Tekst Juriaan Simonis, onderzoeker bij het WBOM
Recente rechtspraak over mensenhandel

Afgelopen maart stond een Ierse vader in Arnhem voor de rechter. Hij had zijn zomervakantie in Nederland benut door in de omgeving van zijn camping op strooptocht te gaan. Onder de tientallen diefstallen waarvoor hij vervolgd werd, waren er ook een paar die hij met zijn negenjarige zoontje had gepleegd. Ze gingen naar de drogist en stopten hun tassen vol met kleine, kostbare producten, zoals nicotinepleisters. Terwijl de man bij de kassa de aandacht afleidde, liep het jongetje snel met de buit de winkel uit.
De man werd niet alleen vervolgd voor de diefstallen, maar ook voor mensenhandel in de vorm van het uitbuiten van zijn kind. De rechtbank achtte dat bewezen en vond dat het de man evident om financieel gewin was gegaan: ‘Het is duidelijk dat een kind geen baat heeft bij antirookwaren en opzetborstels, en dat de producten bedoeld waren voor (de verkoop aan) een volwassene.’ Maar hoe belangrijk is het voor de bewezenverklaring van uitbuiting of het slachtoffer zelf economisch voordeel of nadeel van de uitbuiting heeft ondervonden?
Die vraag speelde een rol bij een zaak waar de Hoge Raad onlangs over moest oordelen. Het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden had een man veroordeeld voor mensenhandel, omdat hij twee vrouwen allerlei diefstallen voor zich had laten plegen of omdat hij ze op de uitkijk had laten staan, terwijl hij zelf op het dievenpad was. Verdachte had de ene vrouw van hem afhankelijk gemaakt door haar als dakloze in huis te nemen, met haar een relatie te beginnen en haar als alcoholverslaafde van drank te voorzien, terwijl hij haar uitkering beheerde. Ook met de andere vrouw, iemand met het verstandelijk niveau van een 8-10-jarige was de verdachte een relatie begonnen. Hij maakte haar verslaafd aan verdovende middelen. Beide vrouwen werden met geweld en bedreiging met geweld onder druk gezet. Volgens het gerechtshof hadden de slachtoffers niet van de opbrengsten uit de criminele activiteiten kunnen profiteren; de verdachte gaf ze alleen eten en drinken en ze mochten niet over hun eigen geld beschikken.
Wat uitbuiting is, staat niet nader in de wet omschreven
De man ging tegen zijn veroordeling in cassatie. Daarbij voerde hij aan dat het gerechtshof niet had bewezen dat de slachtoffers daadwerkelijk een materieel nadeel hadden geleden. Wat uitbuiting is, staat niet nader in de wet omschreven. Volgens de Hoge Raad gaat het om een weging van factoren in het concrete geval. Veel van de rechtspraak over uitbuiting gaat over werkgevers die hun personeel onder beroerde omstandigheden laten werken, al dan niet paspoorten in beslag nemen, nauwelijks loon uitbetalen en/of exorbitante kosten voor huisvesting in rekening brengen. Bij de beoordeling of er van uitbuiting sprake is, geldt: hoe minder vrijheid de werknemers hadden – oftewel hoe meer dwang er is toegepast – hoe minder relevant het wordt hoeveel zij zelf aan het werk overhielden. Ook als de slachtoffers kwetsbaar zijn, bijvoorbeeld omdat ze illegaal, verslaafd, minderjarig of behept met een verstandelijke beperking zijn, legt het financiële voor- of nadeel minder gewicht in de schaal bij de beoordeling of er uitgebuit is. Datzelfde geldt als de afgedwongen werkzaamheden bestaan hebben uit het plegen van meerdere strafbare feiten.
Gelet op dit afwegingskader is het oordeel van de Hoge Raad niet zo verrassend: voor een veroordeling voor mensenhandel is het niet nodig dat bewezen wordt dat slachtoffers daadwerkelijk financieel nadeel hebben geleden. Ook voor de rest vindt de Hoge Raad dat het gerechtshof had kunnen vinden dat in deze zaak van uitbuiting sprake was. De veroordeling blijft staan en de uitbuiter mag zijn zonden overdenken.