Tekst Jochem Davidse
Foto Krista van den Akker Aagje Studio
Officier Gabriëlle Hoppenbrouwers schreef 'Familiezaken'
Veel mensen van binnen en buiten het OM kennen Gabriëlle Hoppenbrouwers van de openhartige blogs die ze sinds een aantal jaar publiceert op haar website www.gabhop.nl. Onlangs verscheen haar eerste boek: Familiezaken. Een indrukwekkend verhaal dat de zware periode beschrijft waarin ze haar werk als (pers-) officier bij AP Midden-Nederland combineerde met de zorg voor haar ernstig zieke broer. “Soms was het een verademing om even uit die kankercocon te stappen en gewoon aan het werk te gaan.”
Bij het openen van haar voordeur kan Gabriëlle Hoppenbrouwers haar teleurstelling nauwelijks verbergen. Na het horen van de deurbel was ze overeind geveerd en de trap afgerend in de hoop de eerste gedrukte exemplaren van Familiezaken, haar debuut als auteur, eindelijk in haar handen te kunnen houden, maar helaas; het is Opportuun.
“Ja sorry, hoor,” verontschuldigt ze zich terwijl ze de trap weer oploopt. “Die boeken zouden gisteren al worden bezorgd, maar ze zijn er nog steeds niet. Is toch wel een dingetje, je eerste boek...”
We nemen plaats aan de keukentafel. Dezelfde tafel als die waaraan ze samen met haar broer Piet Hein regelmatig lange gesprekken voerde, samen muziek luisterde, samen huilde en samen lachte. Nadat er slokdarmkanker bij hem was vastgesteld verbleef hij regelmatig langere periodes bij haar en haar tienerzoon in huis. Nu staat zijn as om de hoek in de woonkamer.
“Bij het kerstdiner had hij voor het eerst het gevoel gehad dat er iets niet goed was. Dat het eten ergens halverwege zijn slokdarm bleef hangen. Toen hij mij daarover vertelde zag ik de ongerustheid in zijn ogen. Dat had ik nog nooit bij hem gezien. Hij was alleen, hij had geen kinderen en geen relatie, dus vanaf het eerste onderzoek ben ik met hem meegegaan naar het ziekenhuis. Vanaf dat moment tot aan zijn eerste chemo, een periode van enkele weken, woonde hij bij mij. En na iedere behandeling, eerst chemo daarna immuuntherapie, was hij een paar dagen bij mij in huis om bij te komen. Dit huis werd zijn uitvalsbasis. Mijn zoon Joris zag hem als zijn tweede vader. Hij voelde zich hier goed, in de huiselijke sfeer van het gezinsleven.”
Kun je de band omschrijven die je met je broer had?
“Hij was de tweede van vijf kinderen, ik de laatste. Ik was het nakomertje. Mijn broer was twaalf jaar ouder, toch had ik altijd een speciale band met hem. Toen hij in 1998 in dezelfde stad kwam wonen werden we echt close. De band die ik heb met mijn oudste broer en met mijn twee zussen is echt anders. We hebben veel minder contact onderling. Piet Hein was, vooral na het overlijden van mijn vader 25 jaar geleden, een soort bindende factor geworden tussen ons. Dat is iets wat ik mij overigens pas na zijn dood ben gaan realiseren.”
Hoe verteer je het gemis?
“Inmiddels goed. Het schrijven van het boek heeft enorm geholpen bij het verwerken van het verlies. Hoewel ik in de eerste fase na zijn dood vooral opluchting voelde. Niet nóg een chemokuur, niet nóg een keer dat eindeloze wachten op de uitslag van een scan, niet meer de zorg... Op het moment dat er sprake is van een palliatieve behandeling weet je dat het einde in zicht is. Je weet alleen niet wanneer het komt. Ondertussen zag ik hem aftakelen. Begin 2019, een jaar na de diagnose, werd hij steeds vermoeider. Zelf schreef hij dat niet eens direct toe aan de ziekte, maar veel meer aan het feit dat zijn lichaam heel hard aan het werk was om de immuuntherapie te accepteren en om necrotisch weefsel af te stoten. Hij bleef ook nog heel lang onwijs actief. Een maand of twee voor zijn overlijden zat hij nog op de racefiets, en stond hij bij een concert van Joe Jackson in TivoliVredenburg. Dan krijg je niet direct het beeld van een doodzieke man, maar dat was hij natuurlijk wel. Misschien hield hij de schijn op, misschien maakte hij vooral zichzelf iets wijs. Ik kan mij nog een ziekenhuisbezoek herinneren waarbij de arts zei: ‘Het onderste deel van zijn slokdarm vertoont een zeer ernstig ziektebeeld.’ Dat zijn van die zinnen die je nooit meer vergeet. Uiteindelijk bleken er ook uitzaaiingen te zijn naar de hersenen. Die werden hem uiteindelijk fataal.”
In je blogs schreef je ook al over zijn ziekte en dood. Heeft hij geweten dat hij de hoofdrol zou krijgen in je eerste boek?
“Dat niet, maar dat ik door een uitgeverij benaderd was om een boek te schrijven heeft hij nog wel meegemaakt. Dat was in het voorjaar van 2019, een paar maanden voor zijn dood. Concrete ideeën over hoe dat boek eruit zou moeten zien had ik toen nog niet. Dat kwam pas na zijn dood in de zomer van dat jaar. Toen had ik een week vrij en ben ik eens rustig in een hangmat gaan liggen nadenken over het boek. Als uitgangspunt heb ik mijn blogs genomen, althans een selectie daarvan. Die heb ik voorgelegd aan de redactrice van de uitgeverij en die zag er tot mijn verbazing gelijk een boek in. En een duidelijk thema: familie. Om het boek sterker te maken had het nog wel een chronologisch verhaal nodig, vond ze. Toen ze dat zei wist ik dat dat maar één verhaal kon zijn.”
Hoe heb je de rol van het OM als werkgever ervaren in de periode dat je broer ernstig ziek was?
“AP Midden-Nederland is echt een warm bad. Zo heb ik dat vanaf het allereerste begin ervaren. Het moment dat bij mijn broer slokdarmkanker werd vastgesteld viel precies samen met mijn overstap van parket Amsterdam naar parket Midden-Nederland, nu ruim drie jaar geleden. Bij mijn eerste kennismaking met Gerard Robben, mijn teamleider, moest ik dus gelijk vertellen dat ik een paar dagen daarvoor heel slecht nieuws had gekregen. Ik had me nog voorgenomen om niet te gaan huilen, maar binnen twee minuten rolden de tranen over mijn wangen. Hij toonde direct alle begrip. Ik kreeg vanuit het OM alle ruimte om mijn broer te ondersteunen en te begeleiden bij alle onderzoeken en andere ziekenhuisafspraken. Ook toen hij later in het hospice lag waren er direct collega’s bereid om een grote zaak van mij over te nemen, zodat ik alle aandacht aan mijn broer kon geven. Ik heb mij daar enorm door gesteund gevoeld. Dat was echt fantastisch. Tegelijkertijd was het soms ook een verademing om even uit die kankercocon te stappen en gewoon aan het werk te gaan. Om even die knop te kunnen omzetten.”
Net als in je blogs hecht je er in het boek veel waarde aan om als officier je menselijke gezicht te laten zien. Waarom is dat zo belangrijk?
“Mijn ervaring als persofficier is dat media je verhaal vrijwel altijd reduceren tot een quote van hooguit twintig seconden. Dat vind ik zo zonde. Vrijwel elke rechtszaak verdient zoveel meer nuance dan dat. Zo is die behoefte om te bloggen ooit bij mij ontstaan. Ik wilde de lezer meer vertellen over de achtergronden die in zo’n zaak spelen, over de verdachte, over het slachtoffer, over de omstandigheden, maar ook over hoe je als officier in zo’n zaak staat. En waarom je er zo in staat. Dat je mededogen hebt voor een slachtoffer, dat begrijpen mensen vaak wel, maar dat je soms ook mededogen kunt hebben met een verdachte, dat is veel complexer. Omdat goed te kunnen uitleggen moet je als officier je menselijke kant durven laten zien. Ik ben meer dan een levende toga. Een goeie officier heeft meer bagage dan alleen het Wetboek van Strafrecht. Daarom heb ik er ook wel eens moeite mee dat we assistent-officieren van 23 of 24 jaar, jonge mensen met relatief weinig levenservaring, al zelfstandig de rechtszaal in sturen. Ik weet niet of dat goed is.”
In je boek leg je voortdurend verbanden tussen gebeurtenissen uit je persoonlijke leven en zaken waarmee je als officier te maken kreeg. In hoeverre doe je dat ook in de dagelijkse praktijk?
“Ik neem mijn werk niet mee naar huis, als je dat bedoelt. Ik kan gelukkig prima de knop omzetten. Maar soms ontkom je er niet aan om die verbanden te zien. Ik werd vanmorgen nog gebeld over een groepsverkrachting die heeft plaatsgevonden. Een van de verdachten is een jongen van zestien jaar. Mijn zoon is ook zestien. Natuurlijk schiet zoiets dan door je hoofd. Dat kun je je toch niet voorstellen? Dat idee vind ik heel heftig. Heel naar. Wat zit daar achter? In hoeverre verschilt zo’n jongen van mijn eigen zoon? Uit wat voor gezin komt hij? Hoe ziet je leven eruit als je op die leeftijd dat soort dingen doet? De enige manier om antwoorden op die vragen te krijgen is door echt te luisteren naar zo’n jongen. Luisteren en door durven vragen. Hem als officier het gevoel geven dat hij gezien en gehoord wordt. En dan maar hopen dat hij dat masker afzet. Als je wilt voorkomen dat hij zoiets vreselijks nog een keer doet, dan is dat de enige manier. Daar ben ik van overtuigd.”
Uit onderzoek blijkt dat veel Nederlanders nauwelijks een idee hebben van wat het OM precies doet. Herken je dat?
“Helaas wel. Ik werd eerder deze week geïnterviewd door een journaliste van een landelijke krant en die vertelde me dat ze door het lezen van mijn boek pas echt begreep wat het werk van een officier van justitie eigenlijk inhoudt.”
Missie geslaagd.
“Precies. En ik weet dat het OM er de laatste jaren steeds meer aan doet om het werk voor het voetlicht te brengen, via social media en met allerlei voorlichtingsprogramma’s en zo, maar ik denk dat we op dat vlak nog veel actiever en opener kunnen zijn. Het is volgens mij belangrijk dat je je agenda zo inricht dat je niet alleen maar gedicteerd wordt door de waan van de dag. Onze core business is natuurlijk zaken doen, maar we moeten er ook aan de voorkant tijd en energie in blijven steken: in het voorkomen van criminaliteit. Daarnaast denk ik dat we als organisatie vaak nog te bescheiden zijn. Ik werd laatst in een radio-interview geconfronteerd met een vraag over de mogelijke uitbreiding van het taakstrafverbod waarover in Den Haag al een tijdje wordt gesproken. Je kunt je natuurlijk afvragen in hoeverre het verstandig is dat ik mij daar over uitlaat. Wetgeving is een zaak van de politiek, niet van ons. Als officier zou ik daar mijn mond over moeten houden, maar dat kan ik niet, want dit zijn puur populistische praatjes. Iedereen met enige kennis van de praktijk weet dat je met een taakstrafverbod niets bereikt. Dat het zelfs averechts kan werken. Het is toch bizar dat ik bij het voorbereiden van een zaak soms blij ben dat iemand al een of twee dagen heeft vastgezeten, zodat ik toch nog een taakstraf kan eisen? Met dat soort situaties heb je als officier heel vaak te maken. Waarom zou je, als dat soort vraagstukken actueel zijn, daar dan je mond over moeten houden? Ik denk dat we als OM veel meer van ons moeten laten horen. Ik herinner me beelden van een paar jaar geleden, van demonstrerende advocaten in Amsterdam. In eerste instantie verbaasde me dat, maar daarna dacht ik vooral: waarom doen wij dat eigenlijk nooit?”
Het boek Familiezaken (22,99 euro, uitgeverij Thomas Rap) is nu verkrijgbaar