Tekst Pieter Vermaas & Jochem Davidse
Foto Loes Spruijt-van der Meer
Guus Schram wil het strafrecht efficiënt inzetten
Het OM moet anders werken, vindt Guus Schram. Sneller keuzes maken in het strafrechtelijke onderzoek. Een gerichte prik uitdelen, en weer dóór met andere zaken. Interview met een PG die preekt wat hij zelf niet praktiseerde. “Zoals ik het vroeger deed, dat is dus precies hoe het niet moet.”
“Als officier in een grote zaak nam ik vroeger geen genoegen met een zeven. De zaak, dat was mijn wereld. Ik heb in zaken die met drie verdachten begonnen, serieus honderd verdachten naar zitting gebracht. Na een veroordeling van een hoofdverdachte ging ik nog een hele tijd door met allemaal bijverdachten. Met nog een zaakje hier, een klein drugstransportje daar, nog een valsheidje erbij. Aan alle kanten heb ik een zaak laten uitdijen en ik was er jaren mee bezig. Ik vond het prachtig en werd daarbij door niemand geremd. Nu denk ik: dat was precies zoals het niét moet.”
In de werkkamer van procureur-generaal Guus Schram hangen sporen uit zijn OM-verleden. Een foto van het Museumhotel in Zutphen, waar zijn opleiding aanving. Op een muur ertegenover: vier zwartwitfoto’s in een omlijsting, die hij voor 80 eurocent per stuk op de kop tikte in een dorp in Rwanda, waar een rij kinderen achter hem aanliep, ‘Muzungu, muzungu’ roepend: Witte, witte. Daar verbleef hij een aantal maanden voor de bestuurskundige NSOB-opleiding. “Iedereen in die opleiding ging naar Australië en New York, om daar de meest prachtige dingen te doen. Ik wilde naar Rwanda omdat we daar veel internationalemisdrijvenzaken hadden. Vreselijke genocides hebben er plaatsgevonden. Maar voor mij is het daarnaast ook een fantastisch land waaraan ik mooie herinneringen heb overgehouden.”
Aan de andere kant van de PG-kamer in het Haagse Parket-Generaal: een ingelijste bedankbrief van de regering in Curaçao waar hij drie jaar PG was. Dat leek aanvankelijk niet zijn droombestemming. Huilend verliet hij Nederland, huilend kwam hij terug.
Het was een zondag in 2014, in een parkeergarage in de Haagse binnenstad, waar Schram – destijds plaatsvervangend hoofdofficier van het Landelijk Parket – en zijn vrouw winkelden, toen zijn telefoon ging. Oproep van collegevoorzitter Herman Bolhaar. “Herman begon een verhaal over het PG-schap in Curaçao. Een hele tijd dacht ik dat Herman ging zeggen dat Gerrit van der Burg, toen mijn hoofdofficier bij het LP, daar hoofdofficier zou gaan worden. Ik was nog nooit op Curaçao geweest. Zegt Herman ineens: ‘Guus, ik ga je een indringende vraag stellen…’
Ik vertelde het gelijk mijn vrouw, die inmiddels in de Bart Smit stond. De tranen sprongen haar in de ogen, en ik stamelde tegen Herman: ‘Wat heb ik fout gedaan?’
Die middag ging thuis al snel een fles wijn open. Bij het tweede glas begonnen we voorzichtig te googelen naar foto’s van Curaçao. En bij het derde glas, haha, werden de badpakken besteld. De volgende ochtend om 9.00 uur ging ik naar minister Opstelten, nog steeds met het idee dat ik misschien nee zou gaan zeggen. Ik had een licht pak aangetrokken, waarop Opstelten direct zei (Guus imiteert de stem van Opstelten): ‘Zó, meneer Schram, ik zie dat u uw tropenpak al aan heeft’. Een dag later zat ik in het vliegtuig.
Natuurlijk had ik ‘nee’ kunnen zeggen. Toch durfde ik dat niet zo goed, omdat ik me enorm loyaal aan deze organisatie voel en deze organisatie me zoveel kansen heeft gegeven. Ik vond het een heel spannende stap. Van plaatsvervanger onder Gerrit – wat kan je dan gebeuren – opeens in een ander land, waar ze je eigenlijk toch niet moeten: we hebben honderden jaren geleden vreselijke dingen gedaan in Curaçao, nietwaar? Maar uiteindelijk hebben we er een fantastische tijd gehad, samen met onze kinderen van toen 7 en 9, en keihard gewerkt. Mijn vrouw heeft daar trouwens de OIO-opleiding (officier in opleiding, red.) opgezet en daar het Afpakteam opgebouwd. Wat dat betreft is van wat zij daar gedaan heeft, meer overgebleven dan van wat ik er gedaan heb.”
En dáár, wijst Schram, hangt de toga van oud-hoofdofficier en oud korpschef Gerard Bouman. “Op Sint-Maarten dronk ik met hem ’s avonds een keer een borrel, toen het erover ging of hij zich nu meer politieman of officier voelde. ‘Politieman’, concludeerde hij, ‘dus ik heb mijn toga niet meer nodig.’ Een paar weken later stond zijn chauffeur voor de deur met een pakket. Daar zat die toga in, met een kaartje erbij: ‘Guus, veel succes, draag hem met eer.’ Een half jaar later was hij overleden. Een bijzondere kerel, Gerard, en dus bijzonder om zijn toga hier te hebben.”
We gaan naar het hier en nu. Wat is voor jou de kern van de vorig jaar vastgestelde twee pagina’s Collegeprioriteiten?
“Dat we meer zaken beter en sneller willen afdoen. Daar zit mijn hele drive als PG in en dat is wat ons als vier procureurs-generaal in het College samenbrengt: hoe zorgen we ervoor dat we een vastgelopen strafrechtketen weer in beweging gaan krijgen. Zonder dat we constant naar de politie en de rechtspraak gaan wijzen. Wat kunnen wij beter doen? Wij willen de OM-tanker wat van koers laten veranderen. Dat is minder makkelijk dan ik dacht, moet ik zeggen.”
Als PG zit je sinds een kleine twee jaar nu wel aan de knoppen
“Nou, ik heb gezocht, maar die knoppen in deze kamer nog niet gevonden. Die zijn er natuurlijk ook niet. Hoe hoger je komt, hoe indirecter en lastiger je aansturing van het werk. Dat blijkt een uithoudingsproef. Dit College geeft duidelijk de richting aan en ik krijg steeds meer het idee dat de organisatie ook begrijpt dat we een andere kant op moeten. Omdat we aan het vastlopen zijn. Het duurt gewoon heel lang voordat we onze zaken behandeld krijgen. Als we zo achter de feiten aan hobbelen, wordt het OM steeds minder relevant.”
Met een programma mikken jullie op vermindering van voorraden en doorlooptijden?
“Ja, daarom moet het OM zijn oriëntatie kantelen. Niet alleen kijken naar strafzaken, maar ook naar zaakstrómen. Een balans vinden, door bij elke beslissing in een zaak ook te denken aan wat die betekent voor alle andere zaken die nog op een beslissing wachten. Daar moeten we in regie komen.”
Sommigen schrikken van die beweging en spreken van een OM dat een ‘koekjesfabriek’ wordt.
“Als onze koekjes verdachten zijn die sneller duidelijkheid in hun zaak krijgen, nabestaanden die na een snel vonnis ook eerder aan rouwverwerking kunnen doen, of een wijk die weer verder kan – nou, laat mij dan maar directeur van de koekjesfabriek zijn. Kijk naar de onderzoeken naar bedrijven die wij ervan verdenken milieumisdrijven te plegen. Als we daar op de huidige manier blijven werken, kost het acht jaar voordat je enige duidelijkheid hebt. Dan zijn we twee kabinetten met strengere milieuregels verder en is het bedrijf al drie keer verduurzaamd. Als wij dan nog met onze strafrechtelijke interventie komen aankakken, doet die er niet meer toe.”
Pleit je voor slankere tenlasteleggingen?
“Ja. Mijn oproep aan officieren is: focus je in de tenlastelegging op waar het echt om gaat, dat verhoogt de efficiëntie van de afdoening. Durf dat risico te nemen om de rechtsgang te versnellen.
Het gaat ook om de start van een strafzaak, die begint met intelligence, je informatie. Dat moeten we zo organiseren dat we daaruit de juiste zaken weten te kiezen, en die op de juiste manier insteken. Hoe eerder je focust, hoe compacter je onderzoek wordt. Want elke getuige die we horen, elk rechtshulpverzoek dat we doen, elk nieuw feit op de tenlastelegging: het heeft impact op de capaciteit die we met zijn allen moeten verdelen.
Na de IRT-affaire en de Schiedammer Parkmoord hamerden we op topkwaliteit: zaken moesten driedubbel gezekerd naar zitting. Op zichzelf niks mis mee, maar dan komt de rest van onze zaken in gevaar. Doe je liever twee zaken met een 9, of zeven zaken met een 7? Ik tegenwoordig liever dat laatste. Dan loop je wat meer risico en kan een rechter er anders naar kijken. Het zijn nuánceverschillen hoor, we zeggen echt niet dat alles honderdtachtig graden anders moet. Sommige zaken, waarin het bijvoorbeeld gaat om zeden- of levensdelicten, verdienen een complex onderzoek.
We moeten er meer een team effort van maken en met minimale inspanning maximaal resultaat behalen. Steeds meer parketten zijn daar al mee bezig, en we zullen dat OM-breed moeten doen. Ik weet dat het OM een weerbarstige club is, dus dat wordt een uithoudingsproef. Maar ik ben positief ingesteld, zie snel een bloemetje bloeien.”
Waar vroeger werd gepleit voor de strafzaak als ‘betekenisvolle interventie’ die de maatschappij veiliger maakte en ‘barrières tegen criminaliteit opwierp’, lijkt het credo nu: eerst die strafzaak zelf maar eens goed doen.
“Het strafrecht heeft een aanzuigende werking: als dé oplossing van maatschappelijke problemen. Dat is gewoon niet waar. Polarisatie, misstanden in een sector of branche, duizenden demonstranten op een snelweg: die problemen of kwesties gaat het strafrecht niet oplossen. Dat kan het strafrecht niet aan. Strafrecht moet je inzetten als een degen waarmee je op het goede moment gericht één prik uitdeelt. Met een schot hagel schieten, daar is het strafrecht gewoon niet goed in. Het College wil het strafrecht zo efficiënt mogelijk inzetten. En daarbij: laten wij dan onze strafzaken goed doen en zorgen dat onze partners hun rollen kunnen vervullen. In samenwerkingsverbanden is een soort rolverwatering ontstaan. De politie gaat een beetje OM-werk doen, het OM een beetje politiewerk, en dat allemaal door elkaar heen. Daar wordt het niet beter van. Samenwerken is ook heel goed weten waar iedereen van is. Wij zijn van het gezag over de opsporing, en van de vervolging. Als je daar scherp in bent en andere partijen hun verantwoordelijkheid geeft, ben je uiteindelijk veel effectiever. In die samenwerking geldt wel dat we in staat moeten zijn om gegevens te delen met onze partners. Zeker bij ernstige verdenkingen moeten we daarin niet beperkt worden.”
Vorig jaar kreeg een kritisch rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over bewaken en beveiligen veel aandacht. De laatste tijd horen we er niet zo veel over. Wat is daar gaande?
“Dat rapport – over het handelen rond de moorden op Derk Wiersum, Peter R. de Vries en de broer van een kroongetuige – heeft, net als de moorden zelf, veel gedaan binnen het OM. We hebben daar harde lessen uit getrokken en daar zijn we nu druk mee bezig. De NCTV wordt gezagspartij in onze zware casussen bewaken en beveiligen. Dat betekent dat we in veel casussen intensief met de NCTV moeten samenwerken. In minder zware casussen blijft het gezag bij het OM. In de uitoefening van dat gezag zijn onze beleidsadviseurs bewaken, beveiligen en crisisbeheersing onze belangrijke functionarissen. Die collega’s moeten niet kwetsbaar, maar stevig in onze organisatie zijn gepositioneerd. Terugkijkend, hebben we hen de afgelopen jaren veel te veel laten zwemmen. Terwijl ze een belangrijke functie uitvoerden, waren ze op hun parketten roependen in de woestijn. Nu is er een dubbele bezetting van hen op de parketten. Ik wil dat veiligheid in onze organisatie net zoveel aandacht krijgt als opsporing. Als de veiligheidsrisico’s niet verantwoord kunnen worden ingeschat, zullen we ook geen kroongetuigentraject meer aangaan.”
Leidt meer aandacht voor veiligheid nu tot minder opsporingssucces?
“Wat mij betreft niet. Veiligheids- en opsporingsbelangen zijn geen communicerende vaten. Integendeel, ze versterken elkaar juist. Ik ben een groot voorstander van bijzondere getuigentrajecten. Eenvoudigweg omdat we dit instrument nodig hebben om de zware criminaliteit te kunnen bestrijden, mits veiligheid van meet af aan wordt meegewogen. Bij elke stap en elke beslissing.”
Sommige officieren willen, voor hún veiligheid, niet ‘op naam’ werken. Wat vind je daarvan?
“Daar zit ik redelijk simpel in. Als het nodig is om afgeschermd te werken – en daar hanteren we wel een strenge lat voor – moeten we dat vooral doen, anders niet. We zetten het spaarzaam in. Het aantal verzoeken daartoe lijkt voorzichtig te dalen.”
Je management-ondersteuner Irma noemt je ‘toegankelijk’. Je ‘hebt humor, reageert altijd snel, ook op mails’
“Ik denk dat ik inderdaad humor heb, al weet ik niet of de rest van het College dat ook vindt. Bij het OM doen we zwaar werk met vreselijke zaken; een samenwerking waarin humor ook een plek heeft, helpt mij daarbij. En inderdaad, ik kan een mail niet in de inbox laten branden; dan word ik heel onrustig. Die móet worden behandeld en in een submapje gezet. Dat is een dwangmatig, ongezond trekje dat ik heb.”
Praat je thuis met je vrouw, die nu advocaat-generaal is, veel over het werk?
“Vroeger wel. Op een gegeven moment merkten we dat we aan de keukentafel nog zaten te discussiëren over de uitleg van een bepaald arrest. Toen vonden we zelf ook dat we doorsloegen. Tegenwoordig doen we het alleen bij heel bijzondere kwesties, niet over de inhoud maar omdat die ons persoonlijk raken. Simone en ik werkten altijd in verschillende OM-onderdelen. Toen ik in het College kwam, was het eigenlijk voor het eerst dat ik ‘boven’ haar kwam te werken. Dat heeft ook iets ongemakkelijks, ik ging toen ineens tegen iedereen zeggen dat ik met haar getrouwd was. Het voelde bijna alsof ik daarvoor iets verborgens had gedaan. Overigens, als iémand het College totaal niet serieus neemt, is het mijn vrouw. Ze vindt het allemaal onzin waar ik mee bezig ben; en ik heb het opgegeven om dat te veranderen. Ook in de familie geld ik, sinds ik PG ben, niet meer als serieuze jurist. Bij een juridische kwestie gaan ze naar Simone toe. Zelfs mijn vader. Belt ie me op en zegt ie: ‘Mag ik Simone even?’ Dus ja, onze wegen zijn gescheiden: ik ben hier beland en Simone is van de inhoud.”
Het regent nog steeds aanslagen met explosieven. Krijgen we daar geen grip op?
“Lastig. Het komt uit meerdere hoeken: georganiseerde criminaliteit, lokale afrekeningen, burenruzies. Er is een roep voor een taskforce, die bij overvallen succes had. Maar in die taskforce zaten heel logische partners, zoals banken die er zelf een groot belang bij hadden om overvallen en plofkraken bij geldautomaten tegen te gaan. Dat is met explosieven bij woningen ingewikkelder. Bij wie ga je dat dan doen, want elk huis kan een doelwit zijn. Verdachten zijn vaak jongere mensen die zwichten voor dat grote geld en dan met een paar cobra’s en een fles spiritus zo’n woningvoordeur aanvallen. We pakken er veel, maar daarmee stoppen we de stroom niet en opdrachtgevers blijven buiten beeld. Het is heel vervelend, maar ook dit gaan we niet alleen met het strafrecht oplossen.”
Drugs is een van de oorzaken. Zou een ander drugsbeleid in Nederland helpen?
“Tja, daar kan je een prachtige discussie over voeren, maar dat is voor de politiek. De veelgehoorde opvatting dat wat wij doen een druppel op de gloeiende plaat is, deel ik in elk geval niet.”
Een vrij dure druppel ook
“Natuurlijk kost het veel geld om Nederland veilig te houden. We hebben hier – mensen kijken me meewarig aan als ik dat zeg – weinig criminaliteit. Kijk naar het aantal moorden en liquidaties: we zijn een relatief veilig land. Dus hoewel we veel last van de criminaliteit en de uitwassen ervan hebben, kunnen we ook zeggen dat opsporing succesvol is. Weet je wat ik interessant vind? Om eens in te zoomen op het percentage drugs dat bijvoorbeeld in de haven van Rotterdam en Antwerpen wordt gepakt. In Rotterdam is daar onderzoek naar gedaan. Daaruit blijkt dat je het niet over enkele procenten hebt, maar dat de kans groot is dat meer dan de helft van de ingevoerde drugs in beslag wordt genomen. Dat zijn serieuze percentages. Met een relatief kleine extra inspanning kunnen we de pakkans misschien naar 75 procent brengen, waarna criminelen de Rotterdamse en Antwerpse haven maar gaan vermijden. Dat soort cijfers zijn misschien wat luchtfietserij, maar ook interessant. En het gesprek daarover is veel hoopvoller dan alleen het gesprek over die druppel en die gloeiende plaat.”
Welke passies heb je naast het strafrecht?
“Geschiedenis en vooral zelf onderzoek doen. Bijvoorbeeld stamboomonderzoek. Een heerlijke combinatie van geschiedenis, puzzelen en opsporen. Zoals toen we een huis in Den Haag hadden gekocht en in de kelder een foto vonden van een man en een vrouw voor het Kurhaus op een steiger. En er lag nog een ander fotootje bij, daar stond 1934 op. Dat ben ik helemaal gaan herleiden, uiteindelijk heb ik die vrouw gevonden, in een bejaardenhuis in Kampen. Zo komt je huis tot leven, krijgt het een ziel. In zo’n hobby kan ik me nachtenlang verliezen en sla ik soms wat door.”
‘Ongewenste buitenlandse inmenging’ is een portefeuille van je. Waar moeten we dan aan denken?
“Aanvankelijk dachten we dan bijvoorbeeld aan geld dat vanuit Jemen naar een Nederlandse moskee gaat. Inmiddels is het begrip breder en gaat het ook over statelijke actoren die een deel van ons werk bepalen. Denk aan MH17 of aan de poging tot liquidatie van een Iraanse activist in Haarlem. Of denk aan de oprichting van een politieteam dat voorlopig onder het gezag van het Landelijk Parket onderzoek gaat doen naar signalen van spionage. En als Nederland als NAVO-lid bij een militair conflict betrokken raakt, wat betekent dat dan voor het OM? We zullen ons daarop moeten voorbereiden. Ik denk dat dit de komende jaren een dominant onderwerp gaat zijn.”
Wapenen we ons ook tegen een cyberoorlog?
“We zítten al half in een hybrideachtige oorlogssituatie. Daar heeft heel Nederland, de hele overheid, mee te maken. Een hack op onze systemen kan enorme impact hebben. Tegenwoordig is alles met elkaar verbonden, en een Windowsstoring richtte laatst wereldwijd een hoop ellende aan. Wij proberen ons daarop voor te bereiden. Elke OM’er zal hier scherp op moeten zijn.”
Het OM lijkt nog niet klaar voor de bestrijding van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit.
“Misschien wel de helft van alle criminaliteit bevat een digitaal aspect. Maar wat wij aan gedigitaliseerde criminaliteit binnenkrijgen en afdoen, is maar een paar procent van onze zaken. Marktplaatsoplichtingen en belfraudes waarbij slachtoffers soms tienduizenden euro’s aan spaargeld verliezen, vallen van de tafel omdat wij heterdaad-georiënteerd zijn. De politie rijdt eerder als er een stuk kaas uit de supermarkt wordt gestolen. Digitaal vinden we nog lastig, het vraagt om een andere manier van rechercheren. Ook daar moeten we een kanteling maken, want uiteindelijk wordt gedigitaliseerde criminaliteit onze basiszaak, en wordt traditionele criminaliteit het specialisme. We moeten er stevig op investeren en mensen opleiden, maar vooral: die zaken op de parketten krijgen en ze gewoon gaan doen.”