Tekst Juriaan Simonis
Jurisprudentie over uit de hand gelopen drugsgebruik
Volwassenen doen rare dingen voor hun plezier. Vaak gaat dat goed. Maar soms loopt het helemaal verkeerd en dan komt het strafrecht eraan te pas. Een voorbeeld is de gewoonte om drankjes met drugs erin te drinken. Dat speelde bij twee zaken die de Hoge Raad onlangs behandelde.
Een vrouw uit de gemeente Wijdemeren wilde wel eens GHB proberen. Haar kersverse vriendin had nog een spaflesje met het spul in de schoenenkast staan. Zij gaf dat gemengd met cola aan haar partner te drinken. Die viel later in slaap en werd niet meer wakker. Hulp van toegesnelde ziekenbroeders mocht niet baten.
Het OM vervolgde de vrouw die het drankje had ingeschonken voor dood door schuld. Ze werd door de rechtbank vrijgesproken, en ook in hoger beroep kwam het hof tot vrijspraak. Sinds 2015 eist de Hoge Raad dat de rechter met een uitvoerige motivering komt wanneer hij iemand vrijspreekt die een ander een gevaarlijke drug heeft gegeven. Hier vond het hof het vooral van belang dat het forensisch onderzoek niet duidelijk had gemaakt hoeveel GHB het slachtoffer had gekregen. Daarbij hechtte het hof ook belang aan de verklaring van verdachte dat zij zelf eerder vergelijkbare hoeveelheden had gedronken en dat dat altijd goed was gegaan. Het hof vond dat verdachte niet had hoeven weten dat bij GHB al een kleine variatie van de hoeveelheid een veilige dosis giftig kan maken.
Het OM ging in cassatie tegen de vrijspraak. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad was het met het OM eens. Het hof had volgens hem de lat voor strafrechtelijke aansprakelijkheid te hoog gelegd door in feite de eis te stellen dat er alleen sprake kan zijn van een onaanvaardbaar gezondheidsrisico wanneer bekend is welke dosis drugs het slachtoffer heeft gekregen. Maar de Hoge Raad vond de vrijspraak toereikend gemotiveerd: nu niet vaststond dat verdachte het slachtoffer meer dan een gemiddelde gebruikershoeveelheid had verstrekt, kon men haar niet het strafrechtelijk verwijt maken dat het drankje een onaanvaardbaar gezondheidsrisico had opgeleverd.
Voor een andere drugsliefhebber liep de procedure bij de Hoge Raad minder gunstig af. Hier betrof het strafrechtelijk verwijt niet het verstrekken van de drugs, maar het gebrek aan nazorg toen het eenmaal mis was gegaan. Het slachtoffer had eerst op een kasteelfeest in Oss XTC, water en wijn gebruikt. Daarna nam zij in een hotelkamer met een vriendengroep er nog GHB bovenop. Vervolgens ging zij ‘out’. De vrienden werden toen ongerust, maar verdachte vond het niet nodig dat 112 gebeld werd. Het slachtoffer, zijn vriendin, verloor volgens hem wel vaker het bewustzijn door GHB. Pas na lang aandringen beloofde hij zijn vriendin met de auto naar het ziekenhuis te brengen. Hij reed echter niet naar een ziekenhuis in Oss, maar zette koers naar huis in Haarlem, anderhalf uur rijden verder. Pas toen hij onderweg zelf ook doorkreeg dat het mis zat bracht hij haar toch maar naar het ziekenhuis, in Haarlem. Daar loog hij tegen de dienstdoende arts dat zijn vriendin geen drugs had gebruikt. Die ochtend overleed zij. Het gerechtshof Amsterdam veroordeelde hem voor dood door schuld. Het hof vond dat de man door zijn gedragingen de kans dat zijn vriendin zou overlijden zo had vergroot, dat het niet van belang was dat niet kon worden vastgesteld of zij met tijdige medische hulp wél was blijven leven. De Hoge Raad kon zich in die redenering vinden. Twee drugsdoden, twee strafzaken, twee oordelen van de Hoge Raad, toevallig allebei van 12 maart 2019. Strafrecht blijft maatwerk.