen een langere behandeltijd. Het duurde in 2017 gemiddeld 243 dagen (bijna 9 maanden) voordat de zaak door de rechter was afgedaan. In 2016 was dat gemiddeld 218 dagen. Deze relatief lange gemiddelde doorlooptijden zijn het gevolg van het feit dat in 2017 het OM nog veel oude zaken heeft behandeld. In 2017 was namelijk 83 procent van de verdachten binnen 90 dagen op de hoogte van de beslissing van het OM. In 2016 was dat 77 procent. Van de zaken die via de rechter uitstroomden, was 65 procent van de verdachten binnen 180 dagen op de hoogte van het eindvonnis. 

Bij interventiezaken gaat het vooral om veel voorkomende criminaliteit en korter lopende strafrechtelijke onderzoeken. Gemiddeld duurde het 194 dagen voordat het OM een interventiezaak zelfstandig had afgehandeld; 72 procent van alle verdachten was echter binnen 90 dagen op de hoogte van de beslissing van het OM. Net als bij eenvoudige misdrijven hebben de zaken die door de rechter zijn afgedaan een langere behandeltijd. Gemiddeld stroomden de interventiezaken na 213 dagen (circa 8 maanden) uit met een eindvonnis; 68 procent van de zaken werd binnen 6 maanden afgerond. Zaken die via het ZSM-traject lopen, hebben een kortere behandeltijd; in 2017 deed het OM gemiddeld binnen 77 dagen na instroom een ZSM-zaak af; 80 procent van de verdachten vernam binnen 3 maanden de afloop van de zaak. De ZSM-zaken die via de rechter werden afgedaan, stroomden gemiddeld binnen 177 dagen uit (ofwel 6 maanden); 76 procent van de ZSM-verdachten hoorde binnen 6 maanden het eindvonnis. 

'We voelden een enorme druk'

2017 was een uitzonderlijk intensief jaar voor parket Midden-Nederland. 'Én Romy, én Savannah, én Anne Faber. En ook de zaak-Koen Everink op zitting.' Interview met hoofdofficier Jet Hoogendijk en gebiedsofficier Roland de Kruijk.

Onderzoekszaken richten zich op ingrijpender vormen van criminaliteit, ook wel high impact crime genoemd, zoals moord en doodslag, roofovervallen en woninginbraken. Kenmerkend voor onderzoekszaken is dat bijna altijd sprake is van een verdachte die in voorlopige hechtenis zit. Dat betekent dat de wettelijke termijnen voor de bewaring of gevangenhouding de doorlooptijd van de strafzaak beïnvloeden; de verdachte moet op tijd op zitting staan. De doorlooptijd van een onderzoekszaak is daardoor al jaren behoorlijk constant en beweegt zich rond een gemiddelde duur van 200 tot 220 dagen. Zaken die het OM aan de rechter voorlegde (meer dan 80 procent), stroomden gemiddeld na 219 dagen uit. 

De doorlooptijd van een ondermijningszaak is een stuk langer. Het gaat hier om complexe strafzaken, vaak met meerdere verdachten, waarvoor meerdere zittingsdagen nodig zijn. Het in acht nemen van de strafprocessuele waarborgen in dergelijke zaken vergt simpelweg tijd. De belangen voor de verdachten zijn groot en ook in de vervolgingsfase worden nog de nodige onderzoekshandelingen verricht, zoals het horen van soms grote aantallen getuigen. De doorlooptijd van ondermijningszaken bedroeg in 2017 gemiddeld 586 dagen (een jaar en 8 maanden) van instroom tot eindvonnis. 

Een deel van de strafzaken (circa 17 procent) is niet klaar na het vonnis van de rechter. In het geval dat de verdachte of de officier van justitie in hoger beroep gaat, duurt het strafproces voort. De doorlooptijd is in die gevallen uiteraard langer. De totale behandelduur van een interventiezaak inclusief hoger beroep duurde in 2017 gemiddeld bijna 590 dagen (1 jaar en 7 maanden); onderzoekszaken duurden na hoger beroep gemiddeld meer dan 800 dagen (2 jaar en 2 maanden) en bij ondermijningszaken duurde het gemiddeld meer dan 5 jaar, voordat arrest kon worden gewezen. 

Strafbeschikkingen

Op 1 februari 2008 is de wet OM-afdoening in werking getreden. De wet is bedoeld om de transactie als afdoening van strafzaken grotendeels te vervangen. Anders dan bij de transactie stelt het OM de schuld van de betrokkene vast en hangt de tenuitvoerlegging van de straf niet af van de instemming van de betrokkene. Met het oog op de rechtszekerheid van de bestrafte heeft de wetgever de mogelijkheid gecreëerd dat de bestrafte tegen een strafbeschikking verzet kan aantekenen als hij of zij het niet eens in met de strafbeschikking. Dat moet binnen twee weken. Gebeurt dat niet, dan wordt de strafbeschikking door het CJIB geëxecuteerd. Het CJIB heeft daar in principe twee jaar de tijd voor. Het is uiteraard ook mogelijk dat de bestrafte geen verzet aantekent, maar ook de opgelegde boete niet betaalt of de opgelegde taakstraf niet uitvoert. Het CJIB heeft in die gevallen dwangmiddelen ter beschikking om de executie van de straf te bevorderen. Als uiteindelijk de executie van de strafbeschikking niet lukt, stuurt het CJIB de zaak terug naar het OM. 

De strafbeschikking is vanaf 2008 in fases ingevoerd. In 2008 startten we met de strafbeschikking voor rijden onder invloed. Daarna is het bereik van de strafbeschikking uitgebreid. In 2012 legt het OM in iets meer dan 20.000 zaken een strafbeschikking op, het jaar daarop verdubbelde dat aantal. In 2017 deed het OM 32.000 misdrijfzaken af met een strafbeschikking. 

In de afgelopen jaren bleek dat circa 18 procent tot 20 procent van de bestraften het om uiteenlopende redenen niet eens is met de strafbeschikking en gebruik maakt van het recht om in verzet te gaan. Verder blijkt dat een aanzienlijk deel van de strafbeschikkingen uiteindelijk niet door het CJIB geëxecuteerd kan of mag worden. Dat leidt ertoe dat jaarlijks tussen de 8.000 en 10.000 misdrijfzaken en tussen de 10.000 en 20.000 overtredingszaken opnieuw moeten worden behandeld. Het OM was onvoldoende voorbereid op deze retourstromen, met als gevolg dat zeker in de periode 2013 tot 2015 onvoldoende beoordelingscapaciteit, maar ook zittingscapaciteit beschikbaar was voor deze zaken. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft zich, in zijn rol van toezichthouder op het OM, over deze praktijk in enkele rapporten kritisch uitgelaten. 

In 2016 en 2017 heeft het OM onder de noemer van het “Programma Strafvordering 2020” verbeteringen doorgevoerd om zowel de inhoudelijke als de logistieke uitvoeringspraktijk van de strafbeschikking te verbeteren. Uit diverse (interne en externe) onderzoeken blijkt dat die inspanning resultaat heeft opgeleverd. De kwaliteit van de schuldvaststelling, de dossiervorming en de registratiediscipline zijn verbeterd. In november 2017 memoreerde de procureur-generaal van de Hoge Raad dat hij verheugd was te constateren dat het OM met grote inzet en voortvarendheid en met dank aan het verbeterprogramma Strafvordering 2020 gevolg heeft gegeven aan de meeste kritiekpunten waarop in het eerste rapport “Beschikt en Gewogen” het zwaarste accent lag.

De verbeteringen zijn ook zichtbaar in de cijfers. Allereerst nam het sepotpercentage na een verzet in 2017 af naar 15 procent, terwijl het in de jaren daarvoor nog gemiddeld op of zelfs boven 20 procent lag. Verder daalde het aantal sepotbeslissingen in misdrijfzaken vanwege de ouderdom van de zaak met meer dan 50 procent ten opzichte van het vorige jaar. Ook het aantal vrijspraken na een verzet nam langzaam maar zeker af. De procureur-generaal bij de Hoge Raad zag in het hoge aantal vrijspraken een signaal dat de initiële bewijsbeoordeling te wensen overliet. In 2015 werd na verzet nog 27 procent van alle verdachten vrijgesproken, in 2017 daalde het aandeel naar 23 procent. Het percentage vrijspraken na een mislukte executie ligt een stuk lager. In 2017 werd 6 procent van de verdachten vrijgesproken, in 2015 was dat nog 8 procent. Vermoedelijk gaat het vrijspraakpercentage voor beide categorieën zaken nog verder dalen, omdat in 2017 nog een relatief groot aandeel oude(re) verzetszaken op zitting stond.

DNA-veroordeelden

Gelet op het belang van DNA voor de opsporing van verdachten, moet DNA zo snel mogelijk worden afgenomen na een vonnis. Samen met de politie heeft het Openbaar Ministerie gewerkt aan de verkorting van de termijn waarbinnen DNA‐materiaal moet zijn afgenomen. Bij een veroordeelde van wie een adres bekend is, wordt binnen 60 dagen na ontvangst van het vonnis door het OM DNA afgenomen. Om de verkorting van de doorlooptijden te realiseren, is de capaciteit van de DNA-administratie versterkt. 

De prestaties zijn in de afgelopen twee jaar aanzienlijk verbeterd. In 2017 heeft het OM in bijna 25.000 gevallen besloten dat de veroordeelde DNA moest afstaan na een veroordeling voor een DNA-waardig feit. Gemiddeld werd een bevel tot afname binnen 10 dagen aangemaakt, nadat het vonnis door de rechtspraak was vrijgegeven. Dat was in 2015 nog in gemiddeld 111 dagen. Verder werd in 80 procent van de zaken een afspraak voor de afname binnen de afgesproken termijn van 60 dagen gepland. In 2015 was dat in 15 procent. In totaal reageerde 62 procent van de veroordeelden op de eerste afroep en werd DNA afgestaan, meestal tijdens een daarvoor bestemd spreekuur bij de politie; 31 procent van de veroordeelden stond DNA af na een tweede oproeping. In het geval dat een veroordeelde zich uiteindelijk niet meldt, laat het OM de veroordeelde opnemen in het opsporingsregister. 

Een nabestaande is aanwezig bij de rechtszaak in Den Haag en houdt foto’s van haar in 1978 omgekomen broer vast.
Een nabestaande is aanwezig bij de rechtszaak in Den Haag en houdt foto’s van haar in 1978 omgekomen broer vast. Mike Corder | AP

Levenslang voor oorlogsmisdrijven Ethiopië

De rechtbank Den Haag veroordeelt op 15 december 2017 een in Nederland wonende man van 63 jaar tot levenslange gevangenisstraf wegens het plegen van oorlogsmisdrijven in 1978 in de provincie Gojjam, Ethiopië. Op dat moment woedde er een burgeroorlog tussen het militaire regime van de Derg en oppositiegroepen. Verdachte is de vertegenwoordiger van de Derg in Gojjam, maar heeft na zijn komst naar Nederland de Nederlandse nationaliteit gekregen. Tijdens de zitting zegt de officier van justitie: “Mensen die dit soort misdrijven op hun geweten hebben, mogen nooit een veilige haven vinden. Nergens ter wereld, ook niet in Nederland. Ook niet als het veertig jaar later is.”

De rechtbank veroordeelt de man voor willekeurige vrijheidsberoving onder mensonterende detentie-omstandigheden en het martelen en doden van een groot aantal personen. De tenlastelegging in de megazaak telt meer dan honderd pagina’s met daarop onder meer de namen van 75 jonge mensen die op een avond in augustus in 1978 werden vermoord. Veel van de slachtoffers van de Derg-campagne waren scholieren en studenten in de bloei van hun leven. 

De rechtbank oordeelt dat de oorlogsmisdrijven die de man heeft gepleegd, zo ernstig zijn dat alleen een levenslange gevangenisstraf op zijn plaats is. Aan een aantal van de slachtoffers kent de rechtbank schadevergoeding toe.