Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer / ANP
Albert van der Kerk over mondiaal opsporen en vervolgen
“Veertig jaar geleden was ‘internationaal’ bijzonder, nu is het normaal.” Dat zegt hoofdofficier Internationale Betrekkingen Albert van der Kerk. Interview over strategische landen, talenkennis en Hollandse kracht en zwakte.
Wie zijn kamer op het Parket-Generaal inloopt, ziet rechts eerst een toga, en een paar stappen verder een wereldkaart. Het is als zijn levensloop zelf. In zijn dertiger jaren was hij districtsofficier van politiedistrict Warmoesstraat. Als hoofdofficier van (destijds) OM-regio Arnhem-Zutphen (2004-2010) onderhield hij buitenlandse contacten op het gebied van militair strafrecht en reisde hij naar conflictgebieden als Afghanistan en de Balkan. En sinds 2015 vertegenwoordigt Albert van der Kerk (64) als hoofdofficier Internationale Betrekkingen het College van PG’s in internationale fora en bouwt en onderhoudt hij een internationaal netwerk op strategische niveau. OM’s “Man van de Wereld” dus – al is de bescheiden hoofdofficier de laatste die zich ooit zo zou noemen.
Hoe zag internationaal werken er eind zeventiger jaren uit, toen je als Raio stage deed op parket Amsterdam?
Toen waren er ook al veel internationale zaken. Denk aan het RAF-terrorisme toen, aan drugssmokkel van Nederland naar Engeland, of vanuit het Oosten. Primitief en langzaam werd toen over en weer rechtshulp verleend. Dikke dossiers die achter elkaar door de fax werden geduwd, en er aan de andere kant in knisperend, grijzig faxpapier werden uitgespuwd. Toen ik in de jaren tachtig als officier in Amsterdam werkte kwam ik in aanraking met Italiaanse aanklagers die in hun strijd tegen de maffia gingen werken met ‘pentiti’, spijtoptanten. Dat kenden we hier nog niet. Dus vroeger was het er ook, maar inmiddels heeft het een enorme vlucht genomen.
Waarom nam het een vlucht?
De wereld is kleiner geworden. Veertig jaar geleden was het een hele operatie om op vakantie naar het buitenland te gaan. Nu pakken jongeren zo even het vliegtuig voor een weekendje weg of studeren ze in het buitenland. Voor criminelen is dat niet anders. Ze wonen in het ene land, handelen met criminelen uit een ander land in drugs, en wassen in een derde land hun geld wit.
Regelgeving speelt ook een rol. Europese regelgeving is het creëren van vrije ruimte waarbinnen mensen zich kunnen bewegen – daar maken criminelen dankbaar gebruik van. Wij moeten dat bijbenen en erachteraan. Onze specialisten bij LP en FP vliegen de hele wereld over voor terrorisme- en corruptiezaken. En dichter bij huis werken parketten met buurlanden samen tegen ram- en plofkraken of motorbendes. De regelgeving helpt ons, versterkt de justitiële samenwerking. Het Verdrag van Lissabon intensiveerde de opsporing. Eurojust kwam er, Europol, het Europees aanhoudingsbevel en nu – heet van de naald in Nederland ingevoerd – het Europees opsporingsbevel. Met die wetgeving rennen we achter criminelen aan, en tegelijkertijd spelen universele kernwaarden als privacy en recht op een rustig bestaan een rol. Dat je niet zomaar wordt lastig gevallen door een overheid. Daar zit ook best spanning. Die stroom regelgeving, voor terrorismebestrijding bijvoorbeeld, houdt niet meer op en is normaal geworden.
Wat zie je als je in je internationale glazen bol kijkt?
Criminaliteit internationaliseert verder, dus internationaal samenwerken wordt nog noodzakelijker. De wereld wordt kleiner en digitaler. ‘Cyber’ is dé grote bedreiging. Het criminele gereedschap is niet meer de koevoet, maar met een mailtje wordt iemands bankrekening leeggetrokken. De ‘koevoetcrimineel’ woonde in de buurt, maar de ‘mailman’ kan in een Afrikaans land zitten, terwijl de server in een Aziatisch land zit. En terwijl de terabytes heen en weer vliegen, moeten wij er met onze rechtshulpverzoeken achteraan. Terrorisme, dat is ook een zorg voor de toekomst; daar moeten we alert zijn op onze informatie-uitwisseling. Dat alles is een uitdaging.
Hoe geef je daaraan vorm, als hoofdofficier op een OM-hoofdkantoor (het Parket-Generaal) dat geen strafzaken draait?
De operationele kant is het belangrijkst. Al die zaken van LP, FP en arrondissementparketten, al dat goede werk dat op Internationale Rechtshulpcentra (IRC’s) gebeurt: dáár wordt het werk gedaan. Tegelijkertijd proberen we overkoepelend samen te werken. PG’s moeten bestuurlijk samenwerken. Ik merk dat ook collegevoorzitter Gerrit van der Burg het belang daarvan inziet en dat wil stimuleren. Zo tekende hij twee weken geleden een Memorandum of Understanding met de Servische PG. En vorig jaar, tijdens ons EU-voorzitterschap, hebben we goede impulsen aan de samenwerking gegeven. Daar heeft het ‘Consultative Forum’, een bijeenkomst van alle Europese PG’s en Eurojust, met name de samenwerking op het gebied van cybercrime een ‘duw’ gegeven. Er is een platform gekomen waarin Europese OM’ers elkaar vinden en samenwerken. Dat gaan we op meer terreinen doen. Vanuit de leiding van het OM zeggen: wat zijn de belangrijke landen en belangrijke onderwerpen en hebben we dan een strategie?
Wanneer is een land belangrijk?
Als we er veel rechtshulpverkeer mee hebben. De buurlanden en Frankrijk natuurlijk. Of landen waarmee we op voor ons belangrijke onderwerpen veel samenwerken of zouden willen samenwerken. Voor cybercrime is bij voorbeeld de VS belangrijk, daar zijn grote internetbedrijven gevestigd, daar zit veel informatie die wij nodig hebben voor onze onderzoeken. Bij het speerpunt mensensmokkel is Italië belangrijk, daar hebben we Hester van Bruggen als liaisonmagistraat zitten. Op 20 juni 2017 waren de Koning en de Koningin daar, bij Hester op bezoek, en werd een letter of intent tussen OM Italië en Nederland getekend. Bij mensensmokkel zijn ook de Balkanlanden en Turkije belangrijk. Bij kindersekstoerisme is samenwerking met Zuidoost Azië belangrijk.
Dat alles omvat al bijna de hele wereld
Daarom is het juist van belang te zoeken waar je grenzen legt en op welke landen je focust. Het is belangrijk je schaarse capaciteit goed in te zetten op speerpunten en landen. Stel dat we de samenwerking willen aangaan met een West-Afrikaans land, dan kun je dat vaak sneller en beter regelen in samenwerking met landen die daar zelf al lang actief zijn, bij voorbeeld met Frankrijk of Portugal.
Met de coördinerend portefeuillehouders op de belangrijkste onderwerpen zijn we in kaart aan het brengen met welke landen zij zaken doen en met welke organisaties. Wat is je netwerk? Met welke landen zou je meer zaken willen doen? Het is goed als je centraal overzicht hebt wie waar naar toe reist en wat we in het buitenland allemaal doen. Het is ook belangrijk dat ze van elkaar weten wie wat doet, met wie in welk land.
We bouwen aan een ‘strategischelandenagenda’. Simpele, absolute keuzes zijn er niet. Je kunt niet zeggen: we doen alleen nog zaken met focuslanden en andere niet. Dat verschilt per onderwerp. Want neem dat geweldige Team Internationale Misdrijven van het LP. Die zitten in landen die waarschijnlijk geen focuslanden zijn, maar doen belangrijk werk. Zo’n zoektocht naar focuslanden doen we in goed overleg met de politie. Zij kijken ook wat de ‘bronlanden’ zijn van drugs, mensensmokkel en –handel. Natuurlijk ook met het Ministerie van V&J. Maar ook zelf zullen we internationaal prioriteiten moeten stellen. Dáárop moeten beslissingen – bij voorbeeld om ergens een middel in te zetten als een dure liaisonmagistraat – gebaseerd zijn. Internationale plaatsingen zouden ook onderdeel moeten worden van het HRM-beleid van het OM. Je leert er veel van als je een periode werkt in een heel andere samenleving en cultuur, en met afstand ziet hoe Nederland en Nederlanders internationaal te werk gaan.We werken ook samen met de Rechtspraak; we ondersteunen landen, op de Balkan bijvoorbeeld, met projecten om hun eigen rechtstaat te versterken.
Je kan ook zeggen: zoek het daar lekker zelf uit, met je eigen mensen en geld
Het is ook eigenbelang. Als een land een fatsoenlijk rechtssysteem heeft, up tot standard, een goede rechtsstaat, dan is dat belangrijk voor dat land, maar ook belangrijk voor samenwerking bij opsporing en vervolging. Dat is ook beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast leren we er ook weer van. Wij Nederlanders staan normaal gesproken snel in de ‘zendstand’, maar in de Rule of Law projecten worden juist de Nederlandse OM’ers zeer gewaardeerd omdat we ook kunnen luisteren naar de opvattingen en belangen in de landen waar wij werken. Van andere landen kunnen we trouwens ook heel veel leren. In Georgië of de Baltische staten gebeurt veel met automatisering. Zoals we over opsporing leren van Amerikanen, en bij de aanpak van ondermijning van de Italianen. We kunnen overal leren van samenwerking.
Het makkelijkst samenwerken gaat in een Europees OM. Geen gedoe meer met allerlei rechtstelsels.
Ja, nou ja… Kijk, een Europees OM, daar waren wij in eerste instantie tegen. Het Europees OM behandelt fraudezaken waarvan de EU slachtoffer is. Wij redeneerden: als dat in Nederland gebeurt kunnen we dat zelf ook wel aanpakken. Vele landen zagen wel wat in een EU-OM en de ontwikkelingen in Brussel gingen verder. Uiteindelijk waren zoveel landen voor, dat het er gewoon gaat komen. Toen hebben we tegen de minister gezegd: als je moet kiezen tussen wel meedoen of niet kun je er maar beter bij zitten. Zo’n Europees OM beperkt zich tot die fraude waarvan Europese instellingen slachtoffer zijn, ook grote internationale btw-fraude gaat eronder vallen. Dus het EU-OM komt er en we krijgen ermee te maken. Dan kan je maar beter aan de knoppen zitten. Maar goed, het Nederlands OM gaat er niet over en adviseert slechts. Of wij meedoen of niet is een politieke afweging en ons parlement vindt het EU-OM een stap te ver. Daar schikken we ons uiteraard in, we kunnen ook niet anders. Nogmaals: het is niet de bedoeling dat het Europees OM andere zaken gaat aanpakken dan die EU-fraude. Dat is een stap te ver en daarvoor is binnen Europa ook geen draagvlak.
Wat is typisch Nederlands?
Typisch Nederlands is dat het OM veel dichter op de opsporing, de politie, zit dan bijvoorbeeld de Duitsers. Waar wij dingen samen met de politie doen, redeneren onze Duitse collega’s meer: ‘De pólitie spoort op; wij houden afstand.’
Het Nederlandse OM kent – zoals meer Europese landen – het opportuniteitsbeginsel, we mogen zelf bepalen of we een zaak wel of niet vervolgen. We willen flexibel zijn: omdat je niet alles kan vervolgen, moet je ook kunnen seponeren. In bij voorbeeld Duitsland en Oostenrijk moeten ze elke zaak vervolgen, zij vinden dat dat de burger rechtszekerheid geeft. En ja, sommige landen vinden soms dat wij te veel seponeren. Het is trouwens niet zo zwart-wit. Want het is bij ons niet alleen vervolgen of seponeren. We doen zaken ook zelf af. Andere landen kijken soms met enige jaloezie naar onze OM-beschikking.
Wat vind het buitenland van ons?
Ze vinden dat wij het in Nederland goed georganiseerd hebben. Ze bewonderen onze IRC’s, en hoe we die samen met de politie hebben opgezet. Onze kracht is ook een beetje onze zwakte; ze vinden dat we daardoor soms inflexibel zijn en wat te vaak ‘nee’ verkopen. Wat dat betreft zijn onze weeg- of stuurploegen, waarin zaken buiten de boot vallen bijna berucht in het buitenland.
Culturele verschillen zijn er ook. Wij zijn over het algemeen directer, minder hiërarchiek, iedereen is bij ons een beetje gelijk. In sommige andere landen is autoriteit echt autoriteit. Dan moet je daar echt rekening mee houden en niet te populair gaan doen.
Maar de bottom line is: er wordt plezierig samengewerkt. Overal in de wereld lijken OM’ers vooral op elkaar. Ze zijn gepassioneerd, gaan voor de zaak. Bij nacht en ontij gaan ze achter de zaken aan. Als ze volgens de managementboekjes zouden werken, zouden ze wat meer moeten loslaten, delegeren, tijd nemen. Maar zo werkt het niet: er zijn altijd te weinig mensen voor te veel zaken. Mensen worden door een zaak meegesleept, willen daarin ook slachtoffers tevreden stellen, maar dan komt er nog een zaak, en dan nog een. Dat is elders net zo. Dus als je een collega in een ander land tegenkomt, zijn dat mooie ontmoetingen en vind je elkaar in het vak.
Wat is bij internationaal samenwerken moeilijk?
Soms dat cultuurverschil, maar vaker de taal. De meeste jongere mensen in Europa spreken gelukkig wel Engels. Frans of Duits spreken is voor ons vaak wat lastiger, al is dat in de grensstreken wel beter. Jawel, sommige officieren vinden die taal gedoe en zien liever andere collega’s de internationale zaken doen. Tegelijkertijd verbreedt die taal en dat reizen je horizon. In het buitenland leer en hoor je dingen die je helpen om in Nederland je zaken op te lossen. Ik vind dat internationale ervaring onderdeel van het CV van OM’ers zou moeten zijn: denk aan hulpprojecten, de liaisons, werken op de Cariben. We willen daarom graag weten: wie spreekt welke taal, wie is geïnteresseerd in internationaal werken? Sommige jonge collega’s hebben overal gestudeerd, spreken bijvoorbeeld Japans of Russisch. Dat we daar nu met HRM over praten vind ik heel belangrijk.
Benen we de internationale criminaliteit bij?
Daarop past geen simpel antwoord. Internationaal werken wordt overal steeds normaler. De IRC’s, wat het FP internationaal tegen corruptie doet. Het internationale afpakken. Terreuronderzoeken. De slagen die bij cyber worden gemaakt. Maar bijbenen… criminelen bedenken vaak sneller iets dan wij het kunnen tegengaan. En benen we onze Hollandse fietsendieven altijd bij?
We zijn er nog niet, maar worden steeds beter. De Joint investigation teams zijn een goed middel geworden om gestructureerd criminaliteit aan te pakken. Grote onderzoeken kennen ‘klapdagen’ waarbij tegelijkertijd in verschillende landen huiszoekingen worden gedaan. Eurojust faciliteert dat echt geweldig. Er worden natuurlijk wel zaken niet opgepakt, maar volgens mij niet meer ómdat het internationale zaken zijn. Nee, want nogmaals: internationaal werken is normaal geworden.