Tekst Juriaan Simonis

Recente rechtspraak over verduistering

Juriaan Simonis is senior onderzoeker bij het Wetenschappelijk Bureau OM

Diep onder de papierstapels op mijn bureau thuis ligt al enige tijd een bankpasje van een wildvreemde. Ik heb het pasje gevonden op een putdeksel in de Amsterdamse straat met de mooie naam ‘Slatuinenweg’. Mijn plan was om de pas zo snel mogelijk bij de eigenaar, ene X, terecht te laten komen. Maar deze meneer of mevrouw X bleek onvindbaar op Google. Bovendien is op de website van de bewuste bank niet te vinden waar men gevonden passen heen moet sturen. Zoals wel vaker won de lamlendigheid het van mijn goede bedoelingen. Het pasje belandde op mijn bureau en verdween uit het zicht en dus uit mijn aandacht.

Totdat de Hoge Raad zich ermee bemoeide. In een recent arrest gaat het namelijk over de vraag wanneer iemand die beweert een portemonnee met pasjes te hebben gevonden en die onder zich heeft gehouden, zich schuldig maakt aan verduistering.

Verduistering is een strafbaar feit dat allerlei vormen aan kan nemen. Enkele voorbeelden uit de praktijk: de penningmeester van de VVE gaat op vakantie van de reserveringen voor het schilderwerk, de chauffeur van een geldwagen drukt een zak vol bankbiljetten achterover, de wijkzorgmedewerker gebruikt de pinpas van een bejaarde om ook voor zichzelf boodschappen te doen. Vaak wordt verduistering ten laste gelegd wanneer er gestolen goederen bij iemand worden aangetroffen en de uitleg van betrokkene is dat hij ze gevonden heeft. Zo werd onlangs iemand veroordeeld bij wie in de auto een tas met  politie-uniformen was gevonden. Zijn uitleg was dat hij de kleren op het Leidseplein in Amsterdam had gevonden en deze voor het carnaval wilde gebruiken. De rechtbank geloofde er niets van.

In een arrest uit 2018 was de Hoge Raad akkoord gegaan met de veroordeling voor verduistering van een man bij wie pasjes van verschillende personen waren aangetroffen. Zijn verhaal was dat hij ze op verschillende plekken in Amsterdam had gevonden en wel de bedoeling had om ze terug te brengen, maar dat dat na elf dagen nog niet gelukt was. Deze verdachte was overigens niet alleen veroordeeld voor verduistering, maar ook voor verschillende diefstallen en een inbraak.

Onlangs stond dus opnieuw een ‘pasjesvinder’ op de rol van de Hoge Raad. Nu ging het om een man die in het centrum van Utrecht zo veel belangstelling had getoond voor geparkeerde fietsen, dat de politie hem naar zijn identiteit vroeg. Omdat hij geen ID-bewijs kon tonen, werd hij gefouilleerd. In zijn zak zat een portemonnee met een aantal pasjes van een andere persoon. Volgens de man had hij deze drie dagen eerder in een park gevonden. Hij beweerde dat hij de portemonnee met inhoud naar de politie had willen sturen, maar daar nog niet aan toe was gekomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vond dat ongeloofwaardig en veroordeelde hem voor verduistering.

De Hoge Raad vond dat een brug te ver. Het feit dat de verdachte (een dakloze) tijdens het fouilleren de portefeuille op zak had en dat hij na vier dagen nog niets had ondernomen om de spullen terug te bezorgen, was volgens de Raad onvoldoende om een veroordeling voor verduistering te kunnen dragen.

Voor alle zekerheid ga ik toch maar werk maken van het vergeten pasje op mijn bureau.