Tekst Jeroen de Ridder, Fact Factory OM
Foto Loes van der Meer
Mijn werk bij het OM laat zich in het kort omschrijven als ‘tellen en meten’. Mijn collega’s en ik zijn dagelijks bezig met het tellen en meten van allerlei telbare en meetbare zaken. Wij tellen en meten bijvoorbeeld het aantal verdachten van diefstal, de duur van een strafzaak, het aantal vrijspraken in een jaar of de stijging van ernstige geweldsmisdrijven onder jeugd.
Bedenk een OM-onderwerp en wij hebben het vast al eens geteld. We tellen om vragen van journalisten te beantwoorden, om vragen van Kamerleden te beantwoorden, en we tellen en meten om onze bestuurders van het OM te voorzien van Harde! Kwantitatieve! Feiten! Want bestuurders sturen tegenwoordig bij voorkeur “fact based”! Dat past bij een tijd waarin ongelooflijk veel data voor handen is en het financieel- economisch perspectief dominant is. In een tijd dus dat tellers en meters belangrijke figuren zijn geworden.
Als je niet veel anders doet dan tellen en meten, dan valt het op wanneer een onderzoeksrapport verschijnt waarin na circa anderhalf jaar onderzoek de conclusie wordt getrokken dat iets niet te tellen of te meten valt. Dat valt dan vies tegen, omdat dit onderzoek juist is uitgevoerd op verzoek van alle tellers en meters van de strafrechtketen. Wat kunnen de onderzoekers ondanks verwoede pogingen niet tellen of meten? Dat is ‘zaakzwaarte’, of eigenlijk de ontwikkeling daarvan in de tijd.
Waarom willen we überhaupt zoiets als de ontwikkeling van zaakzwaarte kunnen meten? De geregistreerde criminaliteit is in de afgelopen twee decennia gedaald, net als het aantal strafzaken dat in de keten wordt behandeld. Maar ondanks de afname van het aantal strafzaken komen met grote regelmaat signalen uit de strafrechtketen dat het water aan de lippen staat, de organisatie piept en kraakt en de werkdruk te hoog is. Dat is eigenlijk alleen te verklaren als je veel meer tijd moet steken in een strafzaak dan pakweg tien jaar geleden. Om de strenge schatkistbewaarders te overtuigen dat wij binnen het OM geen duimen zitten te draaien, willen we dat dus graag tellen en meten. Zodat we ‘fact based’ kunnen zeggen dat een strafzaak in 10 jaar met 30% is verzwaard door 8% extra tijd voor slachtoffers, 9% extra aandacht voor achterliggende problematiek bij de verdachte, 8% extra tijd door de verharding van de criminaliteit, 2% extra tijd vanwege de DNA-afname en 3% door het actievere optreden van de advocatuur.
Helaas! De wereld is minder meetbaar dan wij tellers en meters graag zien. Belangrijker, de ontwikkelingen die leiden tot hogere zaakzwaarte zijn vooral kwalitatieve ontwikkelingen, geen kwantitatieve. Meer aandacht voor een slachtoffer of proberen te voorkomen dat een verdachte keer op keer recidiveert: dat zijn investeringen die maatschappelijk veel waard zijn. Tot extra zaken leidt het echter niet. Om te kunnen meten hoeveel extra tijd en geld dit kost is een uitgebreide tijdschrijfsystematiek nodig. En we weten bijvoorbeeld vanuit de (thuis)zorg wat een averechtse effecten het heeft als de boekhouders het voor het zeggen krijgen. Dan gaat er meer tijd naar de verantwoording dan naar de uitvoering. Voordat je het weet ben je op zoek naar paarse krokodillen.
Het is waar dat de werkdruk binnen de strafrechtketen hoog is en het is waar dat er vele ontwikkelingen zijn die het werken aan een strafzaak hebben veranderd en tijdsintensiever hebben gemaakt. Vraag het een willekeurige officier van justitie en deze zal het beamen. Kortom, dat is onze geaccepteerde werkelijkheid. Die werkelijkheid kunnen we dus voorlopig nog niet tellen of meten. Daarom moeten we alert zijn op een automatische bias om het onmeetbare gelijk te stellen aan nul: het is niet kwantificeerbaar dus bestaat het niet. Al te vaak verdwijnt het verhaal achter de cijfers. Soms is het beter te vertellen dan te tellen.