Tekst Pieter Vermaas
De Dag van de Strafrechtketen
Op driekwart van de Dag van de Strafrechtketen klinkt plots de vraag die voor de meeste stof tot nadenken zorgt. Marnix Eysink Smeets, lector Publiek Vertrouwen in Veiligheid aan Hogeschool Inholland, stelt hem. “Is uw kernfunctie eigenlijk wel boeven vangen?”
Volgens Eysink Smeets is er ‘iets geks’ aan de hand. Het gaat goed, maar het gaat slecht. De lector toont wat trends. Enerzijds is duidelijk sprake van een crime drop. Moord en doodslag bijvoorbeeld: gehalveerd ten opzichte van een paar decennia terug. De drop komt niet door dalende aangiftebereidheid – daarvan is geen sprake zegt Eysink Smeets. Burgers zelf rapporteren dat criminaliteit feitelijk afneemt. In de hele ontwikkelde wereld is ook sprake van een fear drop. “Sinds de jaren negentig daalt het gevoel van slachtofferschap, mensen voelen zich echt, substantieel veiliger.”
Dat is niet het hele verhaal, vervolgt de wetenschapper in vertrouwen en veiligheid. Want anderzijds is er crime change. Eén: cybercrime, zoals als spam in je mail. Twee: de ondermijning neemt toe. (“Of misschien”, zegt Eysink Smeets, “wordt nu pas de zaklamp erop gezet”). Drie: terrorisme. “Elke aanslag is misschien maar één ‘streepje’, maar de doorwerking ervan is groot.” En vier: maatschappelijke onrust.
Als je dat alles samenbrengt, kun je dan nog zeggen dat ‘de criminaliteit’ afneemt? Eysink Smeets antwoordt zelf: “Ik weet het niet.”
Wat hij wel weet, is dat in de tijd van Pim Fortuyn het probleem meer recht toe recht aan was: ‘Waarom kan ik door die junk niet veilig over straat?’ Het antwoord van de Opstelten-doctrine was simpel: stuur op een daling van zichtbare, telbare criminaliteit. Maar daar zitten de problemen niet meer, weet de lector. “Steeds minder Nederlanders noemen criminaliteit als grootste probleem. Zorgen zitten meer bij immigratie en terrorisme. Migranten worden geassocieerd met onveiligheid: kan je dochter nog alleen over straat. Elk incident voedt dat sentiment: ‘Zíe je nou wel?!’ Behalve immigratie, spelen ook internationale ontwikkelingen. Ontwikkelingen in de zorg ook. Een gevoel van onmacht en onrechtvaardigheid is ontstaan. Alle kwantitatieve successen hebben niet voorkomen dat een steeds groter gevoel van onbehagen ontstond, zegt Eysink Smeets. Hij ziet een ‘zorgenspaghetti’ en een narratieve neergang die luidt: ‘Het wordt alleen maar slechter, en anderen komen op’.
In die beleefde werkelijkheid redt de strafrechtketen het niet met traditioneel denken. Zij zou opnieuw moeten denken over veiligheid en strafrecht, zegt Eysink Smeets. “Wat is nou de essentie van jullie functie? Dat is niet boeven vangen. We richten ons bij terrorisme heel erg op het voorkómen van een aanslag, maar nauwelijks over het voorkomen van de dóórwerking van een aanslag. We richten ons bij maatschappelijke onrust erg op de opsporing, en niet op het rust brengen. We gaan het ook niet redden in de keten door hier of daar een procesje te veranderen, besluit Eysink Smeets. “We moeten rust brengen, bekrachtigen, bemoedigen. Het gaat om onderlinge verhoudingen, om sociale rechtvaardigheid. Om moraliteit. De essentie van de strafrecht is vooral ook een symbolische. Dat de burger weet: Als het écht nodig is, staat de overheid er met haar strafrecht.”
Wie ambities heeft, tobt wat af in de keten. Neem Eva Kwakman, landelijk officier Jeugd, Gezin en Zeden. Zij werkt samen met onder meer politie, Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis. “Integraal werken betekent nogal wat; daarmee kom je aan de grondvesten van je vakmanschap. Goede bedoelingen zijn niet voldoende: er zit nog geen dak op ons samenwerkingshuis. We kennen helaas allemaal zo’n inspectierapport waarin staat dat 27 instanties met één familie in de weer zijn geweest en het toch dodelijk fout liep. Vakmanschap is slechts één perspectief, want goede interventies bereik je samen. Maar elke organisatie heeft eigen prioriteiten. Wíllen we het zelf wel anders doen? Het begint met benaderbaarheid, dit congres is een kans om met elkaar te praten.”
Dat wordt herkend bij de Reclassering. Soms, zo klinkt het daar, hebben we te maken met mensen met veel problemen. “Geen huis, geen inkomen, wel drugs en verkeerde vrienden. Wie voor zo’n jongeman dan een duurzame plek zoekt stuit op problemen. Zoals het ‘probleem’ dat er nog geen strafbaar feit is gepleegd, waardoor een juridische basis ontbreekt om te kunnen optreden. Snel opvang regelen kan ook stuk lopen op indicatiestellingen en financieringsproblemen.”
Je kunt ook te veel tobben. Soms ziet de keten niet meer dat veel wél bereikt wordt. “Wij willen alles meer en sneller. Maar er ligt ook best veel aan resultaten en mogelijkheden” weet procureur-generaal Albert van Wijk. “En dan hoor je van anderen: ‘Vier dat nou eens een keer’.” Korpschef Erik Akerboom valt hem bij en wijst de keten op CBS-onderzoek. “Weet u waar burgers het meest vertrouwen in hebben? In politie en rechterlijke macht.”
In kleine dingen kan een keten groot zijn, blijkt uit het verhaal van Aimée Metselaar. Vanaf het podium spreekt ze de zaal toe vanuit haar rolstoel. Ze valt met de deur in huis. “In 2008 werd ik in mijn eigen huis slachtoffer van een roofoverval. Ik werd achttien keer gestoken en een steek bezorgde me een dwarslaesie.”
In de zaal kun je een spelt horen vallen. “Sjesus”, fluistert een ambtenaar van het Ministerie van V&J.
Maar Aimée toont dankbaarheid. Voor alle aandacht die de politie haar gaf. Voor de officier van justitie die haar de strafprocedure uitlegde en haar voorafgaand aan de zitting liet weten wat de strafeis tegen de verdachte zou worden.
Op zitting las ze een slachtoffer-verklaring voor, vertelt ze. “Ik ben iets verder gegaan dan toen mocht. De rechter liet me daarmee wegkomen, maar in hoger beroep tikte het hof me daarvoor op de vingers. Als civiel jurist snapte ik dat. Toch komt zo’n tik harder binnen dan je tevoren gedacht zou hebben. Bedenk dit: als slachtoffer heb je op zitting maar één moment, verder draait alles om de verdachte. Dat ik op zitting zelf niks over de strafeis mocht zeggen, vond ik even begrijpelijk als moeilijk.”
Dan spreekt een dader: ex-gedetineerde Melissa. Haar belangrijkste boodschap? “Rechters moeten weten hoe belangrijk begeleiding is als je celstraf eindigt.” Melissa, een Rotterdamse, ging toen ze weer vrij was naar Venlo waar ze begeleid woont. Ex-gedetineerden zijn vaak kwetsbaar, weet ze. “Ze hebben bij voorbeeld geen goede relatie, soms is er geen contact meer met ouders. Er is geen woning, geen geld. Daarom moet de aansluiting tussen binnen en buiten de gevangenis beter. Als je niet sterk bent, loop je zó de Hema in om een worst te stelen: je bent dan zwak, hebt hulp nodig.”
Het gaat nu goed met Melissa, ze doet nu vrijwilligerswerk, leest voor oudere mensen ze de krant voor. Het was Exodus Nederland, die opvang en begeleiding biedt aan ex-gedetineerden, gedetineerden en hun familieleden, die haar op het goede pad zette. “Zij zagen kwaliteiten in mij die ik zelf niet zag.”
Het slachtoffer heeft de laatste jaren echt een positie gekregen. In wetten en voorschriften is het behoorlijk geregeld, zegt officier van justitie Roland Knobbout in een workshop. “Slachtoffers kunnen zich voegen in een rechtszaak, een schadevergoedingsmaatregel wordt geïncasseerd door het CJIB en eventueel voorgeschoten.” Maar er is ook een andere werkelijkheid. Je recht halen lukt niet altijd. “Jaarlijks wordt een miljoen keer aangifte gedaan, tweehonderdduizend zaken belanden bij politie en OM, dus zou je van achthonderdduizend vergeten slachtoffers kunnen spreken. En in zeventienduizend gevallen voegt het slachtoffer zich voor schade bij de rechtbank, dus er zijn ook veel afwezige slachtoffers.”
Het slachtofferbelang moet zwaar wegen, vindt iedereen. “Maar”, zegt een medewerker van het CJIB, “ik vind het niet raar als de politie, met alle klussen die zij op hun bord hebben, zelf prioriteiten stelt.”
Ook gaan niet alle handen op elkaar voor de stelling: “Het is onaanvaardbaar dat het vergoeden van schade bij het slachtoffer wordt neergelegd.” “Je mag het bést bij hen neerleggen”, zegt iemand van Slachtofferhulp Nederland, “ook vanuit de filosofie van slachtoffers die veerkracht tonen. We mogen hen daar wel bij steunen. Vaak gaat het slachtoffers niet om het geld voor het repareren van een kapotgetrapt tuinhekje. Excuus is vaak belangrijker.”
Slachtoffers, zo is de ervaring van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, willen serieus genomen worden. Menselijk behandeld. Goed geïnformeerd. “Ze waarderen het als zij vroegtijdig telefonisch benaderd worden en ook achteraf onze beslissing krijgen toegelicht. Dat blijkt uit onderzoek naar hun ervaringen met het fonds. Een veelzeggende reactie is: ‘Ik heb geen geld gehad, ben het daar ook niet mee eens, maar de dienstverlening was wel professioneel en ging op een nette, begrijpelijke manier’.”
Nog een discussiestelling: “Elk slachtoffer wordt na zitting door de rechtbank mondeling geïnformeerd over de uitkomst van een zaak.” Als je echt burgergericht wilt werken, zegt een politieman, zou het slachtoffer dat mogen bepalen. “Sommigen vinden een mailtje misschien ook prima. Dus de manier waarop wil ik niet voor heen gaan invullen, maar ik sta wel achter méér communicatie, juist ook als er niets met een zaak gebeurt.”
Een rechtbankpresident voelt zich ongemakkelijk bij de stelling: “Ik zou het raar vinden als wij een slachtoffer anders dan een verdachte informeren over een uitspraak.”
En dan de cybercrime en digitalisering. Tien jaar geleden, blikt Frank Smilda van politie Noord Nederland terug, was Maurice de Hond nog een voortrekker met zijn virtual community van speurneuzende burgers. Tegenwoordig hebben burgers geen goeroes meer nodig. De smartphonegebruiker organiseert na een misdrijf zijn eigen buurt- en passantenonderzoek. Een compositiefoto van een dader? Hij installeert een appje, schuift wat met neuzen, oren en lippen, en kijk: de misdaad heeft een gezicht. En denk aan het Bellingcat onderzoek naar de MH17-ramp.
In 2017 kijken meer dan zeven miljoen Nederlanders filmpjes op YouTube, is Facebook met negenenhalf miljoen mensen overvol, en versturen bijna tien miljoen mensen Whatappjes. Smilda: “Die evolutie in communicatie is voor opsporing en vervolging moeilijk bij te houden. Hoeveel politiemensen kennen Badoo en Tinder?”
In die nieuwe digitale ruimtes verandert alles rap. Wie geld afperst of losgeld vraag hoeft niet meer fysiek te dreigen en met handschoenen, bivakmutsen en geldkoffertjes in de weer op donkere parkeerplaatsen. Daders chanteren en incasseren digitaal. Waar de traditionele crimineel er jaren over deed om de top van zijn ‘vakgebied’ te bereiken, stuit de opsporing nu op de student die als first offender in één keer enorme schade aanricht.
Niet dat de opsporing niet meegaat, zegt Smilda. Die zet ‘tooling’ in, speelt met algoritmes en software, bijvoorbeeld voor een reconstructie van timelines in tweets. Er zijn voorbeelden van verdachten die direct ‘doorsloegen’, nadat verhorende rechercheurs hen ermee confronteerden dat socialmediaonderzoek vier medeverdachten aan elkaar had gelinkt. Verder duikt de opsporing darkweb in. Zij zet daar de schijnwerper aan, pelt tor-netwerken af en vindt de weg naar crimineel Silkroad.
Met de stappen die de opsporing en private opsporing kunnen zetten, sluipt ook twijfel binnen. Is het oké als Amerikanen inreizigers vragen om hun socialmedia-wachtwoorden? zegt een workshop-bezoeker: “Het is toch bizar dat bij de toepassing van onze bijzondere opsporingsbevoegdheden allerlei privacywaarborgen zijn ingebouwd, die in die digitale private opsporingswereld ontbreken?”