Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes Spruijt-van der Meer
Amsterdamse officieren zien jeugdcriminaliteit verharden
Ze zien dat het geweld en de misdaden zijn toegenomen. En ze voelen zich regelmatig machteloos om het tij te kunnen keren. Drie Amsterdamse aanklagers over de verharding in jeugdcriminaliteit. “Het is vaak dweilen met de kraan open.”
Saskia de Klerk: “Pas nog. Zaten we hier op ons Amsterdamse parket te ‘strafmaten’ over een 16-jarige die betrokken is bij een liquidatie. Een liquidatie in de georganiseerde criminaliteit… Een jongen van 16… Dan denk je toch: Jongens, wat de fuck zijn we hier… Sorry, dan denk ik: jongens, wat gebéurt hier? 16 Jaar, en dan gelijk instromen in ondermijningsdelicten.”
Marloes ter Veer: “En dat was niet de eerste 16-jarige.”
Bram de Boer: “Of die jongen die een overval pleegde met een hamer en daarmee een slachtoffer zwaar verwondde. Er werd geen PIJ geadviseerd, hij kreeg twee jaar jeugddetentie. Het eerste wat we daarna van hem hoorden is dat hij was gepakt op verdenking van het voorbereiden van een liquidatie. Dan heeft die straf dus helemaal niets opgelost, integendeel. Bij al die voorbeelden zucht je als officier – en ga je maar weer verder.”
Marloes ter Veer: “We maken ons vooral zorgen omdat dat geen uitzondering of incident betreft. We zien duidelijk een verharding. De gepleegde feiten worden steeds erger.”
Tijdens het interview op het IJdok waar het Amsterdamse arrondissementsparket zetelt is het contrast vaak groot. Ze lachen regelmatig, de drie officieren van het team Persoonsgerichte Aanpak (PGA) van het parket. Ze hebben een leuke baan en lossen zaken op, waarmee ze rechtdoen aan slachtoffers. En hun passie voor het vak kunnen ze delen in ‘een heel gezellig team’ op het parket. Tegelijkertijd zuchten ze regelmatig machteloos. Ze noemen hun verhaal ‘somber’, het maakt hen ‘droevig’. Ze proberen er niet te veel aan te denken of het met sommige jongens ooit goed komt. “Ik houd me eigenlijk niet zo bezig met de vraag of onze interventies jongeren op het rechte pad brengen en houden,” zegt Bram de Boer. “Als ik dat ga doen, word ik een beetje depressief.”
Is het niet van alle tijden om te zeggen dat het met die jeugd van tegenwoordig verkeerd gaat?
Ter Veer: “In totaliteit stijgt de jeugdcriminaliteit niet. Wij richten ons op de relatief kleine groep die ernstige feiten pleegt. Daar stijgt de criminaliteit de laatste jaren echt.”
De Klerk: “Ja, wij zitten al best lang op de jeugd, maar dat was vroeger echt veel minder.”
Ter Veer: “Voorheen had je de raadkamer gevangenhouding. Daar stonden dan wat straatroven op, een keer een openlijke geweldpleging. En nu, nu sta je met plofkraken, steekpartijen, beschietingen, ook van woningen.”
De Boer: “We zien een groep jongens wier hele wakkere leven bestaat uit strafbare feiten plegen. Jongeren bij wie alles in de min staat en je geen enkel lijntje aantreft naar een normaal leven.”
Volgens criminologen komt het doorgaans wel goed zodra de jongens de drie W’s krijgen: werk, wonen, wederhelft
Ter Veer: “Voor veel jongens komt het goed als ze wat ouder worden en meer stabiliteit in hun leven krijgen. Die kunnen stoppen met fietsendiefstal als ze een betaalde baan hebben gekregen. Maar ‘onze jongens’ die in de zware criminaliteit zitten, komen daar nauwelijks uit. Die kunnen in hun criminele netwerk niet zeggen: ‘jongens, ik neem ontslag en ga nu bij de Hema werken’.”
De Klerk: “Dat maakt het zo heftig. Zo’n jongen wordt via een Telegramgroep benaderd om een overval te plegen. Hij krijgt instructies, een scooter en een vuurwapen. Kijk, zo’n jongen maakt dan zelf een achterlijke fout, maar hij rijdt wel in één keer zijn leven de puin in. Hij krijgt wel een strafblad, maar geen verklaring omtrent het gedrag meer. Heel lastig om daaruit te komen.”
De zorgen van de drie zitten niet louter in de ernstige delicten die jongens plegen. Het zit hem ook in de onmacht die ze regelmatig voelen, en in het gebrek aan grip op het probleem.
Ter Veer: “We zien steeds meer jongeren die we niet kennen. Die dus nog niet of nauwelijks met politie en justitie in aanraking zijn gekomen. En als je ze leert kennen, hebben ze direct een heel ernstig strafbaar feit gepleegd.”
De Klerk: “En dan blijkt al snel dat ze binnen een criminele club handelen. Dan zie je Amsterdamse jongens die op hun vijftiende of zestiende in Antwerpen worden aangehouden omdat ze daar op een woning hebben geschoten. Ze zitten dan in een netwerk of schurken daar tegenaan. Hoe komen die jongens daar ooit nog uit?”
Ter Veer: “We hebben weinig zicht op hoe ze worden benaderd. We vermoeden dat er veel online gebeurt, via Snapchat, Instagram, Telegram. Daar hebben we als politie en justitie onvoldoende grip op.”
De Boer: “Inderdaad. En we kunnen vaak weinig met hen. In onze afdoening bij minderjarigen willen we dat ze zo snel mogelijk weer resocialiseren. Vooral bij jeugd is opsluiten het laatste redmiddel, dus vaak schorsen we onder voorwaarden, zodat jongens hun strafproces in vrijheid mogen afwachten. Maar ja, als iemand zo jong al in zo’n netwerk zit, uit een niet-stabiele thuissituatie komt, nooit liefde heeft gekend, zelf licht verstandelijk beperkt is en dan een heftig delict pleegt... Dan kunnen wij met zijn allen wel naar een schorsing toe gaan werken, maar je weet van tevoren dat het niet gaat lukken. Maar we hebben ook geen alternatief, dus dat zorgt ook voor machteloosheid.”
Ter Veer: “Dat schorsen onder voorwaarden schuurt vaak met allerlei wachttijden in de jeugdzorg voor hulpverlening. Je wilt een jongen snel weer buiten krijgen, maar alléén met een goed kader. Dat is soms lastig: dan zijn er geen goede woonplekken of geen goede begeleiding. Dan is het risico groot dat ze weer gerekruteerd worden of opnieuw de fout ingaan.”
Je zou als officier kunnen denken: dan focus ik maar op afstraffen?
De Boer: “En dan? Als je dat al zou denken, houd je hetzelfde probleem. Als je geen PIJ-maatregel kunt opleggen, kun je maximaal twee jaar jeugddetentie eisen. Daarna staan ze ook buiten en dan zonder kader.”
De Klerk: “Over justitiële jeugdinrichtingen hoor ik ook sombere berichten. Aan de pedagogische insteek die daar aanwezig zou moeten zijn, kan eigenlijk onvoldoende uitvoering worden gegeven.”
Ter Veer: “En als daar weinig begeleiding is, de schoolgang er niet goed geregeld is, het daar niet goed lukt om toe te werken naar de toekomst – dan komt het toch te veel neer op gewoon opsluiten. Maar met alleen straffen los je het probleem niet op. Er is een enorm tekort aan mensen bij de jeugdhulpverlening; die is uitgekleed. Het feitelijk aantal uren dat in de hulpverlening aan de kinderen wordt besteed, is beperkt. Dat maakt het zo ingewikkeld om jongeren onder voorwaarden te schorsen uit hun voorlopige hechtenis. Want dan is er nauwelijks zicht op wat zij doen.”
De Klerk: “Al die tekorten, bij zorg, onderwijs, politie, noem maar op! Dat is langzaam in de samenleving ontstaan, maar daar zouden we de knop moeten omzetten: het moeten weer banen zijn waar je trots op kunt zijn. Want zo’n tekort leidt er dan toe dat de hulpverlening soms het idee heeft dat het goed gaat met een jongen – die houdt zich aan zijn meldplicht en spreekt de hulpverleners netjes aan met ‘u’ – en dan blijkt hij in de tussentijd weer bezig te zijn met een parallel leven.”
De Boer: “Wij horen regelmatig op zitting de hulpverlening zeggen dat een jongen een wending ten goede heeft gemaakt, terwijl wij hem ondertussen weer in beeld hebben als verdachte van een heftig feit.”
De strafrechtketen roept al decennia dat het zicht op criminaliteit beter moet. Kennelijk is dat moeilijk te bereiken?
Ter Veer: “Het is niet alleen roepen, er wórdt ook van alles aan gedaan. Ruim tien jaar geleden begon in Amsterdam de aanpak van de Top-600. Daarna ook de Top-400. Dat is dan niet alleen jeugd, maar die aanpakken zijn wel heel erg gericht op de samenwerking tussen verschillende partijen omdat daarvóór ieder zijn eigen eilandje had. Juist door samen te werken probeer je een beter beeld te krijgen en ten dele lukt dat. Maar inderdaad, er blijft ook een ‘zwart gat’.”
Worden er innovatieve strafrechtelijke oplossingen bedacht, bijvoorbeeld vanuit de wetenschappelijke hoek?
Ter Veer: “Ik heb een drillrapzaak in Zuid-Oost gedaan. Daar is de laatste jaren best veel onderzoek naar gedaan: waar het vandaan komt, wat achtergronden zijn, en of je al die schiet- en steekpartijen nu één op één kunt toeschrijven aan de drillrap – nee dus. Bij twee rivaliserende drillrapgroepen die over en weer ernstige geweldsincidenten pleegden heb ik mediation ingezet. Dat had best wat voeten in de aarde, maar dat is uiteindelijk gelukt, en naar ik hoop blijvend.”
De Klerk: “Weet je, ik zou best innovatief willen werken, maar de realiteit is dat de politie alleen maar achter incidenten aan het rennen is. Dat lossen ze trouwens goed op, maar ze hebben bijna geen capaciteit meer om op dit terrein hun onderzoeken te verdiepen: wie zitten er achter een incident; wat is het grote netwerk? Je zou daartoe graag projectmatige onderzoeken opstarten, maar dat kan niet. En dan wordt het ook wat dweilen met de kraan open.”
De Boer: “Vijf jaar geleden had je die projectmatige onderzoeken nog. Daarin rechercheerde je langzaam naar een verdenking toe en zette je bijzondere opsporingsmiddelen in, en niemand uit zo’n netwerk wist dat. Dat beginnen ‘onder de radar’ gebeurt bijna niet meer. Ik heb alleen nog maar onderzoeken waarin het feit al gepleegd is. De zaak ligt dan al op straat en de daders weten dan dat er gerechercheerd wordt.”
Ter Veer: “En dat is heel jammer. Juist als je zicht wilt krijgen op netwerken, moet je niet alleen de incidenten oplossen, want met dat laatste pak je alleen de feitelijke uitvoerder.”
Somber verhaal allemaal. Waar ligt een mogelijke oplossing?
De Klerk: “Misschien moet je niet proberen het in het strafrecht op te lossen, maar moet je je afvragen wat je als samenleving kan doen. Kijk, menig Amsterdamse jongere heeft weinig perspectief. Heeft geen ouders of kennissenkring die hem een andere kant laten zien. Zo’n jongen ziet soms echt maar drie keuzes: rapper, voetballer of crimineel. Ik zou zeggen: ga eens met Ajax praten. Zodat al die voetballers niet zichzelf met hun Rolex, een dure auto en grote champagnefles op Instagram zetten. Ik wil goede rolmodellen voor jongeren.”
Ter Veer: “Daar zijn ze in Amsterdam overigens wel mee bezig. Met ‘credible messengers’ waarin jongeren zich herkennen. Hoewel ik niet weet of dat al veel succes oplevert, geloof ik daar wel in. Veel problemen ontstaan juist omdat er weinig goede voorbeelden in de omgeving zijn en de criminaliteit gewoon te makkelijk, te veel voorhanden is. Als je dan thuis armoede hebt, en je ziet vrienden om je heen met wél een leuke jas, een dure scooter en mooie schoentjes, dan is zo’n aanbod van duizend euro voor een overval moeilijk te weerstaan. Het gaat vaak om jongeren met een licht verstandelijke beperking. Die zien alleen duizend euro en denken niet veel verder.”
De Klerk: “Ik heb twee kinderen, nu begin twintig, die opgroeiden met het beeld ‘ik kan alle kanten op’. Dat gun ik ieder kind. De maatschappij moet voor hen het verschil maken. Ik weet ook niet hoe het allemaal moet, hè. Maar één ding weet ik wel: wij kunnen strafrechtelijk vechten wat we willen – en dat blijven we doen! – maar wat kunnen wij bieden als een jongen, wat is het, tienduizend euro kan verdienen met het uithalen van een container? Weinig toch? Dat heeft alles met perspectief te maken. De ongelijkheid op scholen is al heel groot. Als je in Zuid-Oost of Nieuw-West woont en daar op een ‘zwarte school’ zit; als je weinig geld hebt thuis en weinig mogelijkheden; als je geen bijles kan betalen, of het wordt onvoldoende geboden of de ouders zien er de noodzaak niet van in; als er altijd geldproblemen zijn – dan ben je als kind met heel andere dingen bezig. En denk je niet: de wereld staat voor me open.”
Ter Veer: “Inderdaad. Als je dan puur het strafrecht inzet en alleen maar gaat afstraffen, komen ze naar buiten en dan zijn ze er niets beter van geworden. Dus doen we erg ons best om in te zetten op straf met zorg. Maar als die zorg niet genoeg aansluit op de behoefte in het grotere probleem, dan zul je er af en toe wel eentje redden, maar komen er ondertussen aan de andere kant ook tien nieuwe bij. Dus het is allemaal een veel groter sociaal maatschappelijk probleem. Ik heb heus niet de illusie dat we dat ooit helemaal oplossen – criminaliteit is van alle tijden – maar ik denk dat veel jongeren enerzijds delicten plegen uit armoede. Kinderen geven dat zelf aan: ‘we zitten door de toeslagenaffaire met weinig geld, dus ik wilde dit voor mij zelf regelen.’ En anderzijds, omdat er weinig zicht op hen is. Ook thuis, want vaak zijn ouders weinig thuis omdat ze keihard werken om alles te kunnen betalen. Als je dat perspectief zou kunnen verbeteren, zal een deel minder ontvankelijk zijn voor de criminele roep van het snelle geld. Maar goed, dat hebben we niet morgen opgelost.”
Ter Veer: “Misschien hebben wij een wat eenzijdig beeld. Wij horen de succesverhalen niet, want dat betreft de jongeren die wij niet meer terugzien, daar houden we geen lijstjes van bij. Wij denken meer: ‘Aha, daar is ‘ie weer’. Dat is trouwens een vrij aanzienlijke groep.”
De Boer: “Ik ben wel een beetje pessimistisch. Die heftige zaken, de combinatie van ellende bij die jongens: daar staan we zó ver op achterstand om hen op het rechte pad te krijgen. Eerlijk gezegd, er zijn gewoon te veel zaken waarbij ik van tevoren al denk: dit gaat hem niet meer worden. En ja, wat Marloes zegt, ons beeld kan verkleurd zijn. Wij zien alleen jongeren die blijven terugkomen – missie gefaald dus. Misschien zou ik optimistischer zijn als ik alle informatie had. Maar ik heb niet het beeld dat er bij veel jongens een fantastische wending is gekomen. Er is vaak gewoon teveel mis. Dat is een droevige realiteit bij ons. We zeggen het soms tegen elkaar: we gaan deze jongen vast terugzien en dan hopen we maar dat er geen dode is gevallen.”