Tekst Juriaan Simonis, onderzoeker bij het Wetenschappelijk bureau OM

Recente jurisprudentie over mishandeling

Het is herfst. Voor kleine kinderen is lekker in plassen stampen het leukste wat je dan kunt doen. Een goede tweede is het spelen met hopen herfstbladeren. Daar kan je tegenaan schoppen, de bladeren opscheppen en in de lucht laten dwarrelen of, als de berg hoog genoeg is, je er domweg in laten vallen. Maar zo’n bladerberg wordt een stuk minder aantrekkelijk wanneer het niet je eigen keuze is om erin te vallen, maar je geduwd wordt en dat ook nog eens gebeurt in een sfeer van dreiging en agressie.

Dat is de achtergrond van een zaak waar de Hoge Raad onlangs over oordeelde. In het Brabantse Sint Hubert was een man samen met een vrouw tuinafval in een aanhanger aan het laden. De zoon van de vrouw verscheen, riep “Ga naar huis, dikke vette boer,” gooide hout naar de man, greep hem vast en duwde hem in een hoop bladeren. Dit leidde tot een strafzaak. De duwer werd veroordeeld voor mishandeling (en voor een bedreiging die hier verder niet ter zake doet). De veroordeling bleef in hoger beroep overeind en verdachte ging in cassatie bij de Hoge Raad. Zijn advocaat vond dat dit geen mishandeling was geweest, omdat niet bewezen was dat het slachtoffer pijn of letsel was toegebracht.

Strafbare mishandeling kan een breed scala aan handelingen omvatten. Het dichtst bij het algemeen beeld van mishandeling zijn de gevallen waarin pijn of letsel veroorzaakt wordt. Op dezelfde dag waarop het gerechtshof Den Bosch de bladerduwer veroordeelde, werd ook iemand anders veroordeeld omdat hij een ander op de grond had gewerkt. Maar in die zaak had het slachtoffer verklaard dat hij tegen zijn been was getrapt, dat dat pijn had gedaan en een schaafwond had veroorzaakt en dat hij aan de val een hersenschudding had overgehouden. Pijn en letsel stonden vast.

De door de slachtoffers ervaren hevige onlust komt dan voort uit gevoelens van walging, angst of vernedering

Maar er is ook nog een andere in de jurisprudentie erkende vorm van mishandeling. Dan gaat het niet om lichamelijk letsel, maar om lichamelijk leed. Volgens de Hoge Raad kan er strafbare mishandeling zijn wanneer men bij een ander een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam veroorzaakt. Voorbeelden uit de rechtspraak zijn het iemand bespugen, in een koude gracht duwen of met urine overgieten. De door de slachtoffers ervaren hevige onlust komt dan voort uit gevoelens van walging, angst of vernedering. Deze zomer veroordeelde de rechtbank Noord-Nederland twee  medewerkers van een zorgboerderij voor het langdurig mishandelen van bewoners met lichamelijke of geestelijke beperkingen. Daarbij nam de rechtbank aan dat verschillende gedragingen van de medewerkers bij de slachtoffers ‘hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen’ teweeg hadden gebracht. Daarbij keek de rechtbank naar de context van vernedering waarin een en ander plaats had gevonden. Voorbeelden waren iemands hoofd in een wc-pot duwen, maar bijvoorbeeld ook ‘in de doucheruimte een kom griesmeel laten opeten, waarbij de lepel aan de bewoner is vastgebonden’.

Terug naar de bladeren in Sint Hubert. In die zaak somt de Hoge Raad de door het gerechtshof gebruikte bewijsmiddelen op: de aangifte en de verklaringen van de verdachte en van zijn moeder. Die bevestigen dat het slachtoffer door verdachte in de bladeren geduwd is, maar niet veel meer dan dat. Voor de Hoge Raad is dat niet genoeg om tot het oordeel te kunnen komen dat de duw en de val bij het slachtoffer ‘een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam teweeg heeft gebracht’. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het gerechtshof. Daarmee is dus niet gezegd dat een duw in een hoop herfstbladeren nooit mishandeling kan zijn. Maar in dit geval was de onderbouwing door het gerechtshof eenvoudigweg te iel.