Tekst Tineke Zwart

Tineke Zwart is persvoorlichter van het parket Oost-Nederland

“Weet iemand waar mijn auto gebleven is?” De zinloosheid van deze vraag echoot door het huis, waar de gezinsleden zich opmaken voor de nieuwe werkweek. Die nieuwe werkweek begint met een wandeling naar de bushalte. Want de ijsblauwe Volkswagen Polo, in het weekend nog schoon gewassen en volgetankt, staat niet meer op de oprit. Het witte exemplaar van de buurvrouw kijkt mij verontschuldigend aan.

De politie weet ook niet waar mijn auto is, laten ze binnen een paar weken in een keurige brief weten. De verzekering keert uit en maanden, zelfs jaren verstrijken. De nieuwsgierigheid wordt even geprikkeld als een officier van justitie aan de lunchtafel vertelt over de min of meer toevallige vondst van ruim 10.000 onderdelen van gestolen auto’s – vooral Volkswagens – in een loods. Ligt er een ijsblauw portier tussen, of een motorkap, misschien?

Zo’n drie jaar na de diefstal zit daar in het verdachtenbankje de man die vermoedelijk wél weet waar mijn auto is gebleven. Bij hem op de brug, om razendsnel ‘gestript’ te worden.

De onderdelenhandel floreert, tot het moment dat er een auto binnen gereden wordt met een track en trace systeem. De politie gaat op verzoek van de eigenaar een kijkje nemen en vindt de situatie bij het sloopbedrijf nogal verdacht. Gegraveerde nummers in ruiten en deuren zijn weggekrast. Een rode kast blijkt een geheime ruimte af te schermen. Hier vindt de politie kratten vol werkgereedschap van stukadoors, elektriciens en bouwvakkers. Maar de suggestie dat dit gereedschap toebehoort aan vaklui wier busje gestolen en gestript is, werpt de verdachte verre van zich. “Ik zit al veertig jaar in de autosloperij, dan mag je toch wel drie boormachines hebben?”

“Heling? De sloper weet van de prins geen kwaad.”

Wie de auto’s gestolen heeft, zal altijd een raadsel blijven. En heling? De sloper weet van de prins geen kwaad. Hij had nog wel zo gevraagd of de auto met het track en trace systeem geen ‘pikkert’ was.

Monnikenwerk moet de verdenking van opzetheling kracht bij zetten. Unieke kenmerken van onderdelen worden aan een kenteken gekoppeld. De uitslag is onthutsend: van 155 gestolen auto’s lijken onderdelen te liggen in de loods. Vervolgens is aan de autofabrikant gevraagd uit welke onderdelen de gestolen auto’s waren opgebouwd en is gekeken of deze terug te vinden waren in de voorraad.

De verdachte, met een sterke voorkeur voor auto’s van Duitse origine, probeert deze methode te slopen. De helpdesk van de importeur heeft hem verzekerd dat het helemaal niet mogelijk is om een auto aan de hand van unieke, geheime codes van onderdelen te identificeren. Iedereen doet er geheimzinnig over, klaagt de raadsman. Niet zo vreemd, aldus de officier, de strijd tegen autodiefstal is gebaat bij het geheimhouden van deze coderingen. De sloper en zijn raadsman deinzen ook niet terug voor een stukje monnikenwerk. In een 23 ordners tellend tegenonderzoek slaan ze de wijze waarop de voertuigen zijn geïdentificeerd plat. Was de inkoopadministratie maar zo uitgebreid, meesmuilt de officier.

De rechtbank beperkt het monnikenwerk en velt alleen een oordeel over de auto’s waarvoor de eigenaar een schadevergoeding heeft ingediend. De sloper krijgt 48 maanden gevangenisstraf waarvan 18 voorwaardelijk, voor de heling van onderdelen van ‘in ieder geval 23 voertuigen’. De vraag waar mijn ijsblauwe Polo is gebleven, blijft door dit vonnis onbeantwoord. Ik heb wel een donkerbruin vermoeden.