Tekst Pieter Vermaas
Foto Friso Keuris

PG Theo Hofstee over strafzaken die hem altijd zullen bijblijven

In een ‘Kinderpornokunst-zaak’ voelde Theo Hofstee zich als officier voor het eerst alleen staan. In de ‘Woerdense ontploffingszaak’ werd zijn tenlastelegging vernietigd en huilden nabestaanden in zijn werkkamer. En na de moord op Pim Fortuyn moest hij rust creëren in de storm. Opportuun vroeg procureur-generaal Theo Hofstee naar drie strafzaken die hem altijd zullen bijblijven.

Zeven jaar was hij Theo Hofstee hoofdofficier in de hoofdstad, zeven maanden geleden stapte Theo Hofstee over naar de landelijke leiding van het OM, waar hij als lid van het College van procureurs-generaal de zware portefeuilles van criminaliteitsbestrijding, terrorisme en ondermijning heeft.

Wat hij van die switch vindt? Hofstee: “Goed, mooi en heel interessant om na zoveel jaren werken in de praktijk nu landelijk te overleggen met belangrijke partners van het OM op veel beleidsvelden én deel uit te maken van de landelijke OM-leiding. Maar ik blijf net als elke andere OM’er: mijn hart gaat sneller slaan van strafzaken. Die blijven mij meer bij dan allerlei andere, ook belangrijke, beslissingen die ik meer vanuit een managers- of beleidsrol heb genomen.”

Op verzoek van Opportuun gaat hij dieper in op drie zaken die hem in het bijzonder zullen bijblijven. 

Loopbaan Theo Hofstee (61)

Sinds februari 2018 is Theo Hofstee lid van het College van procureurs-generaal. Zijn CV:

1969 - 1975:   gymnasium B, Comenius College te Hilversum

1975 - 1980:   Nederlands recht, Rijksuniversiteit te Utrecht

1980 - 1981:   Militaire dienst

1981 - 1987:   RAIO opleiding

1987 – 1991:   officier van Justitie, parket Amsterdam

1991 – 1992:  
plaatsvervangend hoofd Stafbureau Openbaar Ministerie

1992 – 1998:   officier van Justitie 1e klasse, parket Utrecht

1998 – 2001:  
plaatsvervangend hoofdofficier parket Utrecht tevens rechercheofficier van justitie

2001 – 2005:  
fungerend hoofdofficier, politieregio Gooi en Vechtstreek en plaatsvervangend hoofdofficier, parket Amsterdam, tevens recherche officier

2005 – 2007:   hoofdofficier parket Breda

2007 – 2011:   hoofdofficier parket Den Haag

2011 – 2018:   hoofdofficier parket Amsterdam

De kunstenaar en zijn foto’s

“Zijn ze nou helemaal gek bij het OM, dat ze dít vervolgen! Dat vond een groot deel van Nederland toen ik in 1990 een kinderpornozaak op zitting bracht.

Het ging om foto’s van een Amerikaanse kunstfotograaf die in een Amsterdamse galerij waren tentoongesteld. Foto’s waarop naakte minderjarige jongens geen seksuele handelingen uitvoerden, maar waarbij de nadruk behoorlijk op hun geslachtsdelen lag. De politie had de foto’s in beslag genomen.

De fotograaf (die samenwoonde met een 13-jarige jongen) zei op zitting: ‘Ik wilde een beeld schetsen van hoe jongens in hun leven opgroeien. Dat daar ook hun seksuele identiteit bijzit, heeft niets met kinderporno of pedofilie te maken.’

Afgezet tegen de verschrikkelijke ernst die kinderporno tegenwoordig kenmerkt, vielen die beelden mee. Toch vond ik het kinderporno, ook in het licht van de kinderpornobepaling die toen net het licht had gezien. De foto’s hadden, meenden wij, de bedoeling om een zekere prikkelende werking te hebben.

Beláchelijk, zei de een na de andere deskundige uit de kunstwereld die de verdediging had opgetrommeld in de rechtszaal. De verdediging had bovendien een van de gefotografeerde jongens meegenomen uit Amerika, die inmiddels volwassen was: ‘Ja, dat ben ik op die foto’, zei hij. ‘De fotograaf heeft me niet gedwongen: ik vond het zelf leuk om te doen.’

De hele tribune zat vol fans van de kunstfotograaf. En de pers besteedde, van te voren al, massaal aandacht aan de zaak. Door vereniging Martijn werd ik in hun blad ‘afgemaakt’. Voor het eerst had ik het gevoel dat ik in een zaak tegen de stroom in aan het roeien was.

Het was een principiële zaak. Dit is het inperken van de kúnstvrijheid, was het argument van  de verdediging. Ze wezen erop dat iets dat als aanstootgevend kan worden gezien, van strafbaarheid is uitgezonderd als sprake is van een uiting van kunst of wetenschap – de exceptio artis et scientiae.

Stond er twee dagen voor die zitting ineens  een interview met persofficier Leo de Wit in de krant. Leo was lid geweest van een werkgroep kinderporno en was heel deskundig. Hij zei in het interview: ‘De verdediging zal wel met verweer van de exceptio artis et scientiae komen. Dan ben ik benieuwd wat mijn OM-collega op zitting gaat zeggen.’ Dat heb ik Leo – met wie ik over de zaak had overlegd – lachend nog wel laten weten: ‘Hartelijk dank hoor, dat jij hen het verweer nog even aangeeft.’ En het verweer wérd op zitting ook uitgebreid gevoerd.

Maar het gáát niet zozeer, requireerde ik, over de vraag of iets aanstootgevend is en of dat gevoel dan wordt weggenomen omdat het kunst is. Ik wees op de bedoeling van die nieuwe kinderpornobepaling: bescherming  van minderjarigen. Hier gaat het om een volwassene die een kind vraagt zich uit te kleden. Jongens onder de 16 ­kunnen het misschien niet erg vinden, maar het gevolg is dat hun foto’s overal terecht konden komen en door iedereen gezien konden worden. Het kán toch niet zo zijn dat het belang van het beschermen van minderjarigen zou moeten wijken voor het feit dat een ander het kunst zou vinden. Dus die uitzondering is hier niet van toepassing.

Dat is precies de redenering die de rechtbank ook gevolgd heeft. De rechtbank heeft om die reden een aantal van de in­beslaggenomen foto’s inderdaad als kinderporno gezien.

In die zaak heb ik het daadwerkelijk ervaren wat ik al wist. Dat je als officier standvastig moet zijn. Dat je niet moet wijken voor maatschappelijke druk, maar dan des te beter moet afwegen en motiveren waarom je toch vervolgt. Dat héb ik gemotiveerd. Ik kon het overigens niet laten om helemaal aan het eind van mijn requisitoir in één bijzinnetje te zeggen dat ik ‘die foto’s qua kunst helemaal niks’ vond. Haha, dat was eigenlijk helemaal niet relevant. Maar nadat ik dagenlang in mijn eentje door de hele kunstwereld was bekritiseerd, dacht ik: ik laat me hier toch niet zo maar ‘ophangen’.

Tegenwoordig staat een officier in een gevoelige zaak niet meer alleen. Het is nu normaal dat de parket- en teamleiding betrokken zijn. Dat je een groepje collega’s laat meedenken, en dat het Wetenschappelijk Bureau OM je helpt met jurisprudentie. Vroeger vond iedereen dat ‘alleen staan’ normaal. ‘Niet kinderachtig doen, hup de zitting in, en sla je er maar doorheen.’”

De Woerdense ontploffingszaak

“De explosie in Woerden vond plaats op een koude zondag, januari 1985. Die dag draaide ik, als raio (rechterlijk ambtenaar in opleiding – red.) op parket Utrecht piketdienst. Ik ernaar toe. Toen ik aankwam, trof ik een ravage aan. Een huizenblok met drie woningen boven en drie beneden was veranderd in één berg puin. In de buurt lagen alle ruiten eruit.

Veel bewoners waren er die dag niet, maar wel een Marokkaans gezin met twee kinderen dat midden boven woonde. Zij kwamen om het leven. En midden onder was een man als door een wonder ongedeerd gebleven: er was een muur over hem heen gevallen die hem juist beschermde. Die man zouden we tegenwoordig verward noemen. Pijnlijk genoeg had hij zich eerder discriminerend over het Marokkaanse gezin uitgelaten.

In de ravage vroegen we ons af of we ooit zouden achterhalen wat de oorzaak van de ontploffing was geweest. Maar uitstekend technisch recherchewerk aan een wartel – die je op een gasleiding draait – wees uit dat in het middelste huis beneden de gaskraan was opengedraaid. Toen was nóg de vraag wat dan het vonkje was geweest dat de ontploffing had veroorzaakt. We hebben het nooit kunnen achterhalen. Maar technici zeiden: Of het nu een telefoon is die overgaat of een ijskast die aanslaat, zo’n vonkje ontstaat altijd. En in een ruimte die volgeperst is met gas, kan een ontploffing niet uitblijven. Uiteindelijk bekende de verwarde man in het verhoor ook dat hij het gedaan had omdat hij zelfmoord wilde plegen: ‘Ik heb alles afgesloten, de kraan opengedraaid, en wachtte tot er een ontploffing kwam.’

Moeilijke slachtoffergesprekken heb ik toen met de nabestaanden gehad. Een heel gezelschap Marokkaanse mensen, met een imam en tolk, op mijn kamer. Grootouders legden foto’s van hun overleden kinderen en kleinkinderen op tafel en ze begonnen onbedaarlijk te huilen.

Ik moest uitleggen hoe het strafproces zou gaan. Dat de man berecht zou worden. Maar dat dat nog even zou duren omdat de man eerst psychologisch en psychiatrisch onderzocht moest worden. En dat er geen zware straf, maar een tbs-maatregel zou komen als zou blijken dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was (wat ook zou blijken). Maar die mensen konden, en dat snap ik wel, die verwarde man wel wat áándoen. Op dat moment kun je nabestaanden eigenlijk niets bieden. Mijn handelen konden ze niet begrijpen en hun verdriet kon ik niet verlichten. Toch is het goed dat we dat doen. Omdat nabestaanden er later misschien toch wat meer begrip voor kunnen opbrengen. En door naar hen te luisteren hoor en zie je de impact op de familie. Iets van dat verdriet kun je meenemen in je requisitoir. Zeker in een tijd waarin slachtoffers en nabestaanden nog geen spreekrecht hadden, levert dat een beter verhaal op, waarin mensen zich herkennen.

Op zitting eiste ik uiteindelijk twee jaar tbs. Een week later hoorde ik dat de rechtbank vervroegd uitspraak ging doen. Dan weet je al: da’s geen goed teken. De rechtbank heeft toen de tenlastelegging nietig verklaard, en de man onmiddellijk in vrijheid gesteld. Want in de tenlastelegging stond niet wat de ontstekingsbron voor de ontploffing was geweest. Grote kantenkoppen volgden: ‘Fouten van de officier’.

In Utrecht hadden wij als raio toen een vrij harde leerschool. Ik herinner me dat een collega-officier en goede vriend zijn hoofd om de hoek van mijn kamerdeur stak en zei: ‘Ik ben al 15 jaar officier en van míj is nog nooit een dagvaarding nietig verklaard.’

Tegen die nietigverklaring hebben we een spoedappel bij het hof ingesteld. Gelukkig had ik dat deskundigenrapport dat stelde: in een dichte woning ontploft gas uiteindelijk altijd. Dat je niet kan zeggen wat de bron was, was dus niet relevant. We kónden de tenlastelegging niet feitelijker formuleren dan ‘enige ontstekingsbron in die woning’. Het hof heeft het rechtbankvonnis vernietigd, en de zaak teruggestuurd naar de rechtbank. Opnieuw heb ik tbs geëist. Dat werd ook het vonnis.

Pas jaren later denk je: had ik als jonge officier wel zo’n onderzoek met een zware media- en slachtofferkant moeten doen? Tegenwoordig wordt een TGO-onderzoek alleen gedaan door een officier die vier jaar ervaring heeft, en worden we professioneel begeleid bij slachtoffergesprekken.”

Portefeuille criminaliteits-bestrijding en opsporing

Binnen het College heeft PG Hofstee de portefeuille criminaliteitsbestrijding en opsporing. “Daar ben ik blij mee, want ik ben een inhoudsman. Ik ben van ‘de school’ dat je als hoofdofficier, naast manager ook verantwoordelijk voor de inhoud bent. Je hoeft niet alles te doen, maar als hoofdofficier en PG moet je er wel voldoende van weten en je bemoeien met belangrijke beslissingen. Waarbij een PG overigens geen rechtstreekse bevoegdheden in strafzaken heeft.”

“Ik geloof in een mix van inhoudelijke beleidsmensen en vakmensen uit de praktijk. Een mix van OM-hoofdkantoor en parketten. Als hoofdofficier zei ik over het uitdenken van nieuwe projecten altijd: ‘Jongens, dat moeten we samen doen: het Parket-Generaal waar goede beleidsmensen zitten én mensen die in de eerste lijn het vak uitoefenen.’ Dat vind ik nog steeds. Pas als je het samen doet, merken mensen op de parketten dat mensen op het ‘PaG’ er veel verstand van hebben, en dan win je veel aan gezag en vertrouwen. Dan ben je veel meer ‘één van hen’. Dan moet je wat van de inhoud weten, anders kun je het vergeten.”

De zaak-Pim Fortuyn

“Dé zaak was voor mij de moord op Pim Fortuyn. Ja, die valt in de categorie zaken waarvan je denkt: als ik er ooit zo eentje krijg, trek ik dat dan? Maar als het dan gebeurt, heb je geen tijd voor dergelijke gedachten en gá je gewoon.

Het was 6 mei 2002, ik was net met de trein thuisgekomen in Geldermalsen, toen hoofdofficier Leo de Wit me belde: Fortuyn was in Hilversum neergeschoten. We wisten nog niet dat hij was doodgeschoten. Als plaatsvervangend hoofdofficier in Amsterdam, en fungerend hoofdofficier voor toenmalig politiekorps Gooi en Vechtstreek, ben ik direct in de auto naar het politiebureau in Hilversum gereden, naar de kamer van Magda Berndsen die er net twee dagen korpschef was. Burgemeester Ernst Bakker kwam ook. Toen ik aankwam was Volkert van der G. al aangehouden. Hij verklaarde niets en had geen identiteitspapieren bij zich.

We moesten direct veel doen, zoals het regelen van spoedtaps. Want een belangrijke vraag was of de schutter alleen handelde. Ook heb ik met Leo de Wit direct besloten dat onze beste man, Koos Plooij, zaaksofficier zou worden. Ondertussen deed regio Gooi en Vechtstreek, die een goede centrale recherchedienst had, al grootschalig onderzoek. Ze zochten uit wie de verdachte was, waar hij woonde, in welke kringen hij zich bewoog en wat het motief kon zijn. In de crisisruimte besloten we, anders dan bij crises gebruikelijk is, toch de TV aan te laten staan, want we wilden horen welke verhalen rondgingen.

Die avond hing een enge sfeer in delen van Nederland. Hier en daar vermoedde men een politiek motief bij de dader, want Fortuyn zei stevige dingen over asielzoekers, de islam en de multiculturele samenleving. In Hilversum was het nog wel rustig, maar in Den Haag ontstonden relletjes. We moesten voorkomen dat er in Hilversum een oploop zou komen naar het politiebureau waar Volkert vastzat. We hebben een ME-peloton dat toevallig net terugkwam van een oefening, naar dat bureau laten komen. We mochten geen enkel risico lopen.

Er gingen meer verhalen in de media. Dat Volkert, die bij een benzinestation was aangehouden, niet de schutter was, maar wel het benzinestation had overvallen. Complotverhalen ook. Het was vlak voor de verkiezingen en velen hielden er rekening mee dat Fortuyn de nieuwe premier kon worden. Het leek, ook voor ons, direct een politieke moord. Dat gaf veel druk en argwaan bij de achterban van Fortuyn. Die had er niet direct vertrouwen in dat diezelfde overheid, op wie Fortuyn uitgesproken kritisch was, voldoende haar best zou doen om de moord op te lossen.

Die avond had ik veel contact met procureur-generaal Joost Hulsenbek (voorzitter Johan de Wijkerslooth was met vakantie). Het College is de schakel naar de politiek. De minister-president en anderen wilden ook een statement afleggen, en wilden weten wat ze konden zeggen.

Die avond besloten we als driehoek direct een persconferentie te houden. Dat is moeilijk, want in deze fase van het onderzoek – de verdachte zit in beperkingen – wil en kun je bijna niets zeggen. Het gebruikelijke zaaltje voor persconferenties was veel te klein voor de massaal toegestroomde, ook buitenlandse  journalisten. Daarom moest het maar in de hal van het bureau. Een gekkenhuis was het. Er was één stoel waarop ik beleefd korpschef Magda Berndsen heb laten plaatsnemen. Daar achter stond ik. Als er een vraag voor mij kwam, moest ik naar beneden buigen, met een gek bungelende stropdas,  om in de microfoon te kunnen spreken. In het parket zou ik nog lang ‘de man-met-de-das’ blijven.

Ondanks het rommelige beeld en de tijdsdruk, hadden we van te voren goed besproken wie wat zou zeggen. In dat soort situaties geldt: haal er een goede communicatieman bij, schrijf elk woord dat we in eerste instantie gaan zeggen uit, en wees het daarover onderling eens. Ga niet zo maar onvoorbereid met zijn allen wat antwoorden – dat hebben we al te vaak fout zien gaan.

Gelukkig was toen in elk geval een verdachte aangehouden. En hoewel de later bekennende Volkert die eerste dag inhoudelijk nog niets zei, zagen we wel een blanke man die goed Nederlands sprak. We hebben er goed over nagedacht en besloten dat dát (‘de verdachte is in Nederland geboren en spreekt Nederlands’) de belangrijkste zin van onze persconferentie zou worden. Dat hielp enorm bij het wegnemen van onrust, al bleef de gedachte aan een complot wel bestaan.

Een of twee dagen later, inmiddels had een huiszoeking bij Volkert plaatsgevonden, konden we meer vertellen. Dat de verdachte een milieuactivist was, die juridische processen voerde tegen milieuovertredingen en dierenmishandeling. Hij controleerde of veehouders en boeren over de vereiste milieuvergunningen beschikten en spande procedures aan bij de Raad van State.

Daarna werd het voor mij even iets rustiger, en heb ik op 8 mei nog mijn club Feyenoord in de Kuip de Uefa Cup zien pakken, door Borussia Dortmund met 3-2 te verslaan. Geweldig. Een huldiging kwam er in Rotterdam niet, want Fortuyn was een groot Rotterdammer en heel populair.

Van der G. bleef nog lang zwijgen en ondertussen bleven er verhalen rondgaan. Dat Fortuyn door de overheid zou zijn vermoord. Want was het niet té toevallig dat er direct na de moord al twee politieauto’s aanwezig waren die een man konden arresteren? Zij móesten dan toch hebben geweten dat de moord zou worden gepleegd door een ingehuurde schutter die nu kon worden gepakt?

Op ons verzoek heeft de politie een luchtfoto gemaakt waarop zowel het mediapark in Hilversum als de plek van de aanhouding van Volkert te zien is. ‘Daaroverheen’ is een computeranimatie gemaakt waar op je ziet via welke route de chauffeur van Fortuyn, Hans Smolders, achter Volkert van der G. aanrent. Daarop zie je ook hoe de twee politieauto’s naar de plek van de uiteindelijke aanhouding rijden. We hebben onder die beelden ook de meldkamergesprekken gezet. ‘Live’ hoor je daarop Smolders zeggen waar hij rent, en hoor je hoe de meldkamer de twee politieauto’s naar de goede plek coacht. Even later hoor je de politiemensen daar aankomen en gaan ze over tot arrestatie. Dat beeld en geluid hebben we op zitting gepresenteerd. Dat wilde ik graag, want als je zo’n verhaal alleen van papier gaat oplezen, snapt niemand dat. Het pakte goed uit: het drong door dat dit een ‘normale’, keurige aanhouding was.

Op de zitting presenteerde zaaksofficier Koos Plooij het bewijs. Daartoe behoorde ook de bekennende verklaring die Volkert van der G. inmiddels had afgelegd: Fortuyn moest dood, omdat hij ‘een gevaar voor de samenleving was’.

De OM-eis was uitzonderlijk voor die tijd. Levenslang. Want het was een geplande moord, op een lijstrekker met een grote aanhang, vlak voor de verkiezingen.

De rechtbank, en later het hof, legde 18 jaar op. Daarover was ik wel verontwaardigd. Ik vond dat je hier niet alleen moest kijken naar algemene regels dat je levenslang alleen oplegt bij meerdere slachtoffers, bij heel gruwelijke delicten en als er recidive speelt. Het is ingewikkeld hoor. Want als een willekeurig ander wordt vermoord, is dat dan minder straf ‘waard’? Maar deze moord was wel een aanval op het democratisch proces van de Nederlandse staat, en dat had een verhoging kunnen rechtvaardigen. Nog steeds zijn er veel mensen, en ik begrijp dat, die het onterecht vinden dat Van der G. ‘te snel’ is vrijgekomen, en die willen dat de man zoveel als kan in de gaten wordt gehouden.

Misschien was er in de huidige tijd, waarin vaker ‘levenslang’ wordt uitgesproken, wel een hogere straf gekomen. In elk geval is naar aanleiding van de moord op Fortuyn de maximale tijdelijke gevangenisstraf verhoogd van 20 naar 30 jaar.

Wat de ‘Theo Hofsteefactor’ in deze zaken is, vraag je? Jee… Nou ja, ik ben vrij geordend en kan in een complex onderzoek of crisissituatie redelijk goed zaken scheiden en schakelen van a. naar b. Hier is de ‘techniek’ van het strafrechtelijk onderzoek, dáár is de politieke lijn. Hier zijn de nabestaanden, daar de media. Dít laten we nu even zitten, zodat we dát als eerste kunnen doen. Binnen het OM is daar niks unieks aan hoor, maar dan kan ik rustig blijven en een professioneel oordeel houden.

Op het moment zelf besef je dat niet, maar door zo’n Fortuynzaak word je als OM’er inderdaad een beetje een beroemdheid. Enige dagen na de moord kreeg ik van een collega op vakantie een voorpagina uit een buitenlandse krant toegestuurd met een grote foto van mij daarop. De collega schreef erbij: ‘Ik ben nu in Costa Rica. Ik spreek de taal helaas niet, maar dit zal wel belangrijk zijn…?’

En kelners in restaurants, skileraren op de piste: ze schoten me aan: ‘Bent u niet die man die…?’

Of die aandacht karakterbedervend kan uitwerken? Jazeker. Maar ik denk dat dat bij mij wel meevalt.”