Tekst Juriaan Simonis, onderzoeker bij het Parket-Generaal
Recente jurisprudentie over opruiing
Het was in de donkere dagen van corona. Er golden toen allerlei verboden om te voorkomen dat mensen in groepsverband bij elkaar kwamen. Voor een ondernemende Noord- Hollander was dat geen beletsel om een dansfeest te organiseren. Hij kondigde op een openbaar Instagramaccount voor fans van ondergrondse raves een feest aan. Wie geïnteresseerd was moest een privébericht sturen. Dan zouden de details bekend gemaakt worden, waaronder tijd en plaats. De oproep had succes. De politie krijgt meldingen van een grote samenscholing onder een viaduct bij de A27, rijdt erheen en treft daar enkele honderden feestgangers aan, waaronder de verdachte. Hij heeft een paar honderd waterflesjes in zijn auto en een hoop contant geld op zak. Op zijn telefoon staan veelzeggende appjes, zoals ‘Entree aannemen nog steeds. Is vol vol’ en ‘hebben kanker veel doekoe op gehaald’.
De man wordt vervolgd voor opruiing, het aansporen tot enig strafbaar feit. Dat strafbaar feit was hier overtreding van de lokale noodverordening Covid die bepaalde dat het verboden was evenementen te organiseren. Hij wordt door het gerechtshof veroordeeld. Vervolgens komt bij de Hoge Raad de vraag te liggen of dit wel opruiing was. Volgens art. 131 Wetboek van Strafrecht is opruiing strafbaar als het ‘in het openbaar’ gebeurt, maar hier werden de feestgangers toch per privébericht uitgenodigd?
'Onder die omstandigheden maakt het voor de openbaarheid niet uit of je opruit in een besloten internetgroep of op een marktplein in Zeeland'
De Hoge Raad grijpt terug op een uitspraak uit 1939. Destijds ging het om een tuinder die op de Grote Markt van Goes ruzie kreeg met een politieagent. Toen de agent aan een omstander, rijksambtenaar X, vroeg om op het bureau hulp te gaan halen, zei de tuinder ‘niet doen, X!’. Het OM zag dat als opruiing en vervolgde. Verdachte werd veroordeeld en ging in cassatie. Zijn raadsman betoogde dat in de tenlastelegging wel gestaan had dat hij ‘in het openbaar’ had opgeruid, maar niet waaruit die openbaarheid in concreto had bestaan. De Hoge Raad gaf hem gelijk; de tenlastelegging was op dit punt niet feitelijk genoeg. De tuinder ging vrijuit. Maar en passant formuleerde de Hoge Raad de algemene regel dat ‘in het openbaar’ niet betekent dat de opruiende woorden per se op een openbare plaats moeten zijn geuit, maar dat zij worden geuit ‘onder zoodanige omstandigheden en op zoodanige wijze dat zij door het publiek kunnen worden gehoord’.
Met die maatstaf uit 1939 beoordeelt de Hoge Raad de Instagramcommunicatie uit het Covid-tijdperk. Bij de veroordeling had het gerechtshof vastgesteld dat verdachte op een voor iedereen toegankelijk Instagramaccount met duizenden volgers een bericht had geplaatst met de oproep op een bepaald tijdstip een privébericht te sturen om zich aan te melden en de tijd en locatie van het feest te krijgen. De Hoge Raad was het met het gerechtshof eens dat deze oproep ‘op zodanige wijze is gedaan dat deze door het publiek kon worden vernomen’ en dus in het openbaar was gedaan. Dit oordeel past bij een arrest van vorig jaar waarin de veroordeling voor opruiing overeind bleef van iemand die anderen opgeroepen had de minister-president te vermoorden. Hij had dat weliswaar gedaan in een besloten Telegramgroep, maar had ondertussen geen idee wie de honderden overige leden waren. Onder die omstandigheden maakt het voor de openbaarheid niet uit of je opruit in een besloten internetgroep of op een marktplein in Zeeland.