Tekst Rianne de Back, landelijk jeugdofficier van justitie

Ik zit tegenover J., 17 jaar oud. Hij werd onlangs op heterdaad aangehouden bij een uit de hand gelopen vechtpartij op het voetbalveld. Eén van de spelers heeft daarbij verwondingen opgelopen. J. is geschorst van de voetbalclub. Samen met zijn moeder en zijn advocaat zijn we nu in gesprek over zijn straf. Want dat hij die verdient, daarvan is hijzelf ook overtuigd. Uiteindelijk wordt besloten tot een taakstraf via een strafbeschikking – passend, uitvoerbaar, en deels in de zomervakantie te doen.

In principe een afronding. Maar ik zie aan hem onrust. En ik meen te begrijpen waarom. Want als je verder kijkt dan dit ene feit, zie je een jongen die de afgelopen jaren veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest wegens allerlei overtredingen. Op zijn justitiële documentatie staan boetes voor rijden zonder rijbewijs, onverzekerd rijden, een opgevoerde scooter, overlast. Tientallen keren, met bedragen van gemiddeld €200,- per overtreding. Als ik hem er naar vraag geeft hij aan dat hij de boetes negeerde en gewoon door bleef gaan. De boetes bleven zich opstapelen. Maar nu zit hij met een schuld. En zijn moeder kan financieel niet inspringen.

Pas na zijn aanhouding voor de diefstal, het eerste misdrijf waarvan hij verdacht werd, kwam het kantelpunt doordat iemand toen echt met hem in gesprek ging. Dat was zijn advocaat, toegewezen na de aanhouding. J. vertelde hem niet alleen over zijn aandeel bij het geweld op het voetbalveld, maar ook dat hij al lange tijd veel stress ervaarde en zorgen had over de betaling van de opgelopen boetes. Inmiddels ging het om ruim €3.500. Zijn advocaat hielp hem met het treffen van een betalingsregeling bij het CJIB: 145 euro per maand, twee jaar lang. J. heeft nu een bijbaantje in een sportwinkel en hoopt met die inkomsten zijn schuld af te lossen. Na de zomer start hij met een mbo-opleiding. En hij stapt pas weer op een scooter als hij zijn rijbewijs heeft gehaald. Een hoopvolle afronding.

Ook voor lichte feiten – de overtredingen – zou het jeugdstrafrecht pedagogisch van karakter moeten zijn

Toch roept bovenstaande gang van zaken vragen op. Waarom moest het zo ver komen? Waarom reageren we als OM bij misdrijven met een zorgvuldige afweging – onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, veelal taakstraffen, jeugdreclasseringstoezicht – maar handelen we bij overtredingen via een gestandaardiseerd boetesysteem? Een boetesysteem dat voor 16- en 17-jarigen ook nog eens de tarieven voor volwassenen volgt. Juist bij jongeren, bij wie de hersenen nog volop in ontwikkeling zijn en bij wie juist een straf vooral gedragsverandering zou moeten bewerkstelligen. Wat nog maar de vraag is bij het opleggen van onevenredig zware boetes. Want als er al betaald wordt is het veelal door de ouder en niet door de jongere zelf.

Vanuit de landelijke jeugdportefeuille blijven we aandacht vragen voor dit verschil in aanpak. Want wie jongeren echt op het rechte pad wil helpen, moet hen niet laten struikelen over schulden die hen jaren blijven achtervolgen. Vanzelfsprekend praat ik hun overlastgevende gedrag niet goed – dat moet uiteraard stoppen. Maar dan wel op een doelmatige manier die past bij het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht.

Kortom, ook voor lichte feiten – de overtredingen – zou het jeugdstrafrecht pedagogisch van karakter moeten zijn. Licht waar het kan, kansen bieden waar dat nodig is. Een boetesysteem dat jongeren opzadelt met volwassen schulden, bewerkstelligt juist het tegendeel. Het is de hoogste tijd om ook bij overtredingen te kiezen voor een aanpak die past bij hun leeftijd en hun draagkracht én bij het doel van het jeugdstrafrecht: gedrag veranderen, niet verzwaren.