Tekst Jan Hoekman, officier van justitie parket Noord-Nederland
Ze is verdwaald. Verdwaasd ook een beetje. De grote zaal van het gerechtshof maakt flink indruk op haar. Het ogenschijnlijke marmer dat eigenlijk geverfd hout is, het koninklijke balkon, zo rot dat niemand er meer op mag, de metershoge gordijnen en het hemelhoge plafond. Op het bordes vijf mannen, van wie alleen de griffier nog iets jeugdigs uitstraalt.
Erika is 15 en woont in een instelling. Ze heeft iemand bedreigd. Dat zei tenminste de kinderrechter. Erika vond en vindt van niet. Daarom heeft zij hoger beroep ingesteld, daarom loopt zij ineens die overweldigende zaal binnen en staat ze oog in oog met vijf mannen die een uurtje met haar in gesprek gaan en dan zullen oordelen.
Zeggen doet ze de hele zitting maar weinig. Eénlettergrepige antwoorden, afgewisseld met ‘weet ik niet’. Maar haar gezicht spreekt volop. Ze fronst haar wenkbrauwen als iemand iets zegt waar ze haar bedenkingen bij heeft. Schudt heftig van nee, als ze het er echt niet mee eens is. En als de jeugdreclasseerder zegt dat ze een kleine stap vooruit heeft gezet, nu ze een baantje heeft, zet ze grote, bozige ogen op en vormen haar lippen het woord ‘klein’. Met een vraagteken.
Daar zit ze. Een kwetsbaar, onbegrepen kind nog in een voor haar onbegrijpelijke situatie. Vaak heeft ze al gehoord wat ze fout doet en als ze dan iets positiefs laat zien wordt die stap ‘klein’ genoemd. De frustratie spat ervan af. Als de voorzitter zegt dat ik het woord krijg, weet ik eigenlijk niet hoe ik zal beginnen. Uiteindelijk benoem ik maar wat ik allemaal op haar gezicht heb gezien en haar zonder geluid heb zien zeggen. Ik noem de stap naar een baantje bewust ‘groot’ en zeg dat ik haar wil zien in wat ze bereikt en niet alleen wil corrigeren voor fouten die ze daarbij ook maakt.
Erika kijkt me aan. Nog steeds verdwaald en verdwaasd in die te grote zaal. Maar nu ook nog eens verbaasd.
Heeft die oude man me nou net gewoon begrepen?