Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer

Ikram Tighadouini overleefde de hel van Inn & Out

Ze overleefde kogels en vlammen in Rotterdams café Inn & Out. Belandde in een rolstoel en revalideerde jarenlang. De Rotterdamse ging rechten studeren en rondde een stage bij parket Amsterdam af. De uitdaging van Ikram Tighadouini? Officier worden. “Ik geef niet op.”

“Van de ene op de andere dag kon ik niks meer. Ik kon lopen, rennen, springen. Nu kan ik nooit meer lopen. Nooit meer met mijn kindjes naar het zwembad. Nooit meer met hen rennen in een speeltuin of met hen een balletje schoppen. Dan word je wel boos. Ben ik nog steeds. Ik ga niet zeggen: nou, het is al zo lang geleden, ik vergeef het hen. Nee. Vergeven kan ik niet. Vergeten ook niet, want ik zit in een rolstoel en voel nog elke dag pijn.”

Ikram Tighadouini

Rotterdam-Zuid, een paar honderd meter van het arrondissementsparket vandaan. Een lichte aangebrachte helling leidt naar de voordeur van de woning op de begane grond van Ikram Tighadouini. Daar is het even zoeken naar de deurbel, die op sleutelgat-hoogte blijkt te hangen. Bij de begroeting draait ze haar linkerhand om, zodat de bezoeker met zijn rechterhand kan schudden. Ze rolt tussen babyspullen door – haar tweede zoontje is net één – naar de woonkamer, om te stoppen bij de eettafel naast een box. Ze wijst uitnodigend naar een stoel, en rolt zelf door naar de enige kant aan de eettafel waar geen stoel staat. Aan de muur hangt een foto van een prachtige, jonge Ikram.

Hoe kijk je naar die foto aan de muur?

“Ik vind hem mooi, maar het is ook verdrietig. De foto is in Turkije gemaakt, in de zomervakantie. Ik was 23, en het was een paar maanden voor het drama. Wat was ik bruin – ja, toen kwam ik nog veel in de zon. Maar kijkend naar de foto, denk ik ook: ik ben nog steeds ik. Ik houd nog steeds van lachen en grapjes maken. Ik ben alleen wat harder – het is ook niet dat ik in mijn leven niks heb meegemaakt.”

Dat laatste is nogal een understatement. In de vroege ochtend van 19 november 2005 is Ikram als barvrouw aanwezig in café Inn & Out aan de Schiedamsesingel. Een plek die Mick van Wely later in zijn boek Levenslang! De straf en de daders als ‘de hel van Inn en Out’ zal omschrijven. Die nacht dringen vier Kaapverdianen zwaarbewapend en zonder vermomming het café van eigenaar Alberto Frances binnen, waar behalve Alberto en Ikram dan nog zeven bezoekers aanwezig zijn. Terwijl de vier een half miljoen eisen van Alberto, omdat die dat geld aan twee van de vier indringers verschuldigd zou zijn, binden ze met tiewraps de handen van Ikram en de anderen achter hun rug vast. Ze dreigen: “Als we het geld niet krijgen, gaan jullie er allemaal aan.”

“Vergeven en vergeten kan ik niet. Ik zit in een rolstoel en voel nog elke dag pijn”

Het blijkt geen bluf. De vier voegen de daad bij het woord door bezoeker Jan van Zon dood te schieten. “Binnen een half uur gaat de volgende”, roepen ze. Weer later overgieten ze de bezoekers met sterke drank: “Jullie gaan branden”.

Als een ontsnappingspoging mislukt, maken de vier opnieuw twee dodelijke slachtoffers en gewonden. In een kogelregen laten Alberto Frances en bezoekster Naomi Verheul het leven. Ikram wordt ook geraakt: in nek, borst, bekken en buik. Ze valt voorover in een plas bloed van Alberto en kan zich niet bewegen. Anderen houden zich voor dood.

Dan gieten de vier meer sterke drank uit op de grond, op tafels en de bar. Als ze de drank aansteken, ontvlamt die meteen. Even letten de overvallers niet op en dan weet bezoeker Otje Pinheiro te ontsnappen. Terwijl de rook dikker wordt, vluchten de overvallers in paniek weg, drie doden en zeven gewonden achterlatend.

Terwijl politie en justitie de jacht starten op de vier – ze worden opgespoord, vervolgd en uiteindelijk onherroepelijk tot levenslang veroordeeld – wordt Ikram in het ziekenhuis in slaap gehouden. Na een week komt ze bij. Ze zal nog drie maanden in het ziekenhuis liggen, waar ze twee operaties ondergaat. Daarna revalideert ze twintig maanden in een revalidatiecentrum.

Hoe gaat het nu met je? Kun je oud worden?

“Ik hoop het wel. Ik zou het wel fijn vinden als dat niet met zoveel pijn gepaard gaat. Als het blijft zoals het nu is, vind ik het best. De verwachting is wel dat ik sneller artrose, slijtage aan het bot, krijg. Dat moet ik accepteren. Ik heb niet veel controles meer, maar als ik wil kan ik gewoon aankloppen bij de revalidatiearts die ik nog steeds heb. En krijg vaak fysiotherapie voor mijn nek. Het helpt me altijd erg als ik me laat losmasseren.”

Mijn eerste gedachte toen ik je zag, was: wat een vrolijk gezicht en uitstraling.

“Ik bén ook een tevreden mens. Tevreden over wat ik heb bereikt na waar ik vandaan kom. Daarvoor geef ik mezelf schouderklopjes, want ik vind dat ik een sterke vrouw ben. Ik weet wat ik wil. En het allerbelangrijkste: ik geef niet op.”

Waar geniet je van in je leven?

“Van mijn kinderen. Destijds wist ik niet zeker of ik überhaupt nog kinderen kon krijgen. Ik heb ze mogen krijgen en ben superblij met hen. Als ik naar hen kijk, krijg ik nog meer drive om te doen wat ik doe. En ha, sushi eten, daar word ik ook blij van.”

Ben je wel eens teruggegaan naar de plek waar café Inn & Out zat?

“Ik ontloop de plek niet, maar ik kom daar niet in de buurt. Ik ben het café een keer binnengegaan toen ik nog aan het revalideren was. Maar in mijn rolstoel kon ik de trap niet af naar het gedeelte waar het is gebeurd. Daarna ben ik ook nooit meer gegaan. Het café is dichtgegaan en er is een heel andere zaak gekomen, iets met gezichtsvisagie geloof ik.”

Hoe ging je om met wat je is overkomen?

“De eerste jaren waren moeilijk. Ik was verdrietig. Kwaad. Voelde haat voor die jongemannen. Ik raakte depressief en leed aan een posttraumatische stressstoornis. ’s Avonds durfde ik niet naar buiten. Als ik een donkere man zag, dacht ik: ‘wie is dat?’ Ging mijn hart als een razende tekeer.

Die angst heb ik niet meer, mede doordat ik een traject bij een psycholoog heb gevolgd. Daar heb ik echt kunnen praten en alles een plekje kunnen geven. Niet dat ik antwoord heb gekregen op de vraag waarom die jongens dit hebben gedaan en er volstrekt onschuldigen bij hebben betrokken. Dat antwoord zal ik nooit krijgen, besefte ik. Daar moest ik mezelf niet gek mee maken. Het is gebeurd, ik kan de tijd niet terugdraaien, dus ik moest het op de een of andere manier zien te accepteren. Het leven is veel te kort, dus koos ik ervoor om verder te gaan, mijn hart te volgen en te doen wat ik echt leuk vind. Ik ga ervoor.

Wat me is overkomen, heeft me harder, minder naïef gemaakt. Ik maak niet meer een-twee-drie vrienden. De mensen waarmee ik veel omga, kan ik op één hand tellen. Het is genoeg.

In de jaren na het misdrijf zijn de officieren van justitie in mijn zaak erg belangrijk geweest. Toppers waren het, ook in hun contact naar slachtoffers en hun familie. Bij hen was je geen nummer. Mevrouw Van der Kragt heb ik na de zaak niet meer gezien, maar zij heeft het heel goed gedaan. Dat geldt ook voor Ernst Pols, waarmee ik nog contact heb. Hij is gewoon mijn redder geweest.”

Jouw ‘redder’ zelfs?

“Dat ís hij. Hij is degene die alles van begin tot eind heeft gezien en weet wat zich heeft afgespeeld. Als hij zegt: ‘Ik bewonder je doorzettingsvermogen’, kán hij dat ook zeggen. Hij is behulpzaam, ik kan Ernst nog steeds een berichtje sturen. Nee, met ‘redder’ bedoel ik niet dat hij een persoonlijke vriend is geworden die met me heeft meegehuild. Daar moet hij juist los van staan. Zijn werk moet hij gewoon goed doen. En dat heeft hij met zijn collega zo goed gedaan, dat zij levenslang konden eisen, dat tot met cassatie stand heeft gehouden. Daarmee hebben ze voor mij topwerk geleverd, want die straf is toch een genoegdoening. Ook slachtoffercoördinator Monique Pagels heeft in mijn zaak, vanaf het begin tot nu, heel veel gedaan.

Ik ben er niet blij mee dat levenslang tegenwoordig niet meer per definitie levenslang is. Dan gaat het me niet alleen om de veroordeelden in mijn zaak. In Nederland word je niet zomaar tot levenslang veroordeeld, dan heb je iets zo heftigs gedaan dat je geen vooruitzicht moet hebben om naar buiten te komen. Sommigen vinden dat inhumaan. Ik denk: wat zíj hebben gedaan, is inhumaan.”

“Ik raakte depressief en leed aan posttraumatische stress. ’s Avonds durfde ik niet naar buiten”

Je zei net: ik ga ervoor. Waar ga je voor?

“Voor officier van justitie! Toen ik jong was, wist ik niet wat ik wilde. Dacht ik niet eens aan school. En nadat ik slachtoffer werd, heb ik jaren niets gedaan. Ik moest iets gaan doen waar ik voldoening uit kon halen. En dat is rechten. Ik kan niet tegen onrechtvaardigheid. Recht is recht, krom is krom. Overtreed je de wet, dan ben je gewoon fout. Ha, soms ben ik een beetje te streng, denk ik.

“Ik zit in het vierde jaar van mijn hbo-studie rechten. Het is een halfjaartje uitgelopen, omdat ik ben bevallen van mijn tweede zoontje. Ik heb net mijn stage afgerond bij parket Amsterdam. Nu ga ik beginnen met een minor ‘Werken in gedwongen kaders’. Als ik mijn vakken heb afgerond die ik nog moest doen, mag ik volgend jaar beginnen met mijn scriptie. Daarna ga ik beginnen met mijn pre-master, en dan ga ik mijn master strafrecht doen. En dan: solliciteren bij het OM. Officier is echt mijn doel en daar ga ik voor strijden ook! Ik wil rechtvaardig zijn voor mensen en zo een bijdrage aan de samenleving leveren. Na alles wat ik heb meegemaakt, ben ik er honderd procent zeker van dat ik dat heel graag wil doen.

In mijn studie ben ik nu met Europees Recht bezig; dat is niet echt mijn ding. Wat ik boeiend vind is het stráfrecht, de onderzoeken van de recherche, het zoeken naar sporen. Als officier zou ik, naast het lezen van het dossier, altijd naar de plaats delict gaan. Dan is het wel jammer dat ik met mijn rolstoel niet altijd alles kan doen wat ik zou willen doen. Bij een huiszoeking wilde een officier wilde me een keer meenemen, maar de woning zat op drie hoog zonder lift. Ik wilde graag, maar het kon niet. Balen.”

Als Rotterdamse liep je stage… op parket Amsterdám!

“Ja, haha. Maar echt, een heel leuk parket. Mijn stagebegeleidster en iedereen was heel behulpzaam. Het was een goede plek. Niet alleen omdat het IJdok een mooi gebouw is, maar ook omdat ik er veel heb geleerd en veel praktijkinzicht heb gekregen. Ik heb vijf maanden bij Interventies gezeten. Dan moet je vooral denken aan de zaken waarbij verdachten niet preventief gehecht zijn en die vanaf de ZSM-tafel naar het parket gaan. Het ZSM-werk heb ik zelf ook een keer gedaan. Heel mooi: ter plekke horen en bekijken waarvan een persoon verdacht wordt, de richtlijnen bekijken, en dan beoordelen welke strafbeschikking je wil opleggen. Dat overleg je met de officier die daar aanwezig is en die hakt dan de knoop door.”

Zou je moord, doodslag, brandstichting op zitting willen en kunnen doen?

“Als ik ervaring genoeg heb: zeker. En nee, dan ga ik niet wat mij privé overkomen is, ‘meenemen’ in dat soort zaken. Dat kán ook niet. Ik moet dan kijken wat er in een zaak is gebeurd. Niet mijn gevoel, mijn strengheid of koppigheid laten meespelen. Maar kijken naar de wet, kijken naar de feiten en kijken of er bewijs is.”

Wat voor officier wil je worden? Bij ZSM, Onderzoeken, Ondermijning? Jeugdofficier, gebiedsofficier, hoofdofficier?

“Ha, hoofdofficier natuurlijk. Maar even serieus, dat word je niet zomaar. De selectieprocedure voor officier is zwaar. En ik zie hoe zwaar en moeilijk het is als je als officier grote zaken doet, je mag niks vergeten. Bij een kleinere zaak, zoals een art.7 WVW-zaak (doorrijden na een ongeval), denk ik al: zo, pittig! Nog los van hoe iets juridisch zit, kan er een enorm drama achter zo’n zaak zitten. En wat ik ook moeilijk vind, zijn zaken waarin je overtuigd bent van iemands schuld, maar het echte bewijs er nét niet in zit. Daar heb ik geleerd dat ik dat dan toch een beetje moet loslaten, hoe moeilijk dat ook is.”

Officier van justitie, dat is iets anders dan barvrouw

“Zó! Maar ik heb zoveel motivatie. Als ik erover nadenk… die toga… ik... in de rechtbank… voor de maatschappij… Geweldig!”