Ineke Sybesma, directeur Fonds Slachtofferhulp: "We moeten de samenleving beschermen tegen iemand die zijn auto als wapen gebruikt"

Regelmatig bereiken ons berichten dat slachtoffers en nabestaanden van verkeersmisdrijven zwaar teleurgesteld zijn in de straffen die rechters opleggen. Zogenaamde verkeershufters die zich ernstig misdragen en daarbij slachtoffers maken, komen veel te vaak weg met een boete of voorwaardelijke straf. En dat raakt aan de erkenning van aangedaan leed. Voor het Fonds Slachtofferhulp was dit aanleiding om te laten onderzoeken of er inderdaad te licht wordt gestraft bij ernstige verkeersmisdrijven. En zo ja, waar ligt dit dan aan en wat kan er aan gedaan worden om meer recht te doen aan slachtoffers en nabestaanden.

Onlangs presenteerde Intervict van Tilburg University de onderzoeksresultaten en die liegen er niet om. Een grote meerderheid van slachtoffers en nabestaanden vindt dat in hun zaak te licht werd gestraft. Ook blijkt dat er inderdaad milder wordt gestraft dan wettelijk mogelijk is. De hoogste schuldgradatie ‘roekeloosheid’, door de wetgever geïntroduceerd om gevallen van wegpiraterij juist zwaarder te kunnen bestraffen, wordt door restrictieve interpretatie van de Hoge Raad vrijwel nooit toegepast.

Dat de onvrede over de strafmaat bij verkeersmisdrijven veel breder leeft, blijkt wel uit de enorme media-aandacht voor ons onderzoek en de aanbevelingen. Ook rechters lijken te worstelen met het standpunt van de Hoge Raad, zo blijkt uit de reactie van de Raad voor de Rechtspraak. Zelfs de Hoge Raad zag zich gedwongen om te reageren via een interview in De Telegraaf en ook hier is de conclusie dat de wetgever aan zet is. Onze oproep kreeg een positief vervolg in de Tweede Kamer. Na Kamervragen heeft de Minister van Veiligheid en Justitie inmiddels toegezegd om op korte termijn met een voorstel te komen, dat beter tegemoet komt aan het rechtsgevoel en de wens van de samenleving om ernstige verkeersmisdrijven hard aan te pakken. Als mogelijke oplossing pleit Intervict voor het scharen van ernstige verkeersmisdrijven onder de zogenoemde ‘gevaarzettingsdelicten’. Hierbij draait het om de vraag of er met roekeloos gedrag een gevaarlijke situatie voor anderen is gecreëerd, in plaats van of er al dan niet sprake was van ‘roekeloosheid’ in de huidige wetsbenadering.

Naast een passende straf vinden slachtoffers het van groot belang dat wat hen is overkomen niet ook een ander wordt aangedaan. Het onderzoek laat echter zien dat in een groot aantal gevallen de dader eerder een verkeersmisdrijf beging. Een deel had zelfs nog een ontzegging van de rijbevoegdheid toen men opnieuw ellende veroorzaakte. Met moderne middelen kan ook handhaving beter. Daarom pleiten we met klem voor het instellen van gespecialiseerd reclasseringstoezicht voor verkeersrecidivisten, zoals we dat kennen bij geweldsdelicten. Alleen op die manier kan de samenleving worden beschermd tegen iemand die zijn auto in herhaling als wapen gebruikt.
Tot het zo ver is, roepen we rechters op, de oren niet te laten hangen en te kijken naar wat er wél mogelijk is en daar vooral ook naar te straffen. De strafmaat is voor slachtoffers en nabestaanden uiteraard niet zaligmakend, maar draagt zeker bij aan het gevoel van erkenning voor het veroorzaakte leed.