Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer
2017 was een uitzonderlijk intensief jaar voor parket Midden-Nederland. Interview met hoofdofficier Jet Hoogendijk en gebiedsofficier Roland de Kruijk over hun zaken, over de druk en hun bewondering voor nabestaanden.
‘We hebben echt wéken gehad dat we dachten: Hoe lang gaat dit nog duren; alsjeblieft, niet nóg eentje!’ Meestal, weet hoofdofficier Jet Hoogendijk, kent het arrondissement Midden-Nederland per jaar zo’n acht tot tien dodelijke slachtoffers van misdrijven. Maar in 2017 waren het er zeventien. Waaronder veel bijzonder schokkende zaken. ‘Én Romy, én Savannah, én Anne Faber. En ook de zaak-Koen Everink op zitting.’
Ook waren er de fatale zaken van de Straatrace in Loosdrecht, de doodgestoken medewerkster van de Rabobank in Utrecht, de Zwembadzaak in Rhenen waarbij een Syrisch meisje overleed. En diverse liquidaties. ‘Na “gewone” zaken gaat iedereen vrij snel over tot de orde van de dag’, zegt Roland de Kruijk, die gebiedsofficier is voor 21 gemeenten in het arrondissement. ‘Maar de zaken van die meisjes houden veel impact.’
Omschrijf die “impact” eens?
Gebiedsofficier Roland de Kruijk: ‘Vanaf het moment dat Romy en Savannah verdwenen (beiden 14 jaar, maar hun verdwijningen bleken niet met elkaar te maken te hebben), zijn velen drie dagen lang 24 uur in touw geweest. Op het moment dat de lichamen van de meisjes waren gevonden en verdachten aangehouden, redeneren mensen die er wat verder vanaf staan: ‘nou, dan ben je al een heel eind op weg’. Maar dat is niet zo. Allereerst is door zo’n zaak een hele gemeenschap compleet ontdaan. Velen hebben meegeholpen met zoeken. En dan komt er nog veel achter weg. Het opsporingsonderzoek dat loopt. De verbijstering op scholen, op sportclubs. Stille tochten die worden gehouden. Alles wat er omheen speelt, vraagt veel afstemming en een permanente informatiestroom tussen politie, OM en veel burgemeesters.’
Kan een parket zo veel en zulke schokkende zaken aan?
Hoofdofficier Jet Hoogendijk: ‘Het heeft gepiept en gekraakt. Het parket is druk met de gewone stroom aan zaken – en dan komt er zo’n schokkend misdrijf en moet je ineens twaalf man uit de gewone operatie halen. Wekenlang zijn die twaalf met iets anders bezig. De capaciteit is er wel op berekend dat je een aantal van dit soort zaken hebt, maar niet op zó veel. Terwijl je je in die zaken geen misser kunt permitteren; iedereen verwacht dat je het allemaal heel goed doet. Ondertussen blijven andere strafzaken wel liggen; daar zitten ook slachtoffers bij.’
‘We hebben wel hulp gehad. In de zaken van Romy en Savannah stond er binnen een uur een team vanuit Oost-Nederland paraat dat vanuit Ede een onderzoek opstartte onder leiding van een officier van ons. Ook met parket Oost-Nederland is de samenwerking heel goed en prettig.’
Is het voor jullie ook emotioneel een probleem?
Hoogendijk: ‘Een “probleem” wil ik niet zeggen. Maar als het gaat om twee 14-jarige meisjes of om Anne Faber: dat hakt er wel in, merk je. Iedereen heeft een vriendin, een zus of een dochter, en kan zich er veel bij voorstellen. Soms hebben we mensen gevraagd of ze steun nodig hadden, en bij Anne Faber hebben we een grotere groep in contact gebracht met George Smits, een psycholoog die veel weet over secundaire traumatisering. Niet omdat er een probleem was, maar uit een soort onderhoud. Want er zijn veel emoties en OM’ers praten met en luisteren naar enorm verdrietige families. Vaak helpt het om er met collega’s over te praten. Dan merk je dat het normaal is: natuurlijk raakt het je als je met nabestaanden spreekt. Door die gesprekken met collega’s kun je het beter “plaatsen” en merk je: ben ik nog helemaal fris, of nu even niet?
Ik heb zelf ook gesproken met nabestaanden, zoals met de familie van Anne Faber. Toen die bij de eerste zitting kwam – ze zaten in een apart zaaltje – heb ik me voorgesteld en hen op dat voor hen spannende moment heel veel sterkte gewenst. En terwijl ik dat dan zeg, geneer ik me bijna: goh, wat ik hen nu bied (dat we gaan proberen de strafzaak zo goed mogelijk te laten lopen) is wel heel weinig. Dat vind ik soms best lastig. Dat voelde ik net zo bij de familie van Koen Everink, die ik een aantal keer gezien heb. En dan krijgen later de zaaksofficieren een compliment van de nabestaanden, dat het OM het zo goed gedaan heeft. Dat doet me wat.’
De Kruijk: ‘Mij raakt dat ook. De vader van Savannah die tijdens een enorm zware stille tocht de kracht weet op te brengen om politie en OM te bedanken – hoe ontzettend moeilijk moet dat zijn!’
Hoogendijk: ‘Terwijl wij alleen maar ons werk doen.’
De Kruijk: ‘Ja. En tegelijkertijd: juist dán – dat hoor ik ook van collega’s – ben je trots dat je dit werk mag doen. Dan voel je waarom iedereen 24/7 gewerkt heeft, iedereen check op check op check heeft gedaan, waarom iedereen op scherp heeft gestaan om iets te doen tegen het grote onrecht dat slachtoffers en nabestaanden is aangedaan.’
Wat is in deze zaken de rol van de gebiedsofficier?
Hoogendijk (gebiedsofficier voor de stad Utrecht): ‘Ik merk dat lang niet iedereen weet wat een gebiedsofficier allemaal doet. Laatst hoorde ik zeggen: ‘Kunnen de gebiedsofficieren niet ook piket krijgen?’ Maar die hebben het héle jaar 24/7 piket. Bij elke grote zaak in jouw gemeenten ben je betrokken. Dan staat er iets op RTV Utrecht – en dan moet je weer. Eigenlijk zou elke officier een tijdje gebiedsofficier moeten zijn. Het geeft je een bredere blik van de betekenis van het OM-werk in de maatschappij en ketenpartners en burgers. Ook een kleine zaak kan in een wijk of op lokale of sociale media veel onrust veroorzaken. Je leert ook veel als je dan praat met burgemeesters en wijkagenten die daar de boel tot rust moeten brengen.’
De Kruijk: ‘Als gebiedsofficier moet je veel en snel schakelen. Vaak vorm je een team met de beleidsmedewerker van Beleid & Strategie, de zaaksofficier en de parketsecretaris. Je informeert je hoofdofficier en de burgemeester. Je schat risico’s in en stemt veel af, vooral ook op het moment dat net schokkende zaken bekend zijn geworden en er een beleidsteam wordt gevormd. Je onderhoudt contact met persvoorlichting. Als het OM een persbericht gaat uitbrengen, willen we de burgemeester minimaal een half uur van tevoren inlichten dat het persbericht eraan komt. Dan kan hij met zijn persvoorlichter nog even meelezen. Het is vroegtijdig informeren en afstemmen, zodat iedereen daarna de goede dingen kan doen. OM en gemeente hebben elkaar heel vaak nodig en dan moet de relatie zorgvuldig en goed zijn. Soms geef je duidelijk een grens aan, want het is het OM dat bepaalt wanneer welke informatie over het strafrechtelijk onderzoek naar buiten mag worden gebracht. Maar je informeert de burgemeester wel, want bij maatschappelijke onrust moet hij wel zijn rol als burgervader kunnen waarmaken. Bij een persbericht of persconferentie in zo’n schokkende zaak is er een partij die je nog eerder informeert: je begint bij ouders en nabestaanden.’
Bij Anne Faber was het complex. Hoogendijk en De Kruijk vullen elkaar aan: ‘Anne was vanuit haar woonplaats Utrecht gaan fietsen. Dan is de burgemeester en gebiedsofficier van Utrecht direct betrokken. Uiteindelijk is haar lichaam gevonden in Zeewolde, maar de jas van Anne werd gevonden in Huis ter Heide, en er is naar Anne gezocht in onder meer Soest, Zeewolde en Baarn. De verdachte was opgegroeid in Zeewolde. Zijn ouders wonen weer in een andere plaats. Met elk stukje informatie dat erbij komt, overleg je met nieuwe partners en bespreek je verschillende scenario’s. De verdachte is aangehouden in Den Dolder en was afkomstig van een inrichting in Zeist, waardoor ook het departement en de Dienst justitiële inrichtingen gesprekspartner werden. De verdachte had in 2010 slachtoffers gemaakt in Harderwijk, dus daar hebben het OM en politie ook slachtoffers geïnformeerd. De verdachte bleek, in het kader van detentiefasering en terugkeer in de maatschappij, ook nog stage te hebben gelopen op een school in de regio. Zo’n incident vergt direct afstemming en herstelwerkzaamheden om te zorgen dat er minimale maatschappelijke onrust ontstaat. In een dergelijke complexe casus vinden onverwachte gebeurtenissen vrijwel dagelijks plaats.’
De Kruijk: ‘Op verschillende plaatsen ontstaat onrust. Juist omdat in dit soort zaken alle bewoners het gevoel hebben dat het hen, hun zoon of dochter, buurjongen of buurmeisje ook kan overkomen. De pers zit er bovenop. Het vereist bij ons honderd procent nauwkeurigheid in een puzzel waarvan je dan nog niet alle stukjes hebt. Voortdurend informeer je dan alle partijen, te beginnen bij de ouders. En weeg je af: welke voorbehouden maak je bij je informatieverstrekking; hoe zeker ben je dat de info klopt; kan en mag je het dan delen? Dat alles speelt in meer schokkende zaken.’
Ondertussen moet het OM beslissingen nemen
Hoogendijk: ‘Mijn moeilijkste beslissing van het jaar kwam toen we de verdachte in het vizier hadden. Gaan we hem aanhouden? Als je hem aanhoudt, zit hij vast en weet iedereen dat hij nu niets kan doen. Maar dan heb je Anne nog niet. Je kon ook zeggen: Anne vinden was het hoogste doel, dus we houden hem niet aan, maar houden hem in de gaten. Maar ja, wat als hij in de tussentijd zou ontkomen en misschien wel zichzelf van het leven zou beroven? Had ik het dan kunnen uitleggen aan Anne’s ouders? We hadden iemand in beeld, maar in de hoop Anne te kunnen vinden, hebben we hem laten lopen? Dat weeg je in de driehoek, maar beslis je als OM. We hebben de verdachte uiteindelijk met heel veel observatiecapaciteit 24 uur gevolgd en hem toen aangehouden. Dat hij de eerste dagen na aanhouding nog niet verklaarde, vond ik dramatisch.’
De Kruijk: ‘Er is vaak afstemming tussen politie, openbaar bestuur en OM bij acties die niet direct zichtbaar zijn. Zo wilden we in de Everink-zaak op enig moment de inhoud van de kliko van het huis van het slachtoffer onderzoeken. Maar waar we naar zochten, kon ook in een andere container in de buurt liggen. Maak je dat wereldkundig, dan weet je zeker dat je het kwijtraakt, terwijl we juist elk spoor (DNA, vingerafdrukken) wilden veiligstellen. Het OM en de politie hebben een operatie opgezet bij een kleine honderd van die vuilcontainers die ’s ochtends regulier aan de straat werden gezet. Die werden allemaal opgetakeld en er moesten nieuwe kliko’s voor terugkomen, ook weer met een huisnummer. Niemand mocht dat weten, dus moet je dat in een klein groepje mensen, waaronder de burgemeester en vuilnisophaaldienst, regelen. Die operatie is niemand opgevallen, maar vergde heel veel communicatie over risico’s en kansen.’
Uiteindelijk moet de zaaksofficier naar zitting en komt er een vonnis
Hoogendijk: ‘Dat zijn fijne momenten, omdat er dan ook veel druk vanaf gaat. De voorbereiding is afgerond en er komt een gevoel van opluchting, zoals een sporter zich kan voelen als hij na lange voorbereiding eindelijk een wedstrijd start en over de finish gaat. ‘
De Kruijk: ‘Dan merk je de emotie van de enorme druk die alle betrokkenen in de organisatie lange tijd hebben gevoeld. Omdat ervan begin tot eind niets fout mocht gaan. Die druk liep door in de avonden en in het weekeinde. In dat opzicht is het wel topsport.’