Tekst Juriaan Simonis, onderzoeker bij het Wetenschappelijk bureau OM

Recente jurisprudentie over arbeidsuitbuiting

Er zijn werkgevers die het twee weken van tevoren melden wanneer de verwarming het een dag niet zal doen vanwege onderhoudswerk. Dan kun je een extra wolletje aantrekken. Dat zijn ook van die werkgevers die je gratis espresso geven uit een glimmende machine van de Württembergische Metallwarenfabrik.

Mijn werkgever is er zo een. Andere werknemers hebben het veel minder goed getroffen. Zij moeten lange dagen maken, vaak onder erbarmelijke omstandigheden en moeten nog maar zien of er aan het eind van de maand (of überhaupt) salaris komt. Dan is er sprake van slecht werkgeverschap. Het kan echter nog erger; er komt een moment dat slecht werkgeverschap overgaat in arbeidsuitbuiting, een vorm van het strafbare feit mensenhandel. De grens is in de praktijk soms moeilijk te trekken.

Daarover ging een zaak die onlangs door de Hoge Raad werd behandeld.

Het begon allemaal met een echtpaar dat vijf keer een andere Indonesische vrouw op een toeristenvisum naar Nederland haalde om hen een aantal maanden illegaal als nanny voor de zieke kinderen van het paar te laten zorgen en om huishoudelijke taken te verrichten. De nanny’s moesten na aankomst hun paspoort afgeven. Ze hadden een werkweek van zeven dagen waarop ze dag en nacht beschikbaar moesten zijn, maar wel waren twee vrije dagen per maand in het vooruitzicht gesteld. De vrouwen kregen kost en inwoning en daarnaast was een salaris van 350 euro per maand beloofd dat maar ten dele ook daadwerkelijk betaald is.

'De Hoge Raad onderstreept allereerst dat van strafbare arbeidsuitbuiting niet alleen sprake is in excessieve situaties'

De rechtbank Amsterdam veroordeelde het echtpaar zowel voor mensensmokkel als voor mensenhandel. In hoger beroep vond het gerechtshof dat mensenhandel niet bewezen kon worden. Het hof overwoog dat voor arbeidsuitbuiting meer aan de hand moet zijn dan slecht werkgeverschap; het moet gaan om een excessieve situatie. Daar was hier volgens het hof geen sprake van geweest. Zo waren volgens het hof de werkdagen weliswaar lang geweest, maar het werk was niet uitzonderlijk zwaar of gevaarlijk. Ook dat het salaris naar Nederlandse maatstaven laag was geweest en niet altijd werd uitbetaald, was onvoldoende om van uitbuiting te kunnen spreken. Verder nam het hof in ogenschouw dat de vrouwen vrije tijd hadden en contacten met de buitenwereld en dat ze de woning konden verlaten. Ten slotte woog het hof mee dat niet vaststond dat de verdachten duidelijk financieel voordeel hadden genoten, omdat de aangeefsters maar kort in dienst waren geweest en verdachten de reis naar Nederland hadden betaald en voor kost en inwoning hadden gezorgd.

Het OM vond dat het hof een te strenge maatstaf had toegepast en ging in cassatie. De Hoge Raad geeft het OM gelijk. De Raad onderstreept allereerst dat van strafbare arbeidsuitbuiting niet alleen sprake is in excessieve situaties. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de door het hof gevolgde redenering waarom vrijspraak moet volgen niet begrijpelijk is. In dit verband somt de Raad nog eens op dat de aangeefsters 24/7 voor de verdachten moesten werken of zich beschikbaar houden tegen een laag salaris zonder dat er een schriftelijke arbeidsovereenkomst was, dat de aangeefsters geen Nederlands spraken, zij geen geldige verblijfstitel (meer) hadden en dat hun paspoorten waren ingenomen. De Hoge Raad verwijst de zaak daarom terug naar het gerechtshof.

Strafbare arbeidsuitbuiting of zeer slecht werkgeverschap? Het blijft een afweging waarbij heel veel factoren een rol spelen, maar de Hoge Raad lijkt met deze uitspraak het signaal afgegeven te hebben dat de lagere rechters de lat voor arbeidsuitbuiting niet onredelijk hoog moeten willen leggen.