Tekst Juriaan Simonis, onderzoeker bij het WBOM

Recente rechtspraak over aanhoudingsverzoeken

Het is tijd. De gerechtsbode heeft de zaak uitgeroepen. De officier van de justitie, de leden van het gerechtshof en de griffier hebben het dossier open. Ze zijn klaar, klaar om het hoger beroep te behandelen van een verdachte tegen zijn veroordeling bij de rechtbank. Dit is dé gelegenheid voor de verdachte om duidelijk te maken waarom het vonnis van de rechtbank niet deugt. Maar die verdachte schittert door afwezigheid. De advocaat van verdachte laat weten dat cliënt helaas niet kon komen en vraagt of de zitting naar een andere dag verschoven worden kan.

Het aanhoudingsverzoek is schering en inslag in het strafrechtsbedrijf. Onlangs moest de Hoge Raad oordelen over de afwijzing van twee aanhoudingsverzoeken. In het ene geval was het probleem van de verdachte dat hij als Amsterdamse dakloze geen treinkaartje kon betalen om bij het gerechtshof in Leeuwarden te komen. Op het station hadden ze hem weggestuurd. In de andere zaak was de opgegeven reden van de verhindering dat verdachte zijn kinderen naar school moest brengen. De gewone burger zou denken dat een gerechtshof in dergelijke gevallen altijd tegen de advocaat zoiets zegt als: ‘Pech gehad. De zittingsdatum was allang bekend, dus uw cliënt had zijn zaakjes beter op orde moeten hebben. We gaan gewoon door met de zitting.’

Wat weegt zwaarder, het recht van verdachte om op de zitting te zijn of het belang dat de strafzaak wordt afgerond?

Dat is ook zo ongeveer wat de advocaat van de verdachte die zijn kinderen naar school moest brengen te horen kreeg van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof betrok bij de afwijzing van het aanhoudingsverzoek ook dat verdachte al in eerste aanleg bij de rechtbank zijn zienswijze naar voren had kunnen brengen. Verdachte klaagde vervolgens bij de Hoge Raad over de afwijzing en de onderbouwing daarvan. De Hoge Raad legt uit dat bij de beoordeling van een aanhoudingsverzoek de rechter eerst moet kijken of de omstandigheid die daaraan ten grondslag wordt gelegd voldoende aannemelijk is. Als dat zo is moet de rechter een belangenafweging maken: wat weegt zwaarder, het recht van verdachte om op de zitting te zijn of het belang dat de strafzaak wordt afgerond? In dit geval vindt de Hoge Raad het te begrijpen dat het hof de voortvarende behandeling van de strafzaak voorrang gaf, gelet op het procesverloop en de ernst van de feiten (bedreiging en belediging van hulpverleners). Ook neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de raadsman niet heeft toegelicht waarom het ophalen van de kinderen zo’n groot probleem voor de verdachte was dat hij niet naar de zitting kon. De uitspraak van het gerechtshof bleef in stand.

Dat was anders bij de dakloze die geen treinkaartje kon betalen. Ook zijn aanhoudingsverzoek was afgewezen. Het hof vond dat verdachte ‘het vervoersprobleem eerder had moeten signaleren en kunnen oplossen’. Deze verdachte kan wel op begrip van de Hoge Raad rekenen. Het gerechtshof had volgens de Hoge Raad nagelaten concreet te maken wat in deze zaak het maatschappelijk belang was dat maakte dat voortvarende behandeling voorrang moest krijgen boven het aanwezigheidsrecht van verdachte.

De verdachte die zegt vanwege een omstandigheid niet op de zitting te kunnen komen moet dus uitleggen waarom die omstandigheid zo problematisch is dat hij niet op het geplande tijdstip in de rechtszaal kan zijn. Maar op zijn beurt moet de rechter die de zitting toch door wil laten gaan zonder dat de verdachte erbij kan zijn, uitleggen waarom dat zo belangrijk is. Wel zo eerlijk.