Tekst Pieter Vermaas
Foto politie

Korpschef Erik Akerboom wil vooruit

De politie staat niet boven de wet. Maar met goede wetgeving kan zij een vuist maken bij moderne problemen. “We moeten zélf kunnen optreden, anders zijn straks de Googles en de Apples de politie van de toekomst.” Interview met politiebaas Erik Akerboom.

“De politie is een incidenten-organisatie: wij krijgen 1,5 miljoen spoedoproepen per jaar. Dan is het in mijn vak de kunst om niet alleen daardoor geleefd te worden, maar om ook een paar echt belangrijke lijnen vast te houden. Geweld. Discriminatie. Integriteit en de menselijke maat van de organisatie.”

Dat zegt Erik Akerboom, eerste hoofdcommissaris van de Nederlandse politie. ‘Eerste’ in de zin van hoogste in rang. Het bijbehorende uniform met kroon, lauwerkrans, wapen en vier sterren draagt hij vandaag niet. In het Haagse hoofdkwartier van de hermandad praat de politiebaas in poloshirt. Zijn vakantie is net min of meer begonnen.

Loopbaan

De politieloopbaan van Erik Steven Maria Akerboom (24 april 1961, Lisse) begon in Utrecht, waar hij onder meer chef van het wijkteam Binnenstad was. Hij raakte als adviseur betrokken bij de herziening van het politiebestel in 1993. Als districtschef gaf Akerboom leiding aan het district Vecht en Venen en verder was hij hoofd Regionale Recherche Ondersteuning.

Na zijn tijdelijke overgang naar de AIVD in 1998, waar hij directeur Democratische Rechtsorde was, volgde in 2003 zijn benoeming tot korpschef Brabant-Noord. Tussen 2009 en 2012 vervulde Akerboom de functie van Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid.

Vanaf 1 december 2012 tot aan de benoeming in 2016 tot eerste hoofdcommissaris fungeerde Akerboom als secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie.

‘Geweld’ noemt u als eerste. Wat is de laatste keer dat u iemand geslagen heeft?

Jeetje… Da’s een tijd geleden. Dat was als ME’er, toen ik als chef Binnenstad van Utrecht nog regelmatig op straat kwam. Ik raakte in gevecht met mensen met honkbalknuppels. Vrouwen! Dat was ingewikkeld, want je wilt een vrouw niet slaan. We konden het gelukkig wel zonder veel geweld beëindigen.

En twee maanden geleden heb ik nog collega’s geslagen, geschopt en geboeid. Ieder jaar toets ik meerdere keren die beroepsvaardigheden. Die technieken wil ik bijhouden, want ik wil fit blijven en op straat mee blijven kunnen. (zie kader: “Zwoegen, je krachten verdelen en je zelf moed inpraten”)

Nee, ik heb nooit écht hoeven schieten. Ik hoop dat ook niet mee te maken. Geweldsincidenten hebben mij wel gevormd. Toen ik in 1993 districtschef in Vecht en Venen werd, had ons korps op zo’n beetje mijn eerste werkdag de begrafenis van Iman Klaassen, die was doodgeschoten door Errol K. In het zelfde jaar werden twee collega’s uit mijn eigen team neergestoken, toen ze ’s nachts bij een verdachte aanbelden. De deur ging open en ze kregen een mes in hun ribben. Ook in dat zelfde jaar werden twee collega’s die achter overvaller Jesse R. aan reden, beschoten en een collega neergeschoten.

Een jonge vent was ik nog, en dan staan ineens alle collega’s naar je te kijken om te zien hoe jij reageert. Hoe moet je dan reageren? Word je dan gesteund door je eigen leiding? En wat kan je betekenen voor collega’s? Daar heb ik toen het meest geleerd.

Wat heeft u geleerd?

Ik heb daar, denk ik, geleerd wat helpt om collega’s zich goed en veilig in het werk te laten voelen. Bij heftige incidenten wordt vaak gevraagd om kogelvrije vesten of gepantserde auto’s. Maar wat echt helpt, is dat politiemensen zich zelf zeker voelen, mede doordat ze goed getraind zijn in hun beroepsvaardigheden. Dat ze samen goed trainen, destijds deden we dat in de ‘schietbioscoop’. Dat ze weten dat ze op elkaar kunnen rekenen en een ‘antwoord’ kunnen geven op geweld. En voor mij als districtschef was de les: je hoeft niet alles waar mensen mee zitten op te lossen, ook al voel je die verantwoordelijkheid. Mensen willen bij zo’n geweldsincident vooral een plek waar ze zich kunnen uiten. Het ventiel moet even los. Daar moet je voor open staan en energie in steken.

De Tweede Kamer behandelt een wetsvoorstel over een ‘stelselherziening geweldsaanwending’. Wat is voor u de kern?

Als politieman word je geacht samenleving en personen te beschermen. Iedereen kan bij dreiging achteruit stappen, de politie niet. Wij moeten dan vooruit. Als je dan optreedt, zet je je eigen veiligheid op het spel. Dan moet je daarna niet als verdachte worden behandeld, maar moet worden bekeken of je optreden conform de geweldsinstructie was: terughoudend en professioneel. Daar mag ons de maat genomen worden. Maar niet als verdachte van doodslag of moord. Ook speelt dat wat agenten intern verklaren het strafrecht in getrokken kan worden. Daarmee komt het nemo tenetur principe in gevaar. Dat betekent dat je meewerkt aan je eigen veroordeling en dat hoeft de gemiddelde burger en gemiddelde crimineel niet.

Wie wantrouwend is, zegt: die politie hanteert straks eigen ­regels voor zichzelf. Kunnen ze zelf geen verdachte worden

Dat is te gemakkelijk, te kort door de bocht. Allereerst, die regels maken we toch niet zelf? Die maakt de Tweede Kamer.

De politie staat niet boven de wet, dat zou ik voor ‘het gewelds­apparaat’ absoluut niet willen. En die wet sluit vervolging niet uit. Als er twijfels zijn over het geweldsoptreden en als een slachtoffer of een officier vindt dat de politieman toch moet worden vervolgd, kan dat. Maar het is wel terecht als eerst wordt gekeken of de politie conform de professionele norm heeft gehandeld.

De politie heeft een hoop geld om dure advocaten in te huren

Dat komt terug op dezelfde essentie. Als je als politieman of -vrouw geweld gebruikt en je staat vervolgens als verdachte voor het hekje wegens moord of doodslag, dan verdien je ook de beste juridische ondersteuning. Politiemensen die moeten optreden, moeten niet hoeven twijfelen of hun juridische ondersteuning wel goed is. Het doet me goed dat in het wetsvoorstel ook staat dat rechtbank en hof ervaring moeten hebben met politieoptreden. Dat zij de context kennen en snappen wat een politieman of -vrouw in zo’n situatie doormaakt. Overigens staan politiemensen bijna nooit voor het hekje, omdat ze geweldgebruik weten te voorkómen. Verbaal, creatief, met humor: daar heb ik op straat vele staaltjes van gezien.

Geweld tegen politieambtenaren is de keerzijde. Is dat van alle tijden of speelt het vooral nu?

In ieder geval is bij geweld door of tegen de politie de wereld altijd te klein. En laat ik helder zijn. Geweld tegen politiemensen is onacceptabel en wordt nooit getolereerd. Gefilmd geweld staat snel op social media en dan is de verontwaardiging groot. Als een incident heeft plaatsgevonden waarbij door agenten geweld is gebruikt, wil de politie zo snel mogelijk vertellen waarom dat is gebeurd. Om op die manier kennis en begrip te vergroten voor het vakmanschap van de agenten. Het zou mij heel wat waard zijn, als wij daarin meer ruimte krijgen van het Openbaar Ministerie. Om in het eerste uur (maar ook daarna) al een feitelijke duiding te kunnen geven van wat er is gebeurd. Filmpjes op social over politiegeweld laten vaak maar een deel van het verhaal zien. Zelden is de totale context zichtbaar . Het is dus belangrijk een incident goed te duiden. Zodat wij kunnen laten zien waarom geweld is toegepast. Waarbij wij ook verantwoording afleggen als dat geweld onjuist is toegepast.

Ik zie twee redenen waarom je het geweld tegen politieambtenaren nu vaker ziet. Eén: burgers  zijn steeds assertiever, accepteren steeds minder van elkaar en van politie. Wie in uniform het bureau uitloopt, krijgt al snel een belediging naar het hoofd. En twee: als politie handhaven we nu strakker. We accepteren het minder als mensen uit hun dak gaan, beledigen, of willen aanvallen. Die agressievere en assertieve samenleving zie je terug in de cijfers.  We gaan we het nog preciezer meten om niet al te voortvarend conclusies  te trekken, maar de ontwikkeling baart me zorgen. Tegelijkertijd hebben we miljoenen politiecontacten per jaar die doorgaans fantastisch verlopen. Er is veel vertrouwen in politiemensen, en moderne burgers steunen het werk, doen meer en meer mee.

Is het Wetboek van strafvordering geschikt voor modern opsporen?

Nee, het dateert van ver uit de vorige eeuw. Sindsdien zijn de vragen die aan het gereedschap van politie en rechtstaat worden gesteld, enorm veranderd. De technologie beïnvloedt ons werk steeds meer en in steeds hoger tempo. Cybercriminelen maken gebruik van servers in steeds verschillende landen, hoe gaan we dat oplossen? In elk geval niet door als politie met paard en wagen achter die Ferrari van de boeven aan te moeten. Modernisering van het Wetboek van strafvordering, waar nu aan gewerkt wordt, is dus nodig. ‘Klassiek’ handelden politie en OM reactief: er gebeurt iets, de politie doet aan waarheidsvinding en uiteindelijk gaat de officier naar de rechter. In de huidige tijd met cybercrime en dreiging van aanslagen, wil je niet zozeer een veroordeling, je wilt voorkómen. Vóór het strafbaar feit zien te komen; ‘left of bang’ zoals de Amerikanen zeggen. Modernisering van strafvordering is dan nodig.

Daarbij moeten we overbodige administratieve handelingen eruit zien te krijgen, want die beperken onze slagvaardigheid. Bij modernisering van strafvordering is een debat gaande tussen politiemensen met praktische wensen en juristen die meer checks and balances willen aanbrengen. Een gezond debat, maar het moet niet leiden tot een zwaardere administratieve last. Helaas blijkt dit geen vanzelfsprekendheid.

Geeft u eens een voorbeeld van ongewenste bureaucratisering?

Een getuigenverhoor dat je aan allerlei procedurele voorwaarden gaat verbinden. Of een forensisch onderzoek waarvoor allerlei gedetailleerde technische eisen zijn beschreven. Dat laatste vraagt veel, maar op het moment dat de techniek verandert, kun je wederom de wet gaan aanpassen en ben je weer vier jaar verder. Liever zie ik ‘techniek-onafhankelijke’ regels, die de hoofdlijn beschrijven en die in jurisprudentie en lagere regelgeving worden uitgewerkt. Daar kijken wij en anderen nu goed naar, maar ik heb zorgen of die discussie goed eindigt.

Het gaat me er niet om ongeclausuleerde bevoegdheden te krijgen, maar Strafvordering moet ons helpen slagvaardig te zijn en de spelregels bij cybercrime verhelderen. Waar stáát de rechter, de politie en de officier van justitie in cyber? Als je big data wilt gebruiken: welke eisen stel je daar dan aan? Als een verdachte opereert via een buitenlandse server, wat mag je dan om hem te vinden of uit te schakelen? De aangenomen wet Computercriminaliteit III zegt er iets over, maar het is veel breder dan dat. Bijna alle communicatie verloopt via computers of smartphones.

Verdachten worden aangehouden terwijl ze aan het communiceren zijn. Tegenwoordig open je een iPhone of Samsung met een vingerafdruk. Mag je iemand dwingen om met zijn vinger zijn telefoon te openen? Dat zijn nieuwe vraagstukken. Als we een vuist willen maken en mensen willen beschermen, moeten we zelf adequaat kunnen optreden. Anders zijn straks de Googles en de Apples de politie van de toekomst.

“Zwoegen, je krachten verdelen en je zelf moed inpraten”

Of Akerboom weet dat het deze dag ‘rustdag’ is? “In de Tour de France, bedoel je? Zeker, want wielrennen is een hobby van me. In Nederland het liefst in Limburg. Ik fiets wel eens een gedeelte van de Amstel Gold Race, met venijnige heuveltjes als de Gulpenerberg. Nog mooier en langer zijn de klimmetjes in België, rond Francorchamps. Maar de mooiste berg die ik tot dusver met elf vrienden heb bedwongen, vond ik de Mont Ventoux. Ook voor de Croix de Fer en de Col de Sarenne in het gebied rond Alp d’Huez geldt: práchtig.

In september gaan we naar het Zwarte Woud in Duitsland, dus ben ik afgelopen weekend weer gaan fietsen. Zat ik bij windkracht 2 al behoorlijk af te zien in het vlakke Friesland. Je moet trainen, anders heb je het in die bergen heel slecht. Altijd als ik in die bergen begin, denk ik: hád ik maar meer gefietst.

Dat klimmen en afzien vind ik een aardige metafoor voor werk en leven. Je moet zwoegen, je krachten verdelen en je zelf moed inpraten. Je moet bovenkomen. In je eigen tempo, maar toch ook met zijn allen. En aan het eind van de dag slaan we elkaar op de schouder en genieten we van de natuur en de inspanning.”

Waar staat de politieorganisatie, zo’n vijf jaar na de komst van de Nationale Politie?

We zijn de reorganisatie aan het afronden. We kunnen nu profiteren van de voordelen van één politie. We kunnen sneller opschalen: bij een probleem ergens in het land, kunnen nu bij wijze van spreken 64.000 collega’s je komen helpen. We kunnen data beter benutten: de hoeveelheid kennis en informatie in verschillende systemen, zoals de Basisvoorziening Handhaving en Summ-IT voor  rechercheurs, kunnen we nu samenbrengen. We kunnen al met ‘zachte’ informatie uit inlichtingenbronnen realtime beelden krijgen over georganiseerde criminaliteit. We krijgen inzicht in de relaties en zien dan lokaal en landelijk wie in hennep, cocaïne of synthetische drugs de kopstukken zijn. Met zo’n ‘nationaal inlichtingenbeeld ondermijning’ kunnen politie en OM beter prioriteren.

Zo tegen het einde van de reorganisatie snakken mensen er naar om naar de toekomst kijken. Laatst inventariseerden we de innovatieve ontwikkelingen in het korps. We zijn bij 500 maar gestopt, zoveel energie en vernieuwing zagen we. Allerlei praktische dingen voor werkvloer, zoals apps die ons helpen. De ideeën rond de vorming van de Nationale Politie zijn al acht jaar oud. Inmiddels ontwikkelen zich nieuwe ideeën over opsporing, gebiedsgebonden werk en bedrijfsvoering. Zo kun je tegenwoordig criminaliteit bijna niet meer ‘gebiedsgebonden’ scheiden. Drugshandel gaat om grote organisaties, maar speelt zich ook af in de wijk,  met ook een internationale component. Wijk, web en wereld vloeien door elkaar heen. Het vraagt om innovatie.

Zijn rechercheurs daar klaar voor? Het boek ‘De gekooide recherche’ van Michael Princen en het rapport ‘Handelen naar waarheid’ waren kritisch.

Het begon natuurlijk bij Princen, daarna hebben we ons zelf de maat willen nemen en dat leverde een zeer indringende rapportage op. Binnen de organisatie is daar met instemming op gereageerd, met hier en daar een gekwetste ziel. Maar als je kritisch op je zelf bent, moet je accepteren dat die teksten over leiderschap, cultuur en vakbekwaamheid pijn doen.

Het is geen geheim dat de opsporing mee moet met de ontwikkelingen ‘buiten’. Dan hoor je mij niet praten over reorganisaties en structuuroplossingen. We willen mensen in positie brengen om kleinschalig met vernieuwende impulsen te komen. Dat zijn we gestart: op veel plekken werken verschillende generaties politiemensen nu samen aan problematiek die vroeger klassiek werd opgepakt. In onze ‘raffinaderijen’ bij high tech crime wordt nu informatiegestuurd gewerkt. Nieuwe specialisten  – financieel, digitaal en forensisch – halen we versneld de organisatie binnen en leiden we versneld  op. Hun kennis koppelen we aan die van ervaren rechercheurs, die precies weten welke vragen in een onderzoek gesteld moeten worden. Klassiek verhoor levert niet meer zoveel op, maar met DNA kunnen we succesvol zijn. Tappen levert steeds minder bewijs op, maar ICT-kennis wel: kijk naar Ennet.com, waar we een schat aan info hebben kunnen verwerven door ontsleuteling van telefoons. Dus die mix van klassieke vakkennis en nieuwe middelen, daar zit de grote belofte in.

In uw loopbaan heeft u vanuit verschillende perspectieven naar het OM gekeken. Wat zag en ziet u?

Ik zie een OM dat, net als de politie, sinds ‘9/11’ wil meebewegen met dé ontwikkeling: liever acteren dan reageren. Dat je een aanslag of criminaliteit liever voorkómt stelt andere eisen aan het OM. In de laatste visie op een toekomstbestendige opsporing en vervolging hebben we dat beeld ook gedeeld: opsporing moet ten dienste staan van de meest effectieve interventie, die het probleem helpt op te lossen of voorkomen. Soms is dat financieel ontnemen, soms het sluiten van coke- of henneppand, soms het intrekken van vergunning of een andere bestuurlijke maatregel. Soms een heel feitelijk interventie: mensen aan te spreken en ‘stop’-gesprekken met hen houden, zoals je dat bij stalking ziet. Dat vind ik een heel vernieuwende opstelling die je ook bij ondermijning ziet floreren. Met het OM zijn we het volledig eens: dat is de toekomst.

Tegelijkertijd zie je bij het OM de indringende wens om de rechtsstatelijkheid te vergroten en de rechtswaarborgen in de samenleving te garanderen. Die twee – actie en rechtstatelijkheid – wringen wel eens met elkaar. Want je gaat dan nog in het begin van het strafvorderlijke proces al interveniëren. Daar zie ik bij het OM een worsteling.

Ook zie ik een gezamenlijke worsteling om effectief om te gaan met die initiatieven van de burger. Je zag het bij de Hoornse zedenzaak. Burgers tikken in: ‘Find my iPhone’, weten daarmee de verdachte van een aanranding of verkrachting te traceren, en stappen naar politie en OM: ‘Ik héb hem, gaat u daar even naar toe?’ Op dat indringende samenspel zijn wij nog niet goed toegerust. Het vraagt om openheid van beide organisaties om snel te communiceren: bij een indringend delict soms elke twee uur. Klassiek wacht het OM daar liever mee, om niet de vervolging van zo’n zaak te schaden. Maar ik denk dat dat moet worden heroverwogen. De samenleving eist van ons dat we laten zien wat we doen en of we al nieuws hebben. Burgers zitten met de sociale media boven op het onderzoek,  analyseren zelf eigen zaken, gaan desnoods zelf zoeken. Dus, wil je het beste uit die samenwerking met burgers en bedrijven halen? Stap dan als politie en OM naar voren. Daarvan bestaan al succesverhalen. Zo verliep de zoektocht naar Anne Faber heel goed. De politie kon aanwijzen: kunt u ons helpen dáár te zoeken? Vervolgens gingen militairen, familie, vrijwilligers zoeken, en zij vonden uiteindelijk sporen van de kleding.

Is de rechtsstatelijkheid in goede handen bij de speurende burger?

Niet altijd, maar hij is wel hard nodig. Het is zeker wat eng om opsporen wat uit handen te geven. Daarom snap ik die heroriëntatie van het OM op die rechtsstatelijkheid zo goed. Want ik zei al: straks bepalen de Googles en de Apples en de providers nog wie wel en niet mag communiceren, wie wel en niet wordt afgesloten van het internet. Wie wel en niet ‘verdachte’ is wordt bepaald door individuen die iemand op social media zetten. Sommige individuen hebben daarbij een bepaald belang. Anderen zijn idioten die denken dat ze Sherlock Holmes zijn – daarmee zijn al grote vergissingen begaan. Weer anderen, dat is de grootste groep, zijn bezorgde burgers die gewoon willen helpen. Al gaat het met horten en stoten: er is geen andere weg. Dan is het zaak dat politie en OM in hoog tempo feiten en informatie kunnen duiden, en daar sterker in worden. Daarmee behouden we het vertrouwen van burgers in ons objectieve onderzoek. Die duiding past bij onze rol in de rechtstaat: de zwakkere beschermen, en soms ook de verdachte.