Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer
Marthyne Kunst en Isabeth Mijnarends over Straf met Zorg
Wat moet je als OM en maatschappij met verdachten die kwetsbaar zijn, in de war, verslaafd of schulden hebben. Het programma Staf met Zorg zoekt naar een goede aanpak. Interview met programmaleiders Marthyne Kunst en Isabeth Mijnarends.
Je formuleert een juridisch gezien keurige strafeis – maar je weet dat je het echte, achterliggende probleem niet aanpakt.
Je zoekt naar een strafrechtelijke interventie met een zinvolle zorgcomponent – maar hoe ziet het zorglandschap in jouw regio eruit?
Je eist tegen een verwarde man ‘op maat’ straf met zorg, de rechter bepaalt dat de man een jaar in instelling behandeld moet worden – en vervolgens zit die stakker een jaar lang in de gevangenis omdat voor die behandeling geen enkele instantie een plek beschikbaar heeft.
Marthyne Kunst en Isabeth Mijnarends weten het: in situaties die vragen om ‘straf met zorg’ kunnen OM’ers piekeren en zich machteloos voelen. Wat moet je toch, met die verdachte die in de war is, verslaafd of kampt met schulden – of een combinatie daarvan?
“Ons zal je niet horen roepen dat wij de problemen wel even gaan oplossen”, zegt plaatsvervangend hoofdofficier AP Oost-Nederland, Marthyne Kunst. “Daarvoor”, vult landelijk jeugdofficier Isabeth Mijnarends aan, “zijn we te afhankelijk van wat er in de zorg gebeurt”,.
Kunst en Mijnarends zijn de programmadirecteuren van het programma Straf met Zorg. Dat moet er, kort gezegd, toe leiden dat strafrechtelijke interventies met zorg beter, efficiënter worden en meer in lijn zijn met wat andere partners kunnen bijdragen.
Straf met zorg combineren is niet nieuw. Nederland kent al organisaties en netwerken op het snijvlak van straf en zorg. Zoals de Reclassering en de samenwerking in Veiligheidshuizen.
“Voor Straf met Zorg zijn wij officieren niet altijd goed opgevoed”
Wat is dan de aanleiding dat het programma Straf met Zorg moest worden opgetuigd?
Marthyne Kunst: “Dat heeft te maken met zaken die de afgelopen tijd gespeeld hebben. Een Bart van U. Een meneer die in de metro iemand doodsteekt. Dat zijn mensen die binnen veel instanties eigenlijk wel bekend waren. Alleen, elke organisatie zit erg in de eigen koker. Te weinig werd gedacht: goh, misschien moet ik ook eens met die andere partner gaan praten. Met als resultaat dat wij als OM iemand afstraffen, hem vervolgens naar buiten laten gaan – en het gaat mis. We proberen bij te dragen aan de verdere ontkokering en ontschotting, ook door goed te kijken naar wat het OM binnen de eigen organisatie beter kan doen. Zodat niet meer de zaak of het delict centraal staat, maar de persóón. En zodat we vaker kunnen voorkomen dat iemand steeds weer met het strafrecht in aanmerking komt.”
Isabeth Mijnarends: “Zo’n omslag betekent een cultuurverandering, waarin je allereerst met elkaar dat probleem onderkent. Als samenleving worden we al jaren overspoeld met mensen ‘waarmee wat is’ en waarvan we met elkaar niet zo goed weten wat we met hen moeten doen. Als je de verschillende onderzoeken naar multiproblematiek naast elkaar legt mag je ervan uitgaan dat een grote meerderheid van de verdachten problemen heeft op meerdere leefgebieden. Zij worden door instanties dus als hete aardappelen doorgeschoven. En dan” – Mijnarends slaat een licht sarcastische toon aan – “is het strafrecht ideaal, nietwaar? Dat is zichtbaar, repressief, duidelijk.”
Marthyne Kunst: “Dan heb je even geen last van hen.”
Isabeth Mijnarends: “Dan verblijven ze een paar dagen in een politiebureau, of wat langer in een gevangenis of jeugdinstelling. Het strafrecht heeft de neiging om het zichtbare probleem aan te pakken. Maar in ons programma zien we steeds beter alle problematiek die daar onder ligt. Nu zijn wij er niet per se voor om dat allemaal op te lossen als dat niet in verhouding staat tot de aard van de verdenking. Dat brengen we nu wat beter in balans. Door zelf kritischer te kijken en scherper richting buitenwereld te agenderen: tot hiér kunnen we iets en willen we dat strafrechtelijk snel, proportioneel, rechtvaardig en betrouwbaar doen – en voor de rest zijn andere partners veel beter in staat om iets aan de onderliggende problematiek te doen.
Want anders kost het het OM capaciteit, waarbij je je af kunt vragen of onze inzet ook effectief is. In het programma Straf met Zorg bedenken we nu met elkaar de kaders: Waar zijn we nou eigenlijk goed in? Waar kunnen we nog meer in groeien en wat betekent dat voor onze relatie met de buitenwereld? Het programma levert eind 2019 de resultaten op. Dit houdt in dat we de kaders van waaruit we werken hebben vastgesteld en ook hebben vertaald in wat we dan anders gaan doen in termen van bijvoorbeeld opleidingen, betrekken van contextinformatie en adviezen van partners bij beslissingen, afvaardiging van het OM in samenwerkingsverbanden en het beleggen van de strategische thema’s binnen het domein van Straf met Zorg. ”
Waar zijn we nu al heel goed in?
Mijnarends: “In het uitvoeren van onze juridische, magistratelijke taak. Daar kunnen we overigens ook nog wat in leren. Bij een demente bejaarde die voor de vijfde keer dat flesje wijn steelt omdat ze daar zo veel zin in heeft en zo alleen is, denken sommige OM-professionals vanuit de beste bedoelingen: ‘Laten we dan maar bijzondere voorwaarden bepalen bij een voorwaardelijk sepot, of een veroordeling met toezicht eisen. En we doen ook nog iets met therapie en medicatie’. Daarbij bestaat het gevaar de proportionaliteit en de verdenking een beetje uit het oog te verliezen. En wat gebeurt er als de vrouw dan voor de zesde keer een fles wijn steelt?”
Kunst: “Dan vonden we het sneu en kwamen we met een ‘sepot vanwege recente bestraffing’. Zónder dat we bedachten: wat is hier nou het onderliggende probleem? En zijn wij-van-het-strafrecht er dan voor de oplossing?”
Wat zouden we bij die demente vrouw dan wel moeten doen?
Kunst: “Dan ga je naar het Sociaal Wijkteam: ‘jongens, deze mevrouw is zo alleen, ze heeft geen netwerk. Kunnen jullie daar wat organiseren?’”
Mijnarends: “Je kunt haar best een keer afstraffen voor die winkeldiefstal. Maar daarmee ook kláár, en niet voor de vierde, vijfde, zesde keer doorgaan. Tuig vooral met de partners de juiste hulp op.”
Kunst: “Precies. Want het is hier niet handig als die vrouw een reclasseringscontact moet onderhouden. Veel zinvoller is het als zij iedere dag iemand van búúrtzorg krijgt.”
Mijnarends: “In die zin moeten we er ook met enige bescheidenheid naar kijken: de strafrechtelijke interventie lost het probleem vaak niet op. Je pleegt een vergelding, daar ‘plak’ je wat zorg in als het nodig is, maar meer dan dat is het niet.”
Kunst: “Iemand die een overval pleegt, krijgt daar gewoon vijf jaar voor. Ook als hij verslaafd is en in de schulden zit, staat de ernst van dat feit voorop en is die straf passend. Wel kunnen we, als die vijf jaar erop zit, aan de Reclassering meegeven: zorg ervoor dat de gemeente contact met de man onderhoudt; dat er iets gedaan wordt aan schulden, huisvesting. Je rol is dan om ervoor te zorgen dat de hele keten op elkaar aansluit.”
Zijn er verschillen tussen officieren: softere en hardere?
Kunst: “We hebben dat bekeken in pilots rondom huiselijk geweld en kindermishandeling. Dan tref je wel eens een officier die bij een casus over kindermishandeling zegt: ‘De zorg is er al mee bezig is? Nou, dan hoeven wij er niks meer aan te doen’. Terwijl er wél strafbare feiten zijn gepleegd. Het omgekeerde komt ook voor. Dat een officier in zo’n complexe kindermishandelingszaak een ‘kale’ gevangenisstraf vraagt, zonder zich af te vragen of de verdachte en het gezin bekend is bij het Veiligheidshuis. Dus ja, we zijn niet allemaal hetzelfde.”
Mijnarends: “Dat komt ook doordat we er niet altijd goed in ‘opgevoed’ zijn. Dit soort discussies en keuzes in wat we als officieren wel en niet moeten doen, moeten een goede plek krijgen in opleiding en intervisie. We moeten er met elkaar het professionele gesprek over voeren – en dat is wel een achtergesteld kindje. Hoe mooi is het dat we daar nieuw elan in gaan blazen en inhoud aan gaan geven. Ik zeg niet dat we dat nu helemaal niet doen, maar we constateren wel dat er meer aandacht voor moet komen.”
Kunst: “Het is ook een beetje een ‘slingerbeweging’. Na de Schiedammer parkmoord is de aandacht heel erg gegaan naar de klassieke zaken, grote onderzoeken en naar de ‘Holleeders’ van deze wereld. Er kwamen kwaliteitsofficieren, en reflectiebijeenkomsten over juridische punten. Allemaal goed, maar die zaken met een grote maatscháppelijke component – straf met zorg – zijn misschien wat onderbelicht geweest. Dat zag je bij uitstek bij BOPZ-zaken (Bijzondere opname in psychiatrische ziekenhuizen- red.). Vroeger ging je als BOPZ-officier altijd naar de zitting. Jaren later ging er nooit iemand meer iemand – en dan zijn we verbaasd dat de rechtbank bepaalde informatie mist. En nu, ook door het ‘Hoekstra-programma’ na de zaak-Bart van U., gaat die slinger weer meer richting maatschappelijk effect.
En zoals Isabeth zegt, gaat het om ‘opvoeding’. Als officier ben je ermee opgevoed dat je leiding geeft aan een opsporingsonderzoek, met een gezagsrol richting de politie. Maar nu moet je als BOPZ-, zeden- of veiligheidshuisofficier opereren in een groot netwerk, waarin je niet tegen partners kunt zeggen: ‘Ik wil dat jij dit voor mij doet, en het moet overmorgen klaar zijn.’ In een netwerk worden andere vaardigheden gevraagd om dingen voor elkaar te krijgen, constateren wij in ons programma.”
Lees ook de online nieuwsbrief van het programma 'Straf met Zorg'.
Straf met zorg, betekent dat meer werk voor het OM?
Kunst: “Ja en nee. Enerzijds wel. Bij verdachten met een complexe problematiek geldt dat je het niet oplost met alleen een celstraf of taakstraf. Je hebt andere partners nodig. Tegelijkertijd willen we het strafrecht efficiënter inzetten, als stok achter de deur bijvoorbeeld.”
Mijnarends: “Strafrecht is niet de panacee voor alle kwalen. Maar we willen wel passend reageren op een steeds groter wordende groep mensen met multiproblemen, waarbij heel veel ketenpartners het OM aan tafel willen hebben. Dat heeft ons gedwongen tot een herbezinning op ons functioneren. Daarin formuleren we naar de buitenwereld en binnen het OM scherper waar we van zijn en wat we kunnen. We willen een betrouwbare partner zijn in het netwerk. Niet elke OM’er hoeft overal aan tafel, maar we moeten ons wel bewust zijn wanneer we een advies van een ketenpartner nodig hebben, en dan moeten we de goede vragen kunnen stellen. Daarom werken we aan een ‘interventiepalet’, zodat OM’ers weten welke kennis ze moeten hebben, en weten in welke situatie ze welke interventie kunnen kiezen. Sommige vakgebieden zijn echt specialistisch, maar niet elke officier hoeft alles te weten. Wel moet je weten dat er bijvoorbeeld specialistische beleidsadviseurs zijn. Dan laat je ook niet intern eindeloos dingen rondzwerven omdat je het niet weet. Het punt is ook: eigenlijk hébben we binnen het OM al heel veel: aanwijzingen, richtlijnen, factsheets, handleidingen. Door de bomen zien mensen vaak het bos niet meer. En in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, nietwaar? Enerzijds willen we dat al die aanwijzingen en richtlijnen gebruikt worden. Anderzijds hebben we onze magistratelijke professie waarin we ook wel graag zelf willen bepalen hoe de dingen gaan. Voeren we daar überhaupt een gesprek over? Vraagt een leidinggevende alleen maar: ‘hoeveel zaken heb je afgedaan?’ of ook: ‘en op welke manier heb je het gedaan?’”
Kunst: “Het programma moet OM’ers ook ontlasten. Soms denkt men dat men moet weten hoe het complete zorglandschap in een regio is georganiseerd. Wij zeggen: de Reclasséring is de schakel tussen ons werk en dat van de gemeente. Dus aan de reclasseringsmedewerker kan je vragen wat het zorgaanbod voor een verdachte kan zijn; als officier hoe je niet zelf exact te weten hoe je de schuldenproblematiek van een verdachte moet oplossen.”
Wat wil de zorg vooral van het OM?
Mijnarends: “Dat zou je de zorg moeten vragen. Maar je merkt dat ze soms te veel verwachtingen hebben van de mogelijkheden van de strafrechtelijke interventie.”
Kunst: “Zij willen ook dat het OM in de samenwerking een betrouwbare partner is. Dat de OM’er die bij hen aan tafel zit, het mandaat heeft om in een casus een knoop door te hakken, er een maand later nog steeds zit, en duidelijk aangeeft wat het OM wel en niet kan. OM’ers moeten duidelijker aangeven dat ze bijvoorbeeld niet bij elk overleg hoeven te zitten. We hebben als OM’ers lang gedacht dat we dat niet zouden kunnen zeggen. Maar partners snappen dat best, als we maar zéggen dat het niet kan en waarom het niet kan.”
En zonder tegenstellingen te willen aanwakkeren, hebben jullie wensen aan de zorg?
Kunst: “Terecht zeg je in je vraag: geen tegenstellingen aanwakkeren. Dat is inderdaad héél belangrijk.”
Mijnarends: “Want OM, politie, onderwijs, gemeente, zorg: we zijn zó afhankelijk van elkaar.”
Kunst: “Laten we niet van elkaar af gaan staan. Als er nare zaken gebeuren, moet je oppassen dat je niet eerst gaat kijken of je je eigen straatje kan schoonvegen. Soms roepen we opgelucht: ‘O gelukkig, de fout zit niet bij ons, maar bij een ketenpartner!’ Maar samenwerken is ook dat je met elkaar de schouders eronder zet en tegen elkaar en de samenleving uitspreekt dat we geen maakbare samenleving hebben. Er zullen helaas altijd drama’s blijven gebeuren. Maar dat moet ook bij het OM niet leiden tot mensen die alleen maar bang zijn dat ze misschien ergens een vinkje hebben vergeten te zetten en vrezen daarop aangekeken te worden. We doen allemaal kneiter ons best, en er zullen altijd fouten gemaakt worden. Dan vind ik ook als organisatie dat we daar dan achter moeten staan.”
Mijnarends: “Dan is het belangrijk dat je organisatie een ‘leerklimaat’ heeft, waarin je elkaar professionele vragen stelt, en het durft te zeggen dat dingen niet goed zijn gegaan. Het is spannend op welke termijn we hier grote stappen in gaan maken.”
Kunst: “Maar we hebben inderdaad wensen. Pak soms een bredere verantwoordelijkheid. Juist mensen met complexe problematiek wonen vandaag in Rotterdam, morgen in Den Haag, en volgende week willen ze naar Amsterdam. En dan wordt er gepingpongd: ‘ja, nee, maar eigenlijk is deze cliënt voor Rotterdam’. Wij willen dat men in de zorg zegt: ‘Ik néém hem, ik hou hem en ik zorg dat ie op een goede plek komt.’”
Mijnarends: “Een andere wens is dat optimale zorg die nodig is ook wordt geadviseerd. Met alle bezuinigingen zie je nu dat men steeds meer de neiging heeft te adviseren dat wat er is. Maar wij willen geen aanbod- maar vraaggerelateerde adviezen. We willen een stevige partner die – ook naar het Rijk – kan en durft te zeggen: ‘dít is wat er tekort is’.”
Kam Mai Tan, programmamanager Straf met Zorg: “Ik stel nuchtere vragen”
“In ons programma worden heel mooie verbeteringen bedacht door mensen uit het primaire proces. Maar die goede oplossingen moeten vervolgens ook gerégeld worden, ondersteunend zijn voor de hele OM-organisatie, afgestemd in de keten, en passend binnen het budget.” Dat zegt Kam Mai Tan, programmamanager Straf met Zorg. Eerder werkte ze als consultant bij PwC.
In haar werk heeft ze gemerkt dat ze op een andere manier kijkt en andere, nuchtere vragen stelt. Zoals? “Als vanuit de praktijk of vanuit beleid een goed idee wordt geopperd, zeg ik steeds: ‘Hoe gaan we dat dan doen?’ Als dat duidelijk is, zeg ik: ‘En hoe zorgen we ervoor dat we die goede methode blijven doen, op de afgesproken wijze?’ Goed opdrachtgeverschap richting de reclassering, bijvoorbeeld: hoe ziet dat er uit? In deze rol moet je het leuk vinden om processen via een zuivere governance-lijn uit te voeren.”
Ze is blij dat elk arrondissementsparket een projectcoördinator Straf met Zorg heeft. “Zo proberen we met zijn allen te realiseren dat alle verzonnen ideeën echt hun plek krijgen.”
Wie zijn governance – eenheid en helderheid in besluitvorming – op orde heeft, biedt intern en extern duidelijkheid. “Zonder duidelijke lijn”, zeg Tan, zit iedereen met elkaar steeds dezelfde discussies te voeren, bijvoorbeeld over de vraag aan welke overleggen officieren allemaal moeten deelnemen. Maar capaciteit is schaars, dus moet je goed afspreken waar je nu wel en niet van bent. Juist in het veld van Straf met Zorg is belangrijk om vast te leggen hoe je met een diversiteit aan partners samenwerkt. Kies een werkwijze die overeind blijft als er, bij voorbeeld, ineens niet meer 25 veiligheidshuizen zijn, maar 24 of 36. Dan hebben wij als programma het standpunt: ieder veiligheidshuis heeft één aanspreekpunt bij het OM en elk parket moet regelen wie dat dan is. Dan komt informatie van een partner altijd bij één persoon terecht. En niet bij zes OM’ers – want wie is er dan verantwoordelijk?”