Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes Spruijt-van der Meer
Drie aanklagers over de aanpak van knallende intimidatie
Het regent dit jaar explosies in de grote steden. Waar angstige omwonenden met de handen in het haar zitten, doen doelwitten doorgaans of hun neus bloedt. Interview met een hoofdofficier, informatieofficier en gebiedsofficier, respectievelijk uit Rotterdam, Amsterdam en Utrecht. “Uitvoerder, wees niet naïef, je wordt gepakt.”
Het lijkt dé trend in crimineel Nederland. Het laten afgaan van explosieven bij woningen en bedrijfspanden, vaak met behulp van illegaal vuurwerk. Volgens landelijke cijfers van de politie (juli 2023) telde de eenheid Amsterdam in de eerste helft van het jaar 83 aanslagen en pogingen daartoe. Rotterdam scoorde met 89 gevallen nog hoger. Daarmee zijn eind juli al meer ‘bommen’ afgegaan dan over heel 2022 het geval was. Veel opgepakte verdachten zijn jonger dan 23 jaar en ongeveer een op de tien is minderjarig.
Het zijn getallen die er niet om liegen, zeggen hoofdofficier van arrondissementsparket Rotterdam Hugo Hillenaar, pers- en informatieofficier van AP Amsterdam Katelijne den Hartog, en gebiedsofficier van AP Midden-Nederland Anne-Marie Fellinger. In zijn werkkamer met uitzicht op de Erasmusbrug, toont hoofdofficier Hillenaar letterlijk de impact. Hij pakt metalen platen waarin gaten zijn geslagen. Op een plaat met een vuistdik gat staat met een zwarte viltstift de verklaring: ‘Nitraat, 5 gram flitspoeder’. Op een tweede plaat, met een gat van twee vuisten groot: ‘Cobra 6 Super, 25 gram flitspoeder’.
In emotionele zin is de impact nog groter. De zorg van de drie aanklagers wordt samengevat door informatie-officier Katelijne den Hartog: “Het is wachten op de eerste dode.” Bij omwonenden die in de steden geconfronteerd worden met deze aanslagen zit de schrik er goed in, weet ze. “Vooral omdat de explosieven ook afgaan bij de ouders, of ex-partners van een doelwit dat mogelijk in een conflict is beland met de opdrachtgever voor de explosie.”
Hugo Hillenaar: “Het is een gewelddadige vorm van intimidatie die behoorlijk ver gaat. Voorheen werden we al geconfronteerd met granaten en werd er geschoten op woningen. Omdat dat iets lijkt af te nemen zou je kunnen denken dat we nu beter af zijn. Maar dat is zeker niet het geval. Het gemak waarmee de explosieven geplaatst worden, lijkt toe te nemen. Het aantal incidenten wordt fors meer. Een zorgelijke ontwikkeling is ook dat bij ons 53 procent van de uitvoerders onder de 23 is en bijna een kwart beneden de 18. We hebben al knapen van 13, 14, 15, 16 jaar oud die hiervoor worden aangehouden. Als je ziet hoe makkelijk die verleid worden. Vijfhonderd of achthonderd euro vangen ze, om even zo’n klusje te klaren. Dan krijgt zo’n jongen twee cobra’s mee, een fles terpentine, een rol duct tape – en doe je best. Laatst zag ik een filmpje hoe iemand dat aan het doen was. Die jongen zie je dan een vuurwerkbom op een huis plakken. Vervolgens probeert hij het aan te steken, maar dat lukt niet. En dan gaat hij doodleuk terug om het nog een keer te proberen. Dan denk je, jongen toch…”
Terwijl de hoofdofficier zucht, maakt gebiedsofficier Anne-Marie Fellinger Hillenaars zin af: “… jongen, ben je wel goed bij je hoofd?!”
Hillenaar: “Precies. Stel dat het explosief ontploft waar hij bij is. Echt, dan heb je geen idee van de impact ervan. Het gemak waarmee het wordt gepleegd… Alsof het een instapdelict is.”
Hoewel achter de explosies een verscheidenheid aan conflicten schuilgaat – het gaat ook om verstoorde relaties en er lijkt sprake van copycat-gedrag – is drugscriminaliteit vaak een rode draad, zegt Hillenaar. “Wij zien in Rotterdam vaak ‘clusters’ ontstaan. Soms lijkt een explosie een signaal aan iemand die net gearresteerd is, of aan zijn familie: hij moet zijn mond houden, anders wordt bij zijn moeder of zus weer een explosief geplaatst. Een explosie leidt vaak tot een tegenreactie, en die leidt tot weer een nieuwe aanslag.”
In arrondissement Midden-Nederland (Utrecht, Flevoland en ‘t Gooi) kennen ze het probleem inmiddels ook maar al te goed. “Het begon bij ons vorig jaar,” zegt gebiedsofficier Anne-Marie Fellinger. “Hele series van explosies. Met CSV’s (criminele samenwerkingsverbanden, red.) erbij betrokken en van alles wat daar achter zit. Dat maakt de kans op herhaling groot en dus ook het gevaar voor omwonenden.”
Niet iedereen bij wie een explosie is geweest zit in het criminele milieu en soms wordt een explosief op een verkeerd adres geplaatst. Maar Fellinger maakt zich geregeld kwaad om doelwitten in de wijk die met een explosie worden geconfronteerd en vervolgens vaak niet meewerken. Terwijl de burgemeester zo’n pand een periode sluit en politie en justitie met het doelwit willen praten – ‘Wat is er gebeurd, heb je bewaking en beveiliging nodig?’ – zwijgen zij. “Onverkwikkelijk vind ik het. Je hebt net een explosie gehad – en dan is het énige wat je wil: in je huis wonen. Verder niks. Dan heb je dus overal lak aan, terwijl je kennelijk wel in een crimineel milieu verkeert, onderdeel bent van iets duisters waar explosieven bij gebruikt worden. En zodra de bevoegdheden van de burgemeester ophouden – een tijdelijke sluiting van de woning – keren die mensen terug in hun huis alsof er niets is gebeurd. Ik heb naast bewoners in die wijken gestaan, in buurtbijeenkomsten. Brave bewoners die na een klap ineens hun kinderen tussen de glassplinters moeten optillen. Ze vertelden mij: ‘Als de mensen bij wie een explosie was weer terugkomen in hun woning, gaan we maar verhuizen. Want er is niemand die voor ons zorgt, de burgemeester kan het niet tegenhouden.’ In de ‘driehoeken’ – het overleg tussen burgemeester, gebiedsofficier en lokale politiechef – concludeerden we zelf ook dat we daar tekortschieten. Het huisrecht van mensen die dit eigenlijk over zo’n wijk afroepen, weegt dus zwaarder dan de veiligheid van de buurt. Dat vind ik wel een ding.”
Opgepakte explosievenleggers zwijgen als het graf en opdrachtgevers komen zelden in beeld. Hoe weet je dan dat die achtergrond drugscriminaliteit is?
“Goed punt,” zegt Den Hartog. “De uitvoerders zijn bijna allemaal jongemannen onder de 23 die niet of nauwelijks praten. Zij zullen nooit zeggen wie hun opdrachtgever is. Vaak weten zij dat ook niet omdat er een schakel tussen zit. Ze weten ook niet bij wie ze de explosieven neerleggen, laat staan waarom ze het daar moeten neerleggen.”
“Maar vaak,” vult Fellinger aan, “beschikken we over informatie die het Team Criminele Inlichtingen van informanten krijgt. Zo weten we vaak dat er conflicten spelen tussen groeperingen en dat een partij cocaïne is geript bijvoorbeeld. Hoe groter de financiële schade daardoor, hoe heftiger het geweld. Dan willen ze met zo’n explosie even de boodschap afgeven: er moet gelapt worden. Het doelwit dat ze op de korrel hebben, verblijft vaak overal en nergens, maar die familie woont er wel, daarom krijg je ‘doelwitsubstitutie’ en wordt de moeder, de broer of ex-vriendin slachtoffer.”
Hillenaar: “En er zijn inbeslagnames. We weten dat een kilo cocaïne die hier in de Rotterdamse haven aankomt, de criminele organisatie ongeveer achtduizend euro heeft gekost. Als je samen met Antwerpen 150 duizend kilo in beslag neemt, reken dan maar uit wat de financiële strop voor die organisaties is. Mensen hebben geïnvesteerd in die kilo’s. Dan moeten rekeningen worden vereffend, met dit soort geweld als drukmiddel.”
De strijd tegen de knallende cobra’s kent kansen, benadrukken de drie. Persofficier Den Hartog wijst erop dat de pakkans voor de uitvoerders relatief hoog is. “Tegen hen zeg ik: wees niet naïef, je wordt gepakt.”
Hillenaar: “Zij krijgen ook echt stevige straffen die kunnen oplopen tot wel acht jaar. Vervolgens doen we ook wel onderzoeken naar de bemiddelaars, de brokers. En we gebruiken ook methodieken voor hoe we dat op internet kunnen doen. Dus we komen af en toe ook bij de tussenlaag. Maar rechercheren naar de echte opdrachtgevers, dat doen we incidenteel, het zijn vaak complexe, langdurige onderzoeken die enorme capaciteit vragen.”
Den Hartog: “De uitvoerders verklaren nauwelijks, maar we proberen zoveel mogelijk een goed handelingskader voor al onze explosiezaken in onze eenheid te hebben. Met de inzet van al onze bevoegdheden kunnen wij interessante info verkrijgen, met vaak een doorkijkje in het achterliggende conflict. En inderdaad, TCI-informatie geeft zicht op de achterliggende problematiek. Dus we investeren ook op de doelwitten. We spreken liever van ‘doelwitten’ dan van slachtoffers. Meer dan veertig procent van de doelwitten komt voor in opsporingsonderzoeken, al dan niet als verdachte, of heeft antecedenten. Als je investeert vanuit je intelligence en het beeld van al je opsporingsonderzoeken bij elkaar, kun je meer stappen maken.”
Gebiedsofficier Anne-Marie Fellinger, ineens monter: “Elke explosie is ook een káns. Als er geen explosief was gelegd, hadden wij niet geweten dat er wat loos was. Nu krijgen we een soort cue: iemand wordt ontmaskerd. Daar moet je zorgvuldig naar kijken, je wilt je niet laten sturen door criminelen die redeneren: als we daar een bom leggen, dan sluit de burgemeester wel. In de praktijk zie je snel genoeg in welke sfeer je verzeild bent geraakt en dat er criminele raakvlakken zijn. Dus ben ik het eens met Katelijne: na een explosie moet je in actie komen. Maar steek niet alleen capaciteit in het daar achteraan rennen, maar investeer in wat erachter ligt.”
Hoofdofficier Hillenaar: “Over die ‘doelwitten’: de Rotterdamse burgemeester heeft dat ook letterlijk aan de raad gecommuniceerd: ‘Mensen bij wie explosieven afgaan zijn slachtoffers, maar meestal niet slachtoffers zoals u en ik.’ Dat maakt het makkelijker dat je panden kunt laten sluiten.”
Den Hartog: “Het hangt van het type conflict af, maar die doelwitten lopen liever het risico dat de burgemeester hun pand sluit, dan dat ze hun concurrent op hun dak krijgen. Dus zwijgen ze.”
Fellinger: “Maar als de burgemeester dan hun pand wil sluiten, hebben ze bij de bestuursrechter ineens het hoogste woord en willen ze per se weer hun huis in. Ze gaan genadeloos voor hun eigen belang.”
Remmen privacyregels en het niet mogen delen van info uit lopende onderzoeken de aanpak?
Den Hartog: “Privacy is een ingewikkeld vraagstuk. Wel kan er vaak meer dan wij denken, maar je moet er wel een goed verhaal bij hebben. Binnen de juridische grenzen moet je creatief nadenken over wat wél mogelijk is.”
Fellinger: “Ik kan een burgemeester in vertrouwen alles vertellen, zolang het de verstoring van de openbare orde raakt. Alleen, daar kunnen burgemeesters geen moer mee, want dat kunnen zij niet rapporteren en daarop een besluit baseren. Ik kan niet strafzaken schaden door gevoelige informatie op papier te zetten. Tegelijkertijd kan er inderdaad meer dan je misschien in eerste instantie denkt. De wetgeving is inmiddels iets verruimd voor het sluiten van panden. Voorheen was vereist dat een explosief in de woning lag en kon sluiting al niet als het op een tuinpad lag. Je kunt in rapportages ook geclausuleerde passages laten opnemen die alleen voor de ogen van de bestuursrechter zijn. Daarmee voorkom je fishing expeditions van de verdediging. Dat hebben we het afgelopen jaar veel vaker ingezet dan daarvoor. Dat stimuleer ik bij collega’s, want die zitten zo druk in hun onderzoeken dat ze niet automatisch steeds denken: kan ik bepaalde informatie tóch met het bestuur delen? Burgemeesters willen er alles aan doen om te voorkomen dat het in hun buurten misgaat. Sommige burgermeesters hebben panden gesloten gehouden, terwijl er een kans was dat ze voor de bestuursrechter nat zouden gaan. Dan zitten we dus eigenlijk te proberen een systeemfout op een rare manier op te lossen. Vanuit die gedachte heeft onze regio – de regioburgemeesters, de korpschef en de hoofdofficier – de minister een brief gestuurd, waarin we aandacht vragen voor alle facetten van dit probleem waar we in de praktijk tegen aan zijn gelopen en waar de huidige regelgeving en financiering tekortschiet. Rotterdam is daar ook bij aangesloten. Er zijn gesprekken gestart met het departement. Die zijn nu gaande, om te kijken waar we tegen aan lopen. Want het vraagt capaciteit. Denk bijvoorbeeld aan al die camera’s die je vaak live moet uitkijken; dat kost klauwen met geld.”
Den Hartog: “In Amsterdam hanteert onze burgemeester min of meer op maat gemaakt beleid voor het sluiten van panden. Per explosie wordt gekeken of een pand of woning wordt gesloten. Woningen waar minderjarigen wonen, sluit ze in beginsel niet.”
Hillenaar: “Dus het is ook met elkaar zoeken: hoe kunnen we het instrumentarium zo scherp mogelijk maken? Want als het om een pand gaat waar drie keer een aanslag is gepleegd, dan moet je wat. In Rotterdam hadden we een experiment met ‘veiligheidsrisicosubjecten’. Mensen die eerder veroordeeld waren voor forse wapenincidenten, ontvingen van mij een brief waarin stond: ‘Het komende jaar kun je elk moment gefouilleerd worden’. En de waarschijnlijkheid baseerde ik op het verleden. Eentje startte daarop een kort geding. Dat won hij, ook in hoger beroep. Maar over diezelfde persoon kregen wij gedurende die rechtsgang tips. Daarop hebben we hem aangehouden en hij bleek veel wapens in zijn huis te hebben en in de vuurwapenhandel te zitten. Maar ik verloor die zaak dus wel.”
OM-werk is doorgaans reactief optreden, een strafbaar feit is al gepleegd. Explosievenleggers veroordeeld krijgen, daar hebben we een goed verhaal bij en dat is gewoon onze taak, zegt Den Hartog. “Maar pakken we daarmee nou het probleem aan? Ik zeg niet per se dat wij dan de preventie moeten oppakken. Maar wij signaleren in onze onderzoeken wel dingen en dat moeten we niet bij ons houden.”
Hoe hard de criminaliteit ook is, om de trend te keren heb je naast het strafrecht toch het lonkend perspectief nodig, zegt Anne-Marie Fellinger. “Eigenlijk wil iedereen meedoen en deugen, wil iedereen dat zijn moeder trots op hem is. Dat is niet iets wat wij als OM alleen kunnen bereiken. Wij kunnen niet met één briljant onderzoek dit hele probleem oplossen. Daar zijn gelukkig wel allerlei initiatieven voor gestart, zoals het langlopende programma ‘Preventie met Gezag’. Waarbij we als veiligheidspartners de aansluiting van kwetsbare jongeren naar de bovenwereld willen verbeteren. En bovendien, de voedingsbodem van dit hele verhaal: dat is gewoon de vráág.”
Hillenaar: “We zijn in gesprek met bronlanden van cocaïne en dan bepleiten we natuurlijk dat het daar stevig wordt aangepakt. Maar in hun antwoord zeggen ze ook fijntjes: ‘Ja maar jongens, er is wel vraag naar, hè! En die vraag zit bij júllie’. Ik vind dus echt dat de gebruiker moet beseffen wat hij allemaal in stand houdt. In Rotterdam worden veertigduizend lijntjes per dag weggesnoven, 49 procent van de Nederlanders vindt cocaïnegebruik best normaal. Maar wij worden iedere dag geconfronteerd met de effecten. De kilo’s die in de haven binnenkomen. De ambtelijke en niet-ambtelijke corruptie. De aanwas van jonge criminelen. Het geweld. Dat leidt soms letterlijk tot moord en doodslag. Het is de gebruiker die dat in stand houdt.”
Den Hartog: “Aan ieder lijntje kleeft bloed, zeggen we dan. Dat vínd ik ook, maar het is een lastige boodschap. Die landt niet, want de koppeling tussen een lijntje en bloed klinkt te ver verwijderd.”
Fellinger: “En al snel krijg je als weerwoord: ‘Legaliseer het maar, dan is het probleem opgelost’.”
Hillenaar: “Daar geloof ik dus helemaal niet in. Eén, internationaal is legaliseren gewoon kansloos. Twee, we willen niet dat iedereen cocaïne gaat gebruiken, het is gewoon slecht – daar zou de zorgwereld zich ook wat steviger kunnen laten horen. Drie, wát legaliseer je dan? De variatie is groot, alleen al in coffeeshops heb je twintig soorten hasj. Gaan we dan ook het verwoestende crystal meth legaliseren? En vier: het gaat om criminele machtsstructuren, die nu rijk worden van cocaïne en die zich bij legalisering niet zomaar uit de markt laten drukken en die overigens zo nodig wel wat anders vinden.”
Kent het OM een landelijke aanpak tegen explosieven?
Hugo Hillenaar: “Ik pleit voor een massieve, integrale aanpak. Een taskforce Excessief Geweld, zoals dat ook bij overvallen is gebeurd. Waarin preventie, opsporing en handhaving samen opgaan. En communicatie: ik vind het een maatschappelijke plicht dat allerlei communicatiedeskundigen nadenken over welke boodschap werkt en hoe we dat debat nou eens gaan voeren. Er zijn natuurlijk best al initiatieven om gezamenlijk te kijken of we het instrumentarium kunnen aanscherpen, en er wordt op dit moment overlegd met het departement.
Tegelijkertijd is het vooral een lokale aanpak. Ik zie híer steeds de opschaling. We hadden eerst de tafel excessief geweld. Toen een werkgroep, een stuurgroep. Nu hebben we het eenheidscoördinatiecentrum excessief geweld, in combinatie met een SGBO, een staf grootschalig en bijzonder optreden. Want al die explosies dwingen tot veel capaciteitsinzet en keuzes. Wij hebben nu een handelingskader uniforme aanpak bij excessief geweld. Met tal van maatregelen die worden toegepast: direct na het incident, in de eerste drie dagen van het onderzoek, en in vervolgonderzoeken. Die aanpak is al grondig en intensief.”
“In dat reactieve vinden we elkaar goed,” zegt Katelijne den Hartog. “De politie heeft echt goede contacten, ook buiten hun eenheidsgrenzen. Maar ik zou nog meer naar ‘de voorkant’ willen.
Naar de vraag: hoe doen criminelen het? Komen de explosieven uit Italië of toch uit Polen? Hoe worden uitvoerders geworven en benaderd? Een paar dagen geleden hadden we in Amsterdam een mooi succesje. Naar aanleiding van Telegram-berichten werd 340 kilo zwaar vuurwerk aangetroffen in een kelderbox van een flatgebouw en werd een 19-jarige Amsterdammer aangehouden. Dat is een interessant onderzoek omdat je daarmee andere stapjes kunt maken dan met alleen het pakken van die explosievenplaatsers. Combinéér je kennis uit je opsporingsonderzoeken. Het forensische beeld na een ontploffing, het beeld dat uit je digitale beslag oprijst. Daar liggen nog kansen. Maak gewoon wat afspraken met elkaar wat je minimaal moet doen.
Samenwerken moet je ook íntern, ook binnen de politie. Blauw op straat, recherche op districtelijk en eenheidsniveau, Intel, Forensische opsporing. Als alle lagen elkaar weten te vinden en slim de relevante data uit alle systemen kunnen krijgen en koppelen, dan kun je nog slagen maken. Het gaat om slimme inzet. Dat Blauw, gevoed vanuit de recherche, weet waarnaar ze moeten kijken. En dat ze dat ook in de systemen muteren omdat ze al weten dat iemand daarna ook echt iets doet met dat papierwerk.
En ja, in breder verband gaat het ook om perspectief bieden. Want tegen uitvoerders zeggen ‘Ga lekker bij de AH werken’, dat werkt niet. Daarom heb je in Amsterdam ook de wijkaanpak: de masterplannen Zuid-Oost, Nieuw-West.”
Hillenaar: In Rotterdam experimenteren we nu met de methodiek ‘group violence intervention’, gericht op jongeren en excessief geweld. Een methodiek uit Harvard, die onder meer succesvol is ingezet in Boston en Malmö. De kern is dat je met maximale info je analyse op orde hebt. Heb je die personen in beeld, dan volgt een tweesporen-interventie. Het eerste is repressief. De jongeren worden permanent op de huid gezeten, zelfs al bij schuin oversteken. Maar ook preventief: als je eruit wilt, meld je! Dan gaan we zorgen voor begeleiding en hulpverlening. In Amsterdam hebben jullie de top-600 aanpak. Het zijn allemaal variaties op een thema. Het staat of valt met de consequentheid waarmee je die twee sporen vorm kunt geven. Als OM zitten we ‘aan de achterkant’ en van preventie zijn we inderdaad niet. Maar wat we zien kunnen we signaleren, agenderen en overdragen – dát hoort zeker bij onze kerntaak.”
Fellinger: “In die integrale aanpak past ook ‘slim verwerven’ van OM-afdelingen Beleid & Strategie. Dus niet op alles maar gaan rennen. Maar bepalen: wat halen we aan zaken binnen, wat kunnen we wel en niet, wat is wel en niet betekenisvol? Die vragen kun je nooit loskoppelen van de maatschappelijke context. Je hebt die buitenwereld nodig om goede keuzes te kunnen maken. En we wegen ook zelf de belangen af. Kijk, politie en OM hebben een zorgplicht, dus wij trekken nooit zo maar onze handen van een doelwit af als hij even niet wil meewerken. Maar heb je een explosie waarbij weinig gevaarzetting is geweest, met een doelwit dat helemaal niks zegt en dat geen enkele beveiliging wil – dan komt er een moment dat je de stekker uit een onderzoek trekt omdat je wel iets beters te doen hebt. Dan zetten we de capaciteit op zaken die wél ergens naar toegaan.”