Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer
FP-criminoloog Joost van Onna ging op zoek naar het profiel van bedriegers
Meer inzicht in wie fraudeurs zijn en wie fraudeurs kunnen worden. Met die kennis kan fraude beter worden ontdekt en voorkomen. Interview met FP-criminoloog en fraude-expert Joost van Onna.
Wie wil weten waarom fraudeurs frauderen, kan weinig met traditionele criminologische verklaringen. Een nieuw perspectief is nodig voor deze weinig bestudeerde dadergroep. Dat is een opvallende conclusie in “Blurred Lines. A study of White-Collar Crime involvement”, waarop Joost van Onna, criminoloog en beleidsadviseur van het Functioneel Parket, afgelopen zomer promoveerde. Hij deed onderzoek, interviewde veroordeelde fraudeurs en checkte zijn bevindingen via controlegroepen.
Waarom kloppen de criminologische modellen niet zo bij ‘de fraudeur’?
“Criminologen bestudeerden vaak plegers van straatcriminaliteit, diefstal of berovingen – groepen die wij OM’ers ook vaak tegenkomen. Bij die daders zie je vaak dat zij in hun jeugd begonnen met crimineel gedrag. Dus is er veel onderzoek gedaan naar de factoren en omstandigheden in hun jeugd. Dan ontdek je bij voorbeeld socialisatieproblemen, problemen in een gezin, of juist de afwezigheid van een gezin. In die vroege jeugd kunnen ook persoonlijkheidseigenschappen ontstaan die van invloed kunnen zijn op crimineel gedrag. Zoals een lage zelfcontrole bij straatcriminelen.
Ik heb bij 644 fraudeurs gekeken naar hun criminele antecenten. En toen bleek: de grote meerderheid, 80 procent, raakt pas in volwassenheid betrokken bij criminaliteit. Door veranderingen in hun leven worden ze gevoelig voor verleidingen en plegen uiteindelijk fraude maar dat is een proces dat niet ‘overnacht’ gebeurt.”
Welke conclusies heb je in de onderzoek nog meer getrokken?
“Allereerst: dat Nederlandse fraudeurs een diverse groep mensen betreft. Het is niet één groep met één profiel. Wie kijkt naar de criminele voorgeschiedenis, de sociaal-economische achtergrond en de posities die fraudeurs in bedrijven innemen, stuit op een breed pallet. En mensen laten zich om verschillende redenen in met fraude. De ‘gelegenheid creëert de dief’ is weliswaar een belangrijke criminele factor. Maar die verklaart op zichzelf niet waarom in een corrupte bedrijfscultuur vol kansen voor fraude, sommigen wel toeslaan, maar veel anderen niet frauderen.
De ‘levensloopcriminologie’ gaat uit van een criminele piek op jonge leeftijd, en ziet criminaliteit doorgaans afnemen tijdens het ouder worden, bijvoorbeeld als jongeren de 3 W’s verwerven: werk, “wijf”, woning. Bij fraudeurs gaat dat vaak niet op. Die beginnen dus vaak als volwassene met hun fraude, op een moment dat ze al lang een normaal leven lijken te hebben, maar juist dan treden veranderingen op die hun leven minder conventioneel maken dan vaak werd aangenomen.”
Waarom gaan mensen dan wel frauderen?
“De criminele gelegenheden en de omstandigheden op en rond het werk – daar vindt fraude vaak plaats – verklaart dus niet alles, maar is op zich een bekende belangrijke factor. Als een bedrijf in financieel zwaar weer zit, kan dat voor mensen de aanleiding zijn over de schreef te gaan. Maar waarom overschrijdt de één wel de lijn en de ander niet? Daar, zo is een belangrijke conclusie uit mijn onderzoek, is de persoonlijke achtergrond van fraudeurs belangrijk. Twee factoren spelen dan een rol. Ten eerste: ‘maatschappelijke binding’. In hoeverre zijn fraudeurs betrokken bij aan hun sociale en werkomgeving, waardoor zij zich gebonden voelen en de normen en waarden van de maatschappij onderschrijven. Uit het onderzoek blijkt dat bij fraudeurs die binding is afgezwakt.
En ten tweede: hun morele opvatting. Het blijkt dat fraudeurs vaak flexibele en zelfs afwijkende opvattingen hebben over wat wel en niet mag. Dat gaat verder dan alleen een kosten-batenafweging voor fraude. In de interviews met de 26 fraudeurs heb ik een aantal denkpatronen bij fraudeurs geïdentificeerd.
Zoals ‘morele nonchalance’: hun moreel kompas is nogal flexibel.
Kijk, veel mensen vertellen leugentjes of rijden wel eens te hard. Tot op grote hoogte is dat ‘normaal gedrag’. Maar fraudeurs, zo blijkt uit mijn onderzoek, hebben een veel sterkere neiging om verkeersovertreding te plegen en inkomstenbelastingregels te overtreden.
Anderen hebben juist stérke morele overtuigingen over wat wel en niet goed gedrag is in het financieel-economisch verkeer. Zo sterk dat ze hun opvatting hoger achten dan de wet. Ik sprak een man die erkende te hebben meegedaan aan de ‘Bouwfraude’, waarin kartelafspraken waren gemaakt. Hij wist dat het illegaal was, maar vond het toch eerlijk om te doen. Want al die bedrijven moesten kosten maken, bij voorbeeld om te kunnen inschatten wat de prijs is voor de aanleg van een weg. Als ze de aanbesteding zouden verliezen, zouden ze al dat geld verliezen, dus kwamen ze samen en verdeelden ze ‘eerlijk’ de opdrachten. Ook de loyaliteit aan zijn mannen en zijn bedrijf vond hij van een hogere orde dan naleving van de wet.
En bij weer anderen speelt een ‘morele blokkade’. Zij kunnen om verschillende redenen gefrustreerd of verbitterd zijn, een weerstand tegen de maatschappij voelen, waardoor ze fraude niet meer als moreel probleem zien. Ik sprak een acquisitiefraudeur die nepdiensten aanbood aan duizenden andere bedrijven. Hij zei: ‘Ik weet dat wat ik doe niet goed is, maar ik voel het niet. Het interesseert me niet dat mensen daar het slachtoffer van worden.’ Tja, als je zo ‘in de wedstrijd’ zit, wordt de drempel tot fraude wel erg verlaagd.
Het gaat dus om een complex samenspel. Fraudeurs hebben in hun opvoeding net zo goed normen en waarden meegekregen. In hun volwassen leven kunnen ze die kwijt raken of kunnen die veranderden, zo geven zij zelf ook aan, nadat er iets gebeurt. Een tegenslag. Een frustratie. Een nieuwe baan in een branche waarin veel mensen rondlopen die het niet zo nauw nemen met de wet. En dan is dat een belangrijke reden om over de schreef te gaan.”
Of ze fraudeerden al wél op jonge leeftijd, maar wisten er mee weg te komen?
“Zou kunnen. De geregistreerde antecedenten laten waarschijnlijk niet alle overtredingen zien die ze hebben begaan. Toch gaven de meeste van de 26 veroordeelde fraudeurs die ik interviewde aan dat ze in hun jeugd braaf waren. Ze zouden mij in de interviews kúnnen hebben voorgelogen. Maar ik geloof dat niet. In die gesprekken van twee uur waren ze juist erg open. Slechts twee of drie van hen maakten de eigen rol wat kleiner; bijna allemaal vertelden ze juist dat ze als volwassene al veel vaker hadden gefraudeerd. Dan hadden ze het waarschijnlijk ook wel verteld als ze in hun jeugd ook al hadden gefraudeerd.
Het is mogelijk dat bij fraudeurs persoonlijkheidsfactoren een rol spelen, die pas in volwassenheid naar buiten komen. Zo wordt over frauderende bestuurders wel gezegd dat ze narcistisch zijn. Dat zijn ze dan altijd geweest, maar mogelijk leefden ze lange tijd in een omgeving – familie, relatie, werk – waarin ze zich ‘gebonden’ voelden. Als ze dan later in hun leven ergens directeur worden waar minder toezicht is of hun vrouw gaat weg, krijgt die eigenschap ineens de ruimte. Maar er zijn dus veranderingen in volwassenheid die die moraliteit en die binding beïnvloeden, waardoor de kans op fraude toeneemt en de ‘blurred lines’, de vertroebelde lijnen tussen ‘goed’ en ‘kwaad’, eerder overschreden worden.”
Wat kan het OM met jouw kennis?
“Ik hoop dat een beter begrip en inzicht eraan bijdragen dat effectiever en breder kan worden gehandhaafd, door het OM én anderen. Want realiseer je dat het OM een laatste ‘ring’ is om fraude tegen te gaan.” (Van Onna pakt een papier en tekent cirkels om een fraudeur.) “In de fraudebestrijding leeft de gedachte dat allereerst de markt zichzelf reguleert. Dus hier in de eerste ring bevindt zich het interne bedrijfstoezicht door onder meer raden van commissarissen en raden van toezicht. Daar, in de volgende ring, zit het geprivatiseerd toezicht, zoals accountants die in opdracht van bedrijven naar de boeken kijken. Daarna komt de ring van de marktwerking: het idee dat de marktpartijen zichzelf corrigeren. Weer een ring verder heb je de zelfregulering in een hele branche. Waarop (dat is weer een nieuwe ring) de overheid ‘systeemtoezicht’ houdt. In een volgende ring zit de Belastingdienst en andere toezichthouders, die in hun handhaving allereerst van vertrouwen uitgaan, daar is ook veel voor te zeggen. Dan volgt het klassieke toezicht. Vaak is dat papieren controle, echt fysieke controle gebeurt niet veel. Dan wordt eerst gewaarschuwd voordat men overgaat tot boetes. Pas dan – en dan hebben die voorliggende ringen dus gefaald – komt de ring van opsporen en vervolgen. Wel kan het OM met de uitkomsten van strafrechtelijk onderzoek aanbevelingen doen aan ministeries of branchepartijen zodat de voorliggende ringen hun rol in handhaving beter oppakken. Zo zijn woningcorporaties uitgenodigd om met de officiers mee te gaan naar zittingen bij deze woningcorporatie-fraude en wordt er met de branche gesproken over hoe het zover heeft kunnen komen en wat zij eraan kunnen doen om het te voorkómen. Dat vind ik mooi.”
In de je onderzoek pleit je voor vier interventiestrategieën
“Klopt. Eén: gedegen selectie aan de poort. Soms blijkt dat op fraudegevoelige posities in organisaties mensen zitten die al een langer strafblad hebben. Maar bij professionele fraudeurs wil je niet dat zij bijvoorbeeld bepaalde bestuursfuncties bekleden. In Nederland hebben we daarvoor het instrument van het bestuursverbod, civielrechtelijk of strafrechtelijk. Ook de Wet Bibob biedt mogelijkheden, zoals het niet-verlenen of intrekken van vergunningen. Maar ook mensen zónder strafblad kunnen risico’s opleveren, als ze afwijkende denkbeelden hebben of zwak gebonden zijn. Met goede selectie-instrumenten, zoals interviews en vragenlijsten, zou je hun morele mechanismen en denkpatronen kunnen ontdekken.
Twee: een preventieve periodieke monitoring. Mensen kunnen veranderen, dus selectie aan de poort is niet voldoende: Gaat het nog steeds goed met werknemers of managers? Of gebeuren er dingen in hun leven waardoor de kans op fraude toeneemt? In Nederland gebeurt dat al door een toezichthouder als de Autoriteit Financiële Markten. Zij toetsen en hertoetsen bestuurders op integriteit.
Het gaat er ook om dat je zo’n werkklimaat creëert dat afwijkende ideeën niet ontstaan. Daarom is het verstandig dat toezichthouders, zoals bijvoorbeeld de AFM en De Nederlandsche Bank nu al doen, niet alleen de boeken inzien, maar ook een inschatting maken van de bedrijfscultuur. Daar kan het OM ook een extra rol hebben. Want het is mooi dat het OM de strafrechtelijke norm handhaaft en communiceert dat fraude slecht is voor de economie. Maar het OM kan, bijvoorbeeld bij transacties, maatregelen opleggen die ervoor zorgen dat een bedrijf zijn eigen compliance-cultuur gaan monitoren en aanpassen. Dan ben je als OM ook bezig met de oorzaken en voorkom je dat een bedrijf in de toekomst over de schreef gaat.”
Hm, het is niet zo moeilijk om als bedrijf te doen alsof je flink met compliance in de weer bent. Je spijkert een missie op de muur. Stelt mensen aan die nette rapportjes maken.
“Dat is een gezonde OM-houding. Bedrijven stáán onder druk om steeds meer te verdienen, om orders binnen te halen of te groeien. En er zijn altijd bedrijven die het niet zo nauw nemen met de regels. Maar ik ben minder sceptisch. Ik denk dat de meerderheid zich aan regels wil houden. Bedrijven hebben baat bij die monitoring en medewerking, omdat reputatieschade hen hard treft. Bedenk dat – ook in bedrijven waar gefraudeerd wordt – altijd heel veel mensen gewoon de regels willen naleven.
Dat brengt me bij de derde interventiestrategie: als veel mensen geneigd zijn de regels na te leven en niet willen dat het een puinhoop wordt, appelleer daar dan aan! Dus doe niet alleen aan afschrikken en bestraffen, maar: Bind fraudeurs weer aan de samenleving. Die morele kant heeft een grote waarde.
Mensen die ik sprak, vonden het erg om met het OM in aanraking te komen. Ze vonden het vaak gerechtvaardigd dat ze een vorm van straf hebben gekregen en waren ontevreden over hoe hun leven toen was. Een man kreeg een taakstraf: hij moest in een kringloopwinkel werken met anderen die iets hadden gedaan en zag hoe mensen met weinig geld moesten rondkomen. Het gaf hem zo veel voldoening dat hij zich weer betrokken voelde bij de maatschappij.
Een andere man die in de gevangenis zat had al vanaf zijn zestiende gefraudeerd – hij was dus een beetje een uitzondering. Hij gaf aan dat hem in zijn jeugd veel pijn was gedaan waardoor hij was verhard en niet meer zo om zijn slachtoffers gaf. Dat is lastig te herstellen. Maar wel gaf hij aan dat hij het heel erg vond dat zijn zus geen contact meer met hem wilde en dat hij het contact met haar en zijn neefjes en nichtjes miste. Dan denk ik: zijn zus zou, in theorie, een heel goede controlerende kracht op hem kunnen hebben.
En de laatste interventiestrategie is: Verricht risicoanalyses. Er zijn mensen die niet of nauwelijks meer bij de samenleving te betrekken zijn. Die ‘professioneel’ tientallen of honderden fraudes plegen en blijven plegen.
Zij moeten gestopt worden en in kaart gebracht worden met risicoanalyses. Dat doen toezichthouders als de Belastingdienst al wel. En als OM zitten we in het samenwerkingsverband ICOV, de infobox crimineel en onverklaarbaar vermogen. Hun research & development afdeling is in staat die risicoanalyses te doen. Daar kunnen we meer in investeren. Van risicoanalyse naar strafzaak is inhoudelijk en juridisch overigens nog een flinke stap.”
Wat adviseer je officieren en parketsecretarissen?
“Zorg dat je, kijkend naar de interventiestrategieën, een goed beeld hebt van de achtergrond van fraude. Werk samen met criminologen en beleidsmedewerkers. Schat in met wat voor persoon en welke omgeving je te maken hebt in de zaak. Wat is juridisch mogelijk binnen straf-, bestuurs- of privaatrecht? Of buiten het recht? De oplossing is vaak niet eenvoudig, omdat het probleem meer oorzaken heeft. Ook op het punt van de bijzondere voorwaarden bij straffen is er in creativiteit te winnen. Wat betreft het binden aan de maatschappij kennen we al een instantie die toeziet op wetsovertreders en hen weer aan de samenleving probeert te binden: de Reclassering. Bij het Functioneel Parket zouden we meer kunnen doen met de reclassering bij fraudeurs. Slechts 15 procent van mijn onderzoeksgroep bleek in daar in beeld te zijn en een reclasseringsadvies te hebben gekregen. We zijn nu in gesprek met de Reclassering over hoe we dit beter kunnen oppakken. De taakstraffen voor hen zouden misschien beter bij hen kunnen aansluiten. Dat voorbeeld van die kringloopwinkel. Of laat sommige fraudeurs – vaak intelligente mensen die weten hoe de samenleving in elkaar zit – niet schoffelen in een plantsoen, maar in een bibliotheek laten werken. Dat laatste is niet beter dan het eerste, maar mogelijk wel effectiever om mensen te binden en toekomstig regelovertreding te voorkomen. Dat vergt nog nader onderzoek, maar is interessant om over na te denken.”
Wie interesse heeft in het proefschrift van Joost van Onna, kan het bij hem opvragen. Ook komt hij er graag over vertellen als OM’ers meer willen weten.