Recente jurisprudentie over botbreuken als zwaar lichamelijk letsel
De medische wetenschap zit niet stil. Wat vroeger een dodelijke ziekte was, laat zich tegenwoordig vaak met een paar pillen verhelpen. De meeste botbreuken zijn prima te helen, er bestaan gebitsimplantanten en zelfs een afgerukt oor kan met een beetje geluk weer worden aangenaaid.
Dat heeft ook gevolgen voor het strafrecht. Bij een aantal strafbare feiten is het strafmaximum hoger als er van zwaar lichamelijk letsel sprake is. Op zware mishandeling staat bijvoorbeeld een jaar meer dan op eenvoudige mishandeling. Maar is letsel ook zwaar als een arts in staat is iemand weer helemaal op te lappen?
De wetgever van 1886 heeft de invulling van het begrip ‘zwaar lichamelijk letsel’ vooral aan de rechtspraak willen overlaten. Wel was van meet af aan duidelijk dat sommige vormen van lichamelijk letsel, zoals het verlies van een ledemaat of een lichaamsfunctie, zonder meer als zwaar dienden te gelden.
In een recent arrest heeft de Hoge Raad op een rij gezet wat de criteria zijn voor zwaar lichamelijk letsel. Gebitsschade, zoals afgebroken tanden, is dat niet zonder meer. Een botfractuur die ‘operatief ingrijpen van een zekere ernst vereist’ wel. Van belang is ook of het letsel blijvend is en of een eventuele herstelperiode gepaard gaat met pijn of beperkingen. Een blijvend, ontsierend litteken kan zwaar lichamelijk letsel opleveren. In het algemeen geldt dat de rechter, behalve in de evidente gevallen, inzicht moet geven in de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. De enkele conclusie ‘zware hersenschudding’ is dan bijvoorbeeld niet genoeg.
In de zaak die aanleiding gaf tot deze overwegingen van de Hoge Raad had verdachte het slachtoffer hard in zijn gezicht geslagen met als resultaat een gebroken kaak en een afgebroken voortand. Het gerechtshof had dit als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt zonder verdere toelichting over verdere medische behandeling en de kans op herstel. De Hoge Raad vond dat niet toereikend gemotiveerd en wees de zaak terug.
Drie dagen later werd in een Arubaans vonnis het arrest van de HR meteen aangehaald en toegepast. Daar ging het om een afschuwelijk strafzaak tegen een verdachte die zijn twee stiefkinderen had doodgeslagen. Niet alleen die doodslag was tenlastegelegd maar ook zware mishandeling in de maanden daarvoor. De raadsvrouw betoogde dat het toen veroorzaakte letsel niet zwaar was geweest. Het Gerecht in Eerste Aanleg was het daar wat het eerste slachtoffertje betrof niet mee eens. Het Gerecht merkte op dat het slachtoffer meerdere botbreuken opgelopen had, te weten een rib-, bekken- en polsfractuur. Het slachtoffer had een maand niet kunnen lopen van de pijn.
Het Gerecht zag in de pijn en de duur van de herstelperiode aanleiding om zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Dat lag anders bij het broertje. Bij hem was alleen vastgesteld dat hij gebroken ribben had. Dat vond het Gerecht zonder nadere informatie geen zwaar lichamelijk letsel ‘nu ribfracturen bij jonge kinderen doorgaans relatief snel en zonder operatief ingrijpen restloos genezen.’