Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer

Hoe Amsterdamse ketenpartners het tij proberen te keren

Ketenpartners in Amsterdam schetsen een inktzwart beeld van jongeren die de drugscriminaliteit in gezogen worden. Een totaalaanpak vol middelen, capaciteit en nieuwe interventies moet perspectief geven voor jeugd en kwetsbare wijken. Samen aan de bak, voordat het te laat is.

“Er moet nu echt iets gebeuren.” Dat verzucht Dagmar Foulis-van den Broek, beleidsmedewerker van parket Amsterdam. Want nee, ze is niet positief over de komende tien jaar als het gaat om drugscriminaliteit in haar stad en de betrokkenheid van jongeren daarbij. “Veel Nederlanders willen Nederland niet zien als het land waar het nu de spuigaten uitloopt. Willen Amsterdam niet zien als de stad waar de drugseconomie de regie dreigt te krijgen over bijvoorbeeld de vastgoedmarkt. Hoeveel jonge dealers lopen er wel niet in de stad rond! Duizenden. Allemaal jongens, soms meisjes, die dat als reële carrièrekeuze zien. Als we niks doen, wordt het alleen maar erger. Wordt er nóg meer mee verdiend en wordt de macht van drugsorganisaties nog groter. Vooral de capaciteit bij de politie, die enorme keuzes moet maken, is echt uitgekleed. En als je als overheid niet meer zichtbaar in een wijk bent, tja, voelt men dan nog dat men zich moet gedragen?”

Dagmar Foulis staat niet alleen in haar zorgen. Wie in Amsterdam informeert naar de status van de aanpak van ondermijnende criminaliteit en de aanzuigende werking op jongeren, hoort overal dezelfde geluiden. Groot zijn de problemen, klein de middelen om er wat aan te doen.

'Wij kennen filmpjes waarop jongens van 4, 5, 6 jaar oud stapels contant geld in shopper bags stoppen'

Kalasjnikov

Steeds jonger en steeds sneller raakt de jeugd betrokken bij steeds heviger criminaliteit, weet Olivier Dutilh, chef van politiedistrict Zuidoost. Dat het tegenwoordig ‘van nul naar honderd gaat’ en jongeren die nog niets op hun kerfstok hadden ineens een kalasjnikov in handen krijgen gedrukt om een klus te klaren, gelooft Dutilh niet. “Daar zitten echt nog wel stapjes tussen. Maar dat het snel gaat: ja! Wij kennen filmpjes waarop jongens van, mind you, 4, 5, 6 jaar oud stapels contant geld in shopper bags stoppen. Die tassen geld gaan dan in verborgen ruimtes mee naar andere bestemmingen. Als je op die leeftijd hiermee al in aanraking komt, zijn de stappen erna best vlot gezet.”

Volgens Dutilh ‘moeten we geen seconde denken’ dat de politie even kan oplossen wat een mondiaal probleem is. “Weet je waarom wij met cocaïne worden overstroomd? Onder meer door een vredesakkoord tussen de Colombiaanse regering en de FARC. Eerder bestreed de Colombiaanse overheid de cocavelden, omdat de FARC zijn strijd met drugshandel financierde. Die bestrijding stopte na het akkoord. En dus liggen de pakhuizen vol cocaïne. Omdat Nederland een goede handelsnatie is gaat de coke met duizenden kilo’s per keer door onze grenzen heen de wijde wereld in. Die handel kent zulke winstmarges, dat stop je niet van vandaag op morgen. We proberen het te stuiten en te belemmeren, maar door de massaliteit lukt dat maar voor een beperkt deel. Jaren geleden ging bij ons de vlag uit als je eens honderd kilo coke pakte; nu pakken we in een Nederlandse zaak 4200 kilo in de haven van Antwerpen en we worden er niet warm of koud van. Terwijl een kilo coke 21 à 22 duizend euro waard is. Dat ga je versnijden en weer verkopen: gewoon vette handel. Dus nee, heb niet de illusie dat we dit probleem met policing eventjes oplossen.”

'Er is een totáál gebrek aan capaciteit. Het is huilen met de pet op.'

Ook Carolien Köppen, programmamanager Drugs bij het Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ)– zeg maar het Veiligheidshuis in de hoofdstad – kan “af en toe mismoedig” worden. “De situatie is zó urgent. Er gebeurt zó veel in de stad. De moorden die we hebben gehad, het extreme geweld, de financiële geldstromen. Daarvoor is onze aanpak nodig en waardevol, maar op dit moment is het niet wat het moet en kan zijn. Er is een totáál gebrek aan capaciteit. We willen het in Amsterdam integraal doen, sterker: dat doen we met de top600-aanpak voor criminele jongeren al tien jaar. Enerzijds kost die integrale aanpak natuurlijk extra capaciteit, aan de andere kant bereik je er ook sneller en meer effect mee. Maar nu is het met die capaciteit huilen met de pet op.”

Köppen krijgt bijval van Job van Beekhoven, hoofd van het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam. “Voordat ik bij het RIEC kwam, was ik hoofd Beleid en Strategie bij het Landelijk Parket en het Functioneel Parket. In die parketten was je actief in ‘haalzaken’, waarbij je in een projectmatige omgeving de luxe had van relatief veel en hoogwaardige capaciteit bij de FIOD en Landelijke Recherche. Maar nu in het Amsterdamse… De godganse dag worden we overspoeld door allerlei incidenten. Vergismoorden, drie Marengomoorden in de regio. Allemaal met heel veel impact, waardoor de dagelijkse praktijk van iedereen wordt verstoord. En zodra er grote opsporingsonderzoeken starten, worden er dus noodgedwongen mensen uit de RIEC-samenwerking weggetrokken. Het water staat ons aan de lippen. We hebben een goed, doordacht fundament liggen. We beschikken ook over een enorme buy-in van alle bestuurders, zoals de hoofdofficier en de burgemeester, die verder willen kijken dan alleen naar ‘kilo’s en kerels’. Maar met de organisatie en slagkracht die we nu hebben, blijft het een beetje een druppel op een gloeiende plaat. Mijn hartenkreet is: lokaal ís er nu een structuur waarmee de goede dingen kunnen worden gedaan, investeer daar dan op. Er komt nu structureel geld vanuit Prinsjesdag, maar er is sprake van een flinke disbalans als je ziet hoeveel geld er naar allerlei landelijke ontwikkelingen gaat, en hoe weinig er dan voor regio’s overblijft, juist omdat de gevolgen van ondermijning zoveel impact hebben in bijvoorbeeld de kwetsbare wijken die echt ontwricht aan het raken zijn.”

'Ik lig ’s avonds met buikpijn in bed vanwege kinderen die elkaar afpersen en neersteken'

‘Dippen’

Carla van Aert, officier van justitie op de afdeling Beleid en Strategie van arrondissementsparket Amsterdam, vindt het treurigmakend: “Zo veel heftige steekpartijen, bijna elke dag wel een schietpartij. Als officier ben ik heus wat gewend, maar ik lig ’s avonds met buikpijn in bed vanwege kinderen die elkaar afpersen en neersteken. Hoe haal je het in je hoofd om overdag in de Albert Heijn een andere jongen in zijn nek te steken? Vroeger had je ook drugs, geweld en moeilijke wijken. Sloegen jongeren elkaar op straat ook op hun bek. Nu is het erger: velen dragen een mes, en een mes dragen is er sneller een gebruiken. Er zijn heftige afpersings- en geweldsincidenten, zoals die vanuit drillrapgroepen, en die worden gefilmd en op internet geplaatst. Daar gaat het nooit meer vanaf, en dan ‘moet’ het slachtoffer of zijn groep een tegenreactie geven, zeker als je op een filmpje eenmaal hebt beloofd dat je zal gaan ‘dippen’. In die zin werken social media de geweldsspiraal in de hand. En praten met de politie, dat durven die jongens niet uit angst voor wraak. Kom je als ‘snitch’ te boek te staan, dan kun nog jaren over je schouder kijken.”

“En naast het geweld zien we ook drugs. Jongeren willen perspectief hebben en willen ergens bij horen. De ene jongen komt terecht in een groep waarin muziek wordt gemaakt, de ander in een groep waarin drugspakketjes worden afgeleverd. We pakken er een hoop op en straffen er een hoop af, maar met het strafrecht kunnen we het niet voorkomen. De jonge aanwas is groot.”

En toch. Toch zijn al deze woorden maar een deel van het verhaal. De problemen zijn levensgroot, de strijd niet verloren. De mensen van politie, OM, AcVZ en RIEC geloven in hun werk. In een noodsituatie kunnen zij samen een verschil maken.

Neem Olivier Dutilh. De districtschef is realist: repressief optreden is niet zaligmakend. Maar hij wordt kwaad als wordt gesuggereerd dat de politie tegen ondermijnende criminaliteit geen deuk in een pakje boter slaat. “Daar ben ik het echt niet mee eens. Politie en Openbaar Ministerie hebben voor Zuidoost al een tijd een team dat zich focust op drugsgroepen. En dan met name op de ‘rolmodellen’ daarin. Dat zijn keiharde strafrechtelijke onderzoeken met resultaat. Een aantal heel grote jongens, inclusief hun complete entourage, zit nu vast omdat we indertijd de handen ineengeslagen hebben, samen met de Landelijke Eenheid en Midden-Nederland. Nog nooit hebben we zoveel levenslang gestraften gehad als in deze zaken. Ennetcom, Sky, Encrochat en nog een paar kleinere providers hebben ons een schat aan informatie opgeleverd en bevestigden het beeld dat we al hadden. Van de iets meer dan 55 liquidaties sinds december 2012 – waarvan bijna een kwart vergismoorden betreft – is flink wat opgelost. Een aantal kopstukken is er niet meer door ons jagen. Dát is het strafrechtelijk deel – en ik kan me er druk om maken als er wordt gezegd dat daar te weinig gebeurt.”

En Dutilh steekt graag een hart onder de riem bij het OM, waarmee hij geweldig zegt samen te werken. “Ik ken officier Carla van Aert natuurlijk. En ja, ze ziet problemen die ik ook zie. Maar weet je wat Carla zo ontzettend mooi doet? Zij gelóóft net als wij in een integrale aanpak. Ze ziet dat je nooit één oplossing hebt voor een complex probleem. Dat je het gezamenlijk moet doen en bij elke casus met alle partners moet kijken wie er het best voor aan de lat kan staan. Dat hangt helemaal af van de problematiek. Dat betekent dat je elkaar moet vertrouwen om op casusniveau te kunnen overleggen. De ene keer zijn het politie en OM die moeten optreden tegen een top600-klant die zijn schorsende voorwaarden overtreedt. De andere keer moet geïnvesteerd worden in de mentale problematiek van een jongen. In die integraliteit zit de sleutel voor het succes dat je dan kan boeken. Nogmaals, het grotere probleem tackelen we dan niet, maar je kunt een aantal van die jongeren proberen te keren.”

Rioolonderzoek

En nu Dutilh toch op stoom is, mag hij even iets zeggen over mensen die denken dat dé oorzaak van het probleem ligt in bepaalde wijken met misschien wel een bepaalde etnische achtergrond? “Zullen we eens naar de gebruiker kijken? Rioolonderzoek laat zien dat er dagelijks flink wat verdovende middelen worden gebruikt en onze politie-ervaring is dat coke vooral aan de Zuidas en in het centrum van Amsterdam wordt gebruikt. Kijk je naar de complete cocaïneketen, dan zie je heus hier en daar een oververtegenwoordiging van etnische groepen. Voor het ‘uithalen’ van containers worden jongeren ingezet die in de maatschappij nog niet veel in de melk te brokkelen hebben en die daar gevoelig voor zijn, en daar vind je meer jongens uit Zuidoost, en relatief meer mensen met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. Gaat het erom wie het grote geld verdient, dan is het beeld heel wisselend. Dus als wordt gezegd ‘het is alleen maar dit of dat’, dan is dat gewoon onzin. Het ís geen etnisch probleem. Je vindt de problemen vooral waar de sociale omstandigheden niet zo lekker zijn, waar jongeren kansarm zijn.”

Maar terug naar het ‘samen verschil kunnen maken’. Alle ketenpartners benadrukken dat iedereen moet meedoen en dat persoonsgerichte aanpakken tot verbetering kunnen leiden. Zo krijg je maatwerk van repressie, preventie en zorg; zoals bij de top600, een Amsterdamse aanpak gericht op zeshonderd jongeren die in heftige criminaliteit verzeild zijn geraakt. Bij die jongeren leggen tal van instanties hun informatie op tafel. Wat weten Politie, OM, gemeente, stadsdelen, GGD, jongerenwerk, straatcoaches, verslavingszorg, belastingdienst en anderen over hen? Hoe woont een jongen, met wie woont hij? Zit hij op school, heeft hij werk of inkomen? Kampt hij met schulden, verslaving en problemen, of toont hij de buurt vol zelfvertrouwen zijn rijkdom? Welke overlast en strafbare feiten pleegt hij, wie zijn zijn vrienden? Die informatie wordt besproken, en dan wordt een jongen in regie genomen, op hem volgt een maatwerkaanpak. Die aanpak is al weer tien jaar oud.

Dan rijst vanzelf de vraag. Wat is zo nieuw aan de aanpak van de laatste tijd? Op welke manier kan die bredere benadering nu effect sorteren?

'Stem je interventie op elkaar af, dat is ook weer geen hogere wiskunde, hè?'

Het is een zoektocht, zegt beleidsofficier Carla van Aert. “Ik sprak al over de geweldspiraal en sociale media. Kijk, die afzonderlijke strafzaken tegen stekers zijn succesvol en markeren de norm. Dat is belangrijk, maar ze lossen het achterliggende conflict niet op. Nieuw is bijvoorbeeld dat we voor een oplossing sinds kort niet alleen kijken naar de steker en de afperser. Maar ook naar: wie filmt die steker, wie produceert en plaatst die filmpjes op YouTube die in de drillscene veel bekeken worden, en de filmpjes met tegenreacties? Vanuit strafrechtelijk perspectief is er aandacht voor de rol van producers. Daarnaast heeft de politie de samenwerking gezocht met het Mediacollege. De studenten hebben meegedaan aan een challenge waardoor bewustwording ontstaat over hun toekomstige rol bij videoclips. En verder heeft de politie recentelijk het verzoek aan YouTube gedaan om filmpjes die bijdragen aan de geweldsspiraal te verwijderen omdat ze in strijd zijn met hun eigen richtlijnen en voorwaarden.”

Meer in zijn algemeen, zegt Van Aert, moet je dus kijken welke samenwerkingspartners de beste kaarten voor actie hebben en probeer je elkaar niet in de weg te zitten. Informeer elkaar. “Als je als OM vol in een onderzoek naar een jongen zit die misschien wel een jaar komt vast te zitten, is het goed als je kunt voorkomen dat de gemeente op datzelfde moment voor diezelfde jongen allerlei hulpverleningstrajecten uit de kast trekt. Dus stem je interventie op elkaar af – dat is ook weer geen hogere wiskunde, hè?”

Doorgroeiers

Ook OM-beleidsmedewerker Dagmar Foulis-van den Broek en Carolien Köppen van het AcVZ zien vernieuwing in de aanpak. Zoals met de komst van project ‘Doorgroeiers’, voor (potentiële) jonge aanwas in de drugscriminaliteit. Dagmar Foulis-van den Broek: “Want wat nieuw was: Politie en andere partners constateerden dat jongens met een beperkt strafblad ineens heftige geweldsfeiten pleegden. Dat steeds meer jongens in de drugs stapten. Dat laatste is vaak onzichtbaar: je ziet geen slachtoffers en er wordt geen aangifte gedaan. Dus kénnen de instanties hen nog nauwelijks en dan komen die jongeren niet in de aanpak van de top600. Want die aanpak kent harde criteria als veroordelingen voor high impact crime als straatroof, woninginbraak, overvallen en zware geweldsmisdrijven. Alle partners in het AcVZ wilden die ‘jongens onder de radar’ toch in regie kunnen nemen. Daarom vallen inmiddels ook drugsdelicten en vuurwapendelicten onder die criteria.”

'Wie zijn die jongeren die bijna vanuit het niets ineens zwaar in de criminaliteit blijken te zitten?'

De Doorgroeiersaanpak is een onderzoekende aanpak, zegt Carolien Köppen van het AcVZ. “Wie zijn die jongeren die bijna vanuit het niets ineens zwaar in de criminaliteit blijken te zitten? Waar komen ze vandaan, uit welke netwerken, waar opereren en komen ze, waarom zien we ze niet eerder? Dat heb je nodig om goede interventies voor de stad te ontwikkelen. Op basis van harde en zachte criteria van verschillende partners kunnen zo’n veertig jongeren instromen bij wie we gaan kijken welke interventies uit het hele palet dat we voor de top600 al hebben, het meest zinvol zijn, en daar zitten ook vrij nieuwe interventies bij.”

De interventies

Die interventies, dat zijn er nogal wat. Zo ondersteunt de gemeente de ‘Credible Messengers’. Carolien Köppen (AcVZ): “Deze ‘boodschappers’ zijn geworteld in de wijk, en kunnen wél de brug slaan naar de voor de overheid vaak onbereikbare jongen mensen in de (drugs)criminaliteit. Zij kunnen, samen met stichting Your Lab, een positieve verandering realiseren, via het bieden van opleiding, intervisie en netwerkvaardigheden aan die jongens.”

Bij jongeren die bereid zijn over een ander leven na te denken, raakt die training via Your Lab vaak een snaar, weet OM-beleidsadviseur Dagmar Foulis (die eerder voor het AcVZ heeft gewerkt): “Ineens voelen jongens zich daar gezien. Ze zitten ineens met, zoals ze dat zelf ook noemen, ‘normale’ mensen om de tafel. Ineens kunnen ze meedoen in een gesprek en zich laten zien. Ze horen dat andere mensen ook angsten en onzekerheden hebben en worstelen met dingen. Er springt weleens een jongen uit zijn vel, maar vaak gaat het goed en ontdekken ze dat ze het wél waard zijn om een andere keuze te maken. Dus daar hebben we een ‘ingang’, het gesprek is opgestart, er is een begeleider vanuit de stichting of er is een regisseur. Het vergt een lange adem. Want als daarna hun vrienden weer langskomen, moeten ze het vast zien te houden.”

Contact met de jongeren maken om hen een beter perspectief te bieden, is lastig, weet Michiel Geuzinge van het AcVZ. Bijvoorbeeld omdat ze zijn opgegroeid in een criminele familie. “Daar stappen ze niet zomaar uit. Want waarom zouden ze met de overheid in gesprek willen, terwijl soms hun ‘carrière’ goed loopt? Voor jongeren die er dan toch willen uitstappen, bestaat het nieuwe project Eervolle Uitweg. Dat project ondersteunt gemotiveerde jongeren voor wie het toch niet lukt hun leven een wending te geven. Een van die manieren is een ‘uitwegteam’ dat bij wijze van experiment een klein aantal personen intensief helpt bij het vinden van onder meer een andere woonlocatie, studie, inkomen of traumaverwerking.”

'Twee broers uit een redelijk criminele familie wilden ‘eruit’, maar daar stond hun familie niet achter'

Dat gaat om nijpende gevallen, weet Dagmar Foulis. Ze noemt twee broers uit een redelijk criminele familie die ‘eruit’ wilden. “Zij waren hun leven zat, maar hun familie die profiteerde van de handel, stond niet achter hun keuze. Dat is ingewikkeld. Er zijn vele gesprekken met hun regisseur geweest. Voor hen is vervangende woonruimte gevonden. Daarbij hebben ze een contract moeten tekenen over wonen, werk en het op orde krijgen van schulden. Maar het lastige is: dan willen ze dat hun vriendinnen ook in die vervangende woning mogen wonen en dat mag dan soms weer niet van de woningbouwcorporatie. Dus daar zitten allemaal lastige processen aan vast waarin onderhandeld wordt.”

In het AcVZ is het OM overigens ook gewoon partij, zegt Dagmar Foulis. En samenwerken vraagt van iedereen flexibiliteit, ook van het OM. “Als een jongen die op de goede weg is, een keer terugvalt, moet je niet direct zeggen dat hij weer in detentie moet. Want dan doorbreek je alle trajecten die opgezet zijn. Dus dan eist de officier bijvoorbeeld een werkstraf waardoor de jongen het ingezette traject kan voortzetten. Omgekeerd: als een jongere echt nergens aan meewerkt, halen OM en politie juist een jongen van de straat, want soms ligt het maatwerk juist in streng straffen.”

Een andere categorie vormen jongens die ervoor passen om met regisseurs en lokale overheden in gesprek te gaan, maar voor wie te weinig harde aanwijzingen zijn die een strafrechtelijk onderzoek door de districtsrecherche rechtvaardigen. Bij hen, zegt Michiel Geuzinge, kan een verstorend ‘Zichtbaarheidsoffensief’ goed uitpakken. Dan merken jongeren ineens voortdurend dat politie, jeugdzorg, straatcoaches, diensten van gemeente en stadsdelen zorgen om hen hebben en hen in de gaten houden. Om de haverklap worden jongens persoonlijk en luid aangesproken: ‘Ha Jan, hoe gaat het?’”

“Die jongens weten niet wat hen overkomt,” vult Dagmar Foulis aan. “Ze voelen dat ze worden gezien en stappen soms dan toch naar een regisseur. Op de omgeving van Jan heeft het ook effect. Die kiest er soms voor om met Jan maar geen ‘zaken’ meer te doen, anders komen ze zelf ook steeds in beeld.”

‘Afpakken’ wordt ook ingezet. Bij sommige jongeren is er geen bewijs, maar druipt het ervanaf dat ze in het drugsmilieu actief zijn. “Ze tonen hun rijkdom met een exclusief horloge, prijzige schoenen of een jas van tweeduizend euro,” zegt Michiel Geuzinge van het AcVZ. “Met hun status oefenen ze een heel negatieve invloed uit. Voor hen ontwikkelen we met het RIEC nu een afpakaanpak. Als zo’n jongen geen legaal inkomen heeft en geen goede verklaring voor die luxegoederen, kan de politie zijn spullen afpakken. Niet als doel op zich, maar om iets te doen aan de aantrekkingskracht van zo’n jongen op kwetsbare buurtgenoten. Het imago van onaantastbaarheid moet ervan af. Daarnaast kan het leiden tot een gedragsverandering bij de jongen zelf.”

Ondertussen wordt het bestaande gereedschap – en combinaties daarvan – uit de top600-aanpak nog steeds gehanteerd. De schuldhulpverlening. Een GGD-screening op psychische problemen. Of de begeleiding van licht verstandelijk beperkte jongens. Die maken minder kans op een heel goed betaalde baan, dus voor hen is het nog ingewikkelder om een goed alternatief te vinden. Dagmar Foulis: “Voor hen kan het al een te grote stap zijn om te zeggen ‘Ga maar stagelopen’. Zij worden begeleid door stichting Indaad die hen de sociale vaardigheden aanleert om überhaupt een baan te behouden, zoals op tijd komen en met elkaar omgaan. Maar er is dus ook lik-op-stuk voor doorgroeiers, zoals verhoogde politieaandacht en afspraken met de rechtbank voor snellere afdoening van zaken.”

Investeren in jeugd cruciaal

Een ding is voor alle partners zeker. De oplossing moet van alle kanten komen. Ieder is kansloos in zijn eentje, zeggen Politie, OM, RIEC, AcVZ. Een aanpak waarin geen aandacht is voor wonen, werk en inkomen blijft voor een belangrijk deel dweilen met de kraan open. Carolien Köppen benadrukt dat je repressieve, preventieve en zorgmaatregelen altijd moet nemen tegen de achtergrond van nóg bredere maatregelen om tot ‘weerbaardere wijken’ te komen, waarin het goed wonen is. “Dán zie je dat je op wijkniveau wel degelijk binnen een redelijke termijn zichtbare verbeteringen kunt realiseren, en houd je mensen gemotiveerd. Het vraagt om veel afstemming en maatwerk, maar dat is de enige weg die werkt. Ik zie een tekort aan capaciteit, maar gelukkig óók veel bevlogen collega’s waarmee het prettig samenwerken is en die overal kansen zien. Mensen vinden het soms weleens te integraal en te veel partners, maar het kan niet anders dan met zijn allen. Ik vind dat heel mooi en waardevol bij dit urgente probleem.”

Michiel Geuzinge illustreert hoe zo’n totaalaanpak tot een spiraal omhoog kan leiden. “Als de gemeente in een wijk investeert in woningen, onderwijs en sociale voorzieningen, dan gaat alles er beter uitzien. En als er dan binnen zo’n wijk bij allerlei instanties capaciteit is om dingen op te pakken én uit te voeren, gaan wijkagenten óók met goede zin lopen. Dan redeneren ze: ‘Oké, als het echt zo goed georganiseerd is, heb ik wel een paar namen van jongens die ik kan aandragen’. Als je dat met zijn allen doet, bereik je op veel fronten verbetering.”

Investeren in perspectief voor de jeugd is cruciaal, benadrukt Dagmar Foulis: “Het gaat soms om jongeren die thuis met zijn achten in een kleine woning zitten, waar geen aandacht voor hen is. Zij gaan de straat op en kunnen dan in jeugdgroepen terechtkomen. Die groepen, bijvoorbeeld die problematische jeugdgroepen waar officier Carla van Aert met ketenpartners een focus op heeft, vormen de kweekvijvers waarin wordt gevist door grotere criminelen om klusjes te doen. Dat alles op een leeftijd waarop ze zoeken naar hun identiteit en ze ergens bij willen horen. In zo’n groep vinden ze – wat je er verder ook van mag vinden – soms wél hun plek, waardering en aandacht. Maar er zit zo’n groot gevaar achter dat doen van klusjes. Vaak word je er niet rijk van. Zo’n jongen wordt gevraagd eens wat te doen, of mag gaan dealen voor een groep. Maar dan zorgt de groep er vaak voor dat hij een schuld bij hen krijgt. Dan wordt bijvoorbeeld een hoeveelheid cocaïne die hij meekrijgt uit zijn huis gestolen. Echt, het is geen leuke wereld om langdurig in te verkeren. Je leeft ’s nachts, moet constant over je schouder kijken, en het is stressvol: je vriend is snel je vijand. Houd dat maar eens jarenlang vol! Dus eigenlijk kan je niet vroeg genoeg bij die jongeren klaar staan, al op een leeftijd dat je met strafrecht nog niet eens wat mag.”

‘Jullie staan er voor mij’

Midden in die wijk loopt vaak Shivanno Liesdek, chef van team Bijlmermeer. Ook hij benadrukt het belang van een masterplan dat zich richt op de sociale structuren, onderwijs, inkomen, werkgelegenheid. Daarnaast moet iedereen gewoon doen wat hij kan. “Bij het voorkómen dat jeugd de verkeerde kant opgaat, zitten wij als politie daarom steeds meer aan de voorkant en werken we met veel partners samen. Ook ‘informele’ partners die in het hart van Zuidoost zitten, hebben veel kennis. De stichting ‘De moeder is de sleutel’ van Diana Sardjoe, bijvoorbeeld (zie achterpagina van dit nummer). Diana is ervaringsdeskundige met haar zoon die in de top600 zat. Van zo’n bondgenoot als Diana worden wij heel blij. Zij weet de jongeren, die voornamelijk in de drill zitten, echt te bereiken. Zij kan hen toch dat andere perspectief laten zien en zet de moeders van de andere jongeren echt in een andere stand, zodat uiteindelijk hun zonen en dochters het ook goed hebben. Dit soort partnerships aangaan met wijkbewoners verdient wat mij betreft een ruime plek in het masterplan, en in de uitvoering ervan.”

'Die eerste keer rennen die jongeren wellicht weg, maar je moet tússen de jongens gaan staan'

De meeste kansen liggen bij de jeugd, benadrukt Shivanno Liesdek. Straffen moet, maar uiteindelijk zit de oplossing in mensen uit de wijk. “Zoals bij families die jongeren uit de criminaliteit trekken of stichtingen uit de wijk zoals ‘For an Equal Society’. Het is bekend dat in Zuidoost in de zwarte gemeenschappen familiaire banden heel belangrijk zijn. De moeder die beïnvloedt, of misschien een oom die een jongen uit de criminaliteit haalt en zo een ander perspectief biedt. Als je als politie kansen wilt pakken, moet je midden in zo’n wijk staan. Je moet je, denk aan etnisch profileren, ook bewust zijn van vooroordelen die iedereen heeft: als je een bewoner staande houdt, moet je dat dus heel goed kunnen uitleggen. Ook lopend door de wijk moet je tússen de jongens gaan staan. Die eerste keer rennen die jongeren wellicht weg. Maar blijft er een keer eentje staan, dan ga je het gesprek aan. Doe je dat een aantal keer, dan blijft de hele groep staan en heb je het goede contact. Dat zie ik in Zuidoost gebeuren. Vanuit het goede contact leer je de jeugd beter kennen en valt afwijkend gedrag je eerder op. Dat is een teken om een huisbezoek af te leggen en vroegtijdig te acteren op wat zich in het gezin of met de jeugdige afspeelt.”

De politie wordt vaak als eerste geconfronteerd met maatschappelijke problemen. Ze zou er moedeloos van kunnen worden. Zo niet teamchef Liesdek. “Weet je, ons werk is ook geweldig! Niets is mooier dan als wij politiemensen in Zuidoost lopen, en juist daar mensen treffen die zeggen: ‘Wat goed dat jullie het gesprek aangaan met de jeugd en onze kinderen ervoor willen behoeden dat ze een verkeerde kant opgaan. Jullie zijn mijn politie’.”