Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer
Topspeler tussen argwaan en gedoe
Niet iedereen staat te juichen als de Rijksrecherche binnenkomt. Onderzoeken van rijksrechercheurs zijn vaak gevoelig. Dat vraagt nogal wat van hun mensen, zeggen directeur opsporing Willem-Jan de Koning (links op de foto) en coördinerend officier van justitie Hendrik-Jan Talsma. “Ze voelen veel druk, krijgen flink tegenspel en de schijnwerpers staan er vol op.”
Politie- of OM-onderdeel?
Hoort de Rijksrecherche bij de politie of bij het OM? Daarover heersen nog wel eens misverstanden, ook binnen politie en OM, merkt Willem-Jan de Koning, directeur opsporing van de Rijksrecherche. “Het goede antwoord is: bij het OM. Toen ik bij de Rijksrecherche ben begonnen moest ik ontslag nemen bij de politie en ben ik in dienst getreden bij het OM. Maar het misverstand is begrijpelijk, want de Rijksrecherche is de politiecapaciteit die het OM echt zelf ter beschikking heeft voor specifieke taken. Veel rijksrechercheurs zijn ex-politiemensen. En Rijksrechercheurs hebben ook de politierechtspositie. De taken van de Rijksrecherche worden beschreven in de Politiewet.”
Eind augustus 2018 schoot de politie een geradicaliseerde IS-aanhanger op Amsterdam CS neer, die op twee willekeurige slachtoffers had ingestoken. Dat leidde tot een Rijksrechercheonderzoek naar het politiegeweld, waarvoor de betrokken politiemensen werden gehoord.
“Typisch een geval waarin wij ernaar toe moeten om onafhankelijk onderzoek te doen”, zegt Willem-Jan de Koning, sinds vorig jaar directeur opsporing van de Rijksrecherche. “In dat onderzoek bleek vrij snel dat de politiemensen volgens de ambtsinstructie hebben gehandeld. Volgens het boekje en via een uitgedachte effectieve strategie. Ze hebben weten te voorkomen dat veel meer slachtoffers zouden vallen. Dat wij, en niet de Nationale politie, dergelijke onderzoeken doen, heeft te maken met de distantie en de belangen die in zo’n onderzoek spelen. De kernvraag is: is het geweldsgebruik rechtmatig geweest, getoetst aan vooral de Ambtsinstructie. Het is heel goed dat politiemannen en -vrouwen dan verantwoording afleggen. In het merendeel van de gevallen luidt de conclusie ook dat er rechtmatig geweld is gebruikt. Dat het gewoon goed politiewerk is geweest. Maar ik snap het goed: als de Rijksrecherche komt en onderzoek gaat doen, dan zit daar spanning op.”
Argwaan
Zonder twijfel zijn onderzoeken naar politiemensen voor iedereen moeilijk, zegt Hendrik-Jan Talsma, coördinerend officier van justitie voor rijksrecherchezaken bij het Landelijk Parket. “Natuurlijk snap ik de argwaan bij politiemensen die ineens als verdachte of getuige door Rijksrechercheurs op hun professionaliteit worden aangesproken: ‘Heb ík in het heetst van de strijd moeten handelen. En dan gaan júllie achteraf, bij elke seconde en elk beeldfragmentje, zeggen hoe het misschien anders had gekund.’ Voor Rijksrechercheurs is het ook moeilijk. Zij komen zelf vaak uit de politiewereld. Daardoor kunnen ze zich goed inleven in de agent die in een split second moet beslissen, maar hebben ze ook begrip voor de familie van het slachtoffer. Voor ons officieren is het ook moeilijk, omdat we in veel zaken nauw samenwerken met politiemensen. We voelen ons verwant: officieren zijn zelf ook opsporingsambtenaar.”
Veel politiemensen maken zo’n onderzoek helemaal niet of maar een keer in hun carrière mee. Ze zitten met allerlei vragen en onzekerheden. De Koning: “Rijksrechercheurs zijn er voor opgeleid hiermee om te gaan. Hun communicatie is dan belangrijk. Ze leggen de procedure uit die de Rijksrecherche volgt. We beginnen bij: Wanneer ben je bij de politie gekomen, is je certificering op orde. Zo wordt het opgebouwd. De feiten worden goed onderzocht. We beseffen bij de Rijksrecherche en OM dat operationeel politiewerk hartstikke moeilijk is. Dat je nooit weet hoe een dienst zich opbouwt, en dat je ineens moet handelen en het verschil moet maken. Wij zijn er niet op uit om politiemensen onderuit te trekken. Maar we doen gedegen onderzoek om de feiten op een rijtje te krijgen. Voor alle betrokkenen is het van belang te weten wat er precies is voorgevallen.”
Taken
De Aanwijzing Taken en inzet Rijksrecherche van het College van procureurs-generaal omschrijft welke zaken voor de Rijksrecherche zijn. Talsma: “Dan gaat het bijvoorbeeld om geweldsgebruik met letsel door de politie. Het gaat om misdrijven die door ambtenaren en ambtsdragers worden gepleegd die gerelateerd zijn aan de functie. Lekkende agenten of omgekochte ambtenaren. Het gaat om misdrijven die te maken hebben met het functioneren van de overheid. En het kan gaan om zaken met delicate verhoudingen of gevoelige omstandigheden. ‘Typische’ Rijksrecherchezaken moeten we altijd doen. En er zijn ook ‘mogelijke’ zaken, zoals mensen die overlijden in politiecellen, en er is een ‘restcategorie’, waarbij je overlegt of ze bij ons thuishoren of dat het ook elders kan worden opgepakt.”
Aangevers. Bellende burgers. Mailende klokkenluiders. Informanten die worden ‘gerund’ door het Rijksrechercheteam Criminele Inlichtingen. De database in de Ennetcom-zaak. Restinformatie uit lopende onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit. Dus op tal van manieren, zo wil Willem-Jan de Koning maar zeggen, komt informatie binnen. “Dat bespreken we tweewekelijks in de stuurgroep opsporing. En al onze lopende onderzoeken zitten in ons bedrijfsprocessensysteem Summit; die kennen we van A tot Z. Met de zaaksofficieren kijken we ernaar: wat zijn juridische haken en ogen, wat is de kans van slagen, welke capaciteit zetten we in? Inzet van de Rijksrecherche is duur, we zouden zeker meer rechercheurs moeten hebben om alle zaken aan te kunnen pakken, dus we moeten in de stuurgroep de goede operationele afwegingen maken.”
Hendrik-Jan Talsma: “Dat is een spannende afweging. Je hebt zaken waarbij je begint aan één draadje te trekken, en je al snel tien zijwegen kunt inslaan. Ga je dat allemaal onderzoeken, waardoor andere zaken blijven liggen, of durven we af te schalen en zaken te stoppen? Daar vechten we verbaal wel eens een robbertje om.”
De Koning: “Even de dynamiek zoeken, zeggen we dan. Vooral in het begin moet je goed afwegen en kiezen. Zeg je eenmaal ‘we gaan het doen’, dan is het lastig een strafrechtelijk onderzoek te stoppen. Want je gaat steeds meer zien. Het is net onkruid in je grasmat: pak je het hier beet, dan beweegt het daar. Die beslissingen raken ook de capaciteit van anderen, want we maken dan veel gebruik van de ondersteuning van de politie en bijzondere opsporingsdiensten, zoals de Fiod. Met hen overleggen we ook.”
Drie verkeerde gedachten
1. “Ach integriteit, dat zit wel snor in Holland”
De Nederlandse overheid heeft internationaal een betrouwbare naam. Het risico is dan dat je denkt: we kunnen wel achteroverleunen want corruptie komt bij ons niet zo veel voor.
Maar we moeten niet naïef en onnozel zijn, vindt coördinerend officier rijksrecherchezaken Hendrik-Jan Talsma. “Laten we goed blijven kijken. Als we nooit ergens over horen, is het er dan niet? Of zijn we niet alert genoeg?”
Willem-Jan de Koning: “Normvervaging kan er bij kleine dingen heel gevaarlijk insluipen en komt niet zo maar naar buiten: Niemand kwam het afgelopen jaar naar de Rijksrecherche met een koffertje of mapje die zei: ‘Ik heb hier een dossier over ambtelijke corruptie’. Dus wij moeten scherp zijn, goede analyses maken, samenwerken, informatie delen met de politie en bijzondere opsporingsdiensten, om te kijken wat er gebeurt. We hébben een in de regel betrouwbare overheid. Maar alertheid is geboden.”
2. “Met het Dales-dogma ben je d’r wel”
Praat over integriteit – en in no time valt de uitspraak van oud-minister Ien Dales: ‘Een beetje integer bestaat niet.’ Velen vinden het een mooie uitspraak. Maar het met de mond belijden van dat ‘Dales-dogma’ is ondertussen wel cliché geworden, vindt officier Hendrik-Jan Talsma. “Je moet het vooral laten zien en waarmaken. Voor je zelf, en voor burgers en maatschappij. De Rijksrecherche en het OM moeten het openbaar bestuur daarop blijven aanspreken, naar aanleiding van onderzoeken en signalen.”
Willem-Jan de Koning: “En daarbij willen wij het openbaar bestuur, in meest brede zin, weerbaarder maken. Een wethouder die over een bouwvergunning gaat, kan kwetsbaar zijn. En als in een gemeente opdrachtverlening én accordering bij één ambtenaar ligt, maak je je heel kwetsbaar. Hoe transparanter wij onze kennis delen, hoe groter de kans dat het bestuur met hun signalen naar ons toe komt.”
3. “Een opsporings-ambtenaar die even privé wat informatie checkt, is niet zo’n punt”
Met een smartphone waarmee hij in alle systemen kan is een diender op straat effectief. Het lijkt misschien niet zo’n punt als zo’n medewerker een keertje privé een naam of kenteken checkt. Talsma: “Maar het mag gewoon niet, en dat geldt ook voor medewerkers van OM en Rechtspraak. Bovendien is zulke informatie bijzonder waardevol voor criminelen. Zij hebben er dan ook alle belang bij om, goedschiks of kwaadschiks, ambtenaren met toegang tot die informatie ‘plat’ te krijgen. Daarbij realiseren ambtenaren zich vaak niet dat als je daar eenmaal aan begonnen bent, je al gauw vastzit in een wereldje waarin mensen je niet meer loslaten. Dan komt van het een het ander en voor je het weet zit je in de doffe ellende. Organisaties moeten hun personeel meer wijzen op dat afbreukrisico, ook vanuit goede personeelszorg. Maar ik vind dat men ook best wat kritischer mag zijn. Bekijk bijvoorbeeld goed voor welke medewerkers het werkelijk noodzakelijk is om 24/7 enorme hoeveelheden gevoelige informatie direct en overal beschikbaar te hebben.”
Hoop gedoe
De Rijksrecherche is niet de enige die keuzes maakt bij verdenkingen van corruptie en integriteitsschendingen. Menig gemeente schakelt een andere partij in, zoals een commercieel onderzoeksbureau. Wie beslist dan wie een zaak onderzoekt en hoe? “Dat is niet met een schaartje te knippen”, zegt coördinerend officier Talsma. “De Rijksrecherche kan alleen een zaak oppakken als ze er iets van weet of hoort. Weten we nog niets, en een gemeente schakelt een commercieel bureau in, dan kunnen wij hun onderzoek niet stoppen. We kunnen wel besluiten ook zelf parallel onderzoek te doen. De inzet van ons strafrecht kan de gemeente weer niet weigeren.”
Is een gemeente liever zelf opdrachtgever, zodat zij het onderzoek zelf wat kan sturen? De Koning: “In die keuze maakt een gemeente zijn eigen politiek-bestuurlijke afweging die wij niet kennen en waar wij niet direct in kunnen treden. Wel vind ik: als op gebied van integriteit binnen het openbaar bestuur zaken echt niet goed gaan, zouden bestuurders altijd contact op moeten nemen met OM en Rijksrecherche.” Doen ze dat ook? “Goede vraag. Daar ga ik van uit. Maar ook in zaken waarbij wij worden betrokken, is er vaak al over gesproken met bijvoorbeeld een accountantsfirma. En inderdaad: een wethouder kan het ‘een hoop gedoe’ vinden als het strafrecht gaat spelen. Als de Rijksrecherche binnenkomt, dan roept dat reactie op. Dat vinden bestuurders soms lastig, maar die verantwoordelijkheid hebben ze wel.”
Talsma: “Als het gaat over overheidsfunctionarissen, ambtsdragers – soms heel bekende mensen – zíjn dat vaak delicate onderzoeken. Je voelt veel belang en druk. Je krijgt flink tegenspel en de schijnwerpers staan er vol op.”
De Koning: “In die zin doen rijksrechercheurs de hogere vorm van opsporingsonderzoek. Als ze een burgemeester van een grote gemeente moeten horen, moeten ze geen autoriteitenvrees hebben. Moeten ze wéten waarover ze het hebben. Zelfstandig zijn. Je onderzoeksdossier doet er toe en krijgt veel aandacht van officieren en advocaten.”
De bijzondere, gevoelig zaken zijn precies waarom Hendrik-Jan Talsma graag coördinerend rijksrechercheofficier is. “De integriteit van de overheid is een ontzettend belangrijk thema. Je moet de maatstaf hoog houden voor mensen die voor die overheid werken en haar vertegenwoordigen. En als dingen misgaan: de maatstaf voor ons eigen onderzoek ook hoog leggen. Dan zie ik een mooie club rijksrechercheurs, trots op hun vak, en gedreven om de waarheid te vinden.” De Koning: “Dat maakt hen tot professionals waarmee het heel prettig samenwerken is. Niet omdat ze altijd de makkelijksten zijn. Ik hóef geen tegenspraak en reflectie te organiseren. Die krijg ik iedere dag, en dat is goed ook.”