Tekst Juriaan Simonis
Foto Loes Spruijt-van der Meer
Recente jurisprudentie over gecontroleerde aflevering
Wanneer in de uitspraak van een strafrechter het woord ‘bananen’ voorkomt, dan is het woord ‘cocaïne’ nooit ver weg. Zo was het ook in twee zaken waar de Hoge Raad zich eerder dit jaar over boog. In beide zaken hadden criminele organisaties geprobeerd om een grote hoeveelheid cocaïne vanuit Colombia naar Nederland te smokkelen door deze in een lading bananen te verstoppen. Maar in beide gevallen had de Belgische douane in de Antwerpse haven de drugs ontdekt. In overleg met de Nederlandse politie werd het leeuwendeel in beslag genomen. Ten behoeve van het bewijs werd een kleine hoeveelheid cocaïne teruggeplaatst. Nietsvermoedend vervoerden de criminelen de ladingen naar Nederland. Daar werden de verdachten in de kraag gevat.
Tot zover de overeenkomsten tussen de twee zaken, maar er waren ook juridische verschillen en die hadden te maken met de drugs die in België in beslag waren genomen. In de eerste zaak – een arrest van de Hoge Raad uit februari – ging het om de vraag of de verdachte ook veroordeeld kon worden voor het gedeelte van de drugs dat Nederland niet had bereikt.
De Belgen hadden van de aangetroffen 3.800 kilo cocaïne anderhalve kilo in de lading laten zitten. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had verdachte veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren en binnen Nederland brengen van een zeer ‘grote hoeveelheid’ cocaïne, te weten 3.800 kilo. De verdediging voerde in cassatie aan dat dat niet klopte, omdat de bananen pas door verdachte naar Nederland waren gereden, nadat de Belgen er het leeuwendeel van de 3.800 kilo uitgehaald hadden.
De Hoge Raad was het daarmee eens. Iemand kan wel worden veroordeeld voor het binnen het grondgebied van Nederland verder vervoeren van drugs (de zgn. verlengde invoer), maar dan moeten de drugs wel ons land hebben bereikt. Op zich had de vervoerder nog veroordeeld kunnen worden voor poging of voor voorbereidingshandelingen met betrekking tot het invoeren van een grotere partij drugs, maar dat was niet tenlastegelegd. De Hoge Raad wees de zaak daarom terug naar het gerechtshof om deze opnieuw te beoordelen. In zijn overwegingen merkte de Hoge Raad overigens nog op dat de in België inbeslaggenomen tonnen coke wel een rol zouden kunnen spelen bij het bepalen van de strafmaat.
Om dat punt ging het bij de tweede bananenzaak, uit april van dit jaar. Hier hadden de Belgen ruim 1800 kilo cocaïne in beslag genomen en één kilo laten zitten. Niemand weegt ooit de bananen, al meldt het arrest van het gerechtshof Amsterdam dat die aan een voedselbank zijn gegeven. Dat gerechtshof veroordeelde verdachte voor het in Nederland brengen en aanwezig hebben van ‘een hoeveelheid’ cocaïne. Bij het bepalen van de strafmaat overwoog het gerechtshof dat de bewezenverklaarde feiten weliswaar betrekking hadden op slechts een kilo, maar dat de omstandigheden erop wezen dat het de bedoeling was geweest om veel meer te importeren. Dat leidde het hof bijvoorbeeld af uit het feit dat in de loods twee bestelbusjes klaarstonden met openstaande laaddeuren om de cocaïne verder te vervoeren, dat er vuurwapens aanwezig waren en dat er acht verdachten in de loods waren aangetroffen. In cassatie voerde de verdediging aan dat het in strijd was met de onschuldpresumptie dat terwijl verdachte was vrijgesproken van de invoer van 1.800 kilo, die 1.800 kilo als uitgangspunt voor de strafoplegging werden gehanteerd.
De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep zonder nadere motivering. De 1.800 kilo mochten dus meetellen bij de strafoplegging.