Tekst Juriaan Simonis

Recente rechtspraak over art. 461 Sr

Juriaan Simonis is senior onderzoeker bij het Wetenschappelijk Bureau OM

Misschien wel de bekendste bepaling uit het Wetboek van Strafrecht is art. 461 Sr. Op het internet kan men bij een handelaar in tegelwijsheden zoals ‘angst is een slechte raadgever’ en ‘calorieën zijn beestjes die ’s nachts je kleren kleiner maken’ ook een ingelijst bordje kopen met de tekst ‘verboden toegang voor onbevoegden art. 461 Wetboek van Strafrecht’.

Ook over deze evergreen van de strafbaarstelling worden nog steeds juridische discussies gevoerd. Dat bleek onlangs in een strafzaak die de Hoge Raad te beoordelen kreeg. Drie motorvrienden waren op een zondagochtend in Boxmeer gaan crossen. Zij deden dat in een bos dat was opengesteld voor wandelaars en fietsers, maar verboden voor motorrijtuigen en paarden. De drie gaven flink gas over de smalle bospaden. Omdat er vaker in het bos gecrost werd, vond die ochtend een actie van de gemeente plaats om het motorcrossverbod te handhaven. De drie liepen tegen de lamp en werden vervolgd.

Een van hen werd veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg en het overtreden van art. 461 Sr. Met betrekking tot dat laatste feit voerde verdachte aan dat hij geen verbodsbord had gezien. Hij was namelijk met zijn vrienden vanaf de snelweg via een droogstaande beek zo het bospad in gereden. Ze hadden dus de officiële ingangen gemist en ook niet gezien dat daar op borden stond “het is niet toegestaan met uw motorvoertuig het bos in te gaan”.

“Van een rechthebbende kan niet worden gevergd dat hij om de twee meter op de grens van zijn perceel bebording plaatst”

Volgens art. 461 Sr is iemand die zich op verboden terrein bevindt alleen strafbaar als dat hem of haar op ‘blijkbare wijze’ is verboden. Dat hoeft niet met een bord. Het verbieden kan ook met gebaren of een hoog hek. Volgens een arrest uit 1907 hoeft men niet eens te kunnen lezen om een verboden toegang-bord te kunnen begrijpen. Maar er moet dus wel op voor betrokkene ‘blijkbare wijze’ zijn verboden. Het gerechtshof Den Bosch achtte overtreding van art. 461 Sr bewezen, inclusief het op blijkbare wijze verbieden. Volgens het hof kwam het voor het risico van de verdachte dat hij door via een beek het bospad op te rijden de borden niet had gezien. Het hof merkte op: “van een rechthebbende op een perceel kan niet worden gevergd dat hij om de twee meter op de grens van zijn perceel bebording plaatst”. De motorcrosser ging in cassatie en voerde nogmaals aan dat er niet ‘op voor hem blijkbare wijze’ was verboden om met de motor het pad op te rijden.

De advocaat-generaal bij de Hoge Raad was het in haar conclusie met deze stelling eens. Zij leidde uit de jurisprudentie af dat een overtreder het verbod in elk geval heeft moeten kunnen waarnemen. Volgens haar kan men niet, zoals het gerechtshof had gedaan, het risico bij de overtreder leggen dat hij een verbodsbord mist.

Maar de Hoge Raad vond het niet uitmaken dat de motorrijder de borden niet zou hebben gezien. Volgens de Raad volgt uit art. 461 Sr niet dat alleen degene die opzettelijk een hem bekend toegangsverbod overtreedt strafbaar kan zijn. Het gerechtshof had mogen vinden dat de toegang tot het bospad op een voor verdachte blijkbare wijze was verboden. De veroordeling bleef in stand.