Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer

Gerrit van der Burg over corruptie, corona en korte lontjes

De komende jaren gaat hij OM-intern voor verdieping van vakinhoud en ondersteuning. De samenleving en strafrechtketen wil hij weerbaarder maken tegen cybercrime en ondermijning. Interview met Gerrit van der Burg, voorzitter van het College van procureurs-generaal. “Corruptie is levensgevaarlijk.”

“Dat nietsontziende geweld. Die corrumperende macht van het geld. Het móet onze samenleving zorgen baren. Bij dat vervolgen van grote verdachten en criminele groeperingen brengen onze mensen grote offers. Net als politiemensen, advocaten, rechters en journalisten. Dag en nacht worden sommigen beveiligd bij het zoveel mogelijk voorkomen van moord en doodslag en het verdedigen van de rechtsstaat. ‘Samenleving, zíe je dat wel?’, denk ik weleens. Het is niet normaal dat dat gebeuren moet.”

De ernst van de woorden contrasteert wat met de ambiance tijdens het interview van Gerrit. In een buitenwijk in Breda. Niet in zijn werkkamer, met boeken strak in de boekenkast en een verzameling politieautootjes in een stofvrije vitrine. Maar in een gemakkelijke stoel in de huiskamer. Procureur-generaal in trui over zijn overhemd; zonder pak, stropdas en horloge. Het is begin november. In de VS worden stemmen nog volop geteld. En het is zo’n half jaar nadat zijn tweede termijn als voorzitter van het College van procureurs-generaal inging. 

Hoe heb je de eerste drie jaar als collegevoorzitter beleefd?

Als spannend. Met elk jaar grote gebeurtenissen. Intern het rapport-Fokkens over de integriteit in de OM-top. Toen ik de bevindingen over integriteit in de top las, had ik het er slecht mee. Het gaf veel spanning en discussie binnen het OM, ‘zeepkist-sessies’ op de OM-onderdelen. ‘Buiten’ gebeurde ook van alles. Incidenten rond de veiligheid van journalisten. Corona nu. En heel schrijnend was de verschrikkelijke moord op advocaat Derk Wiersum. In die drie jaar heb ik veel energie gestoken in het werk, maar ook veel energie teruggekregen. 

Waaraan merk je dat je energie krijgt?

Elke dag sta ik vroeg op en dan begin ik met de nieuwssites – het werk van het OM staat er elke dag bij. Dat belangrijke werk, dat onze mensen doen in zittingszalen en in alles wat dat werk ondersteunt, geeft me elke dag energie en inspiratie.

Een slopende baan ook?

Ja. Niet dat je er letterlijk kapot van gaat. Wel een 24/7 baan, waarin het nooit stilstaat. Daarom moet ik het erg hebben van rust, reinheid en regelmaat. Gezond en fit proberen te blijven en voldoende nachtrust pakken, want ’s avonds rond een uur of tien, half elf, gaat het kaarsje wel uit.

Heb je gisteravond dan nog de slotfase van Feyenoord gehaald?

3-1 tegen CSK Moskou, mooi hè! En wat ik niet had verwacht: ze speelden echt goed. In mijn werk is er in potentie elke dag wel iets om van wakker te liggen, maar ik slaap goed en ’s avonds kan ik – na het laatste telefoontje – gelukkig de knop goed omzetten. Dan is het klaar met dat OM en kan ik me echt verliezen in zo’n voetbalwedstrijd. Als ík de knop niet omzet, doet Diana het wel: ‘Gerrit, het is nu even mooi geweest.’

Had je vrouw een stem toen je kon bijtekenen voor de volgende drie jaar als collegevoorzitter?

Een belangrijke stem. Toen die herbenoeming dichterbij kwam, heb ik eerst met Diana besproken of zij nog een keer drie jaar zag zitten. Daar zijn we samen uitgekomen. Ze realiseerde zich waarschijnlijk wel dat het voor mij eigenlijk geen optie was om het niet te doen. Ik heb haar wel beloofd: als het collegevoorzitterschap achter de rug is, gaan we samen mooie andere dingen doen.

Waarom was stoppen geen optie?

Het was het moment nog niet. Het OM heeft behoefte aan stabiliteit en stap-voor-stap verder ontwikkelen, en daarin paste dat ik nog wat langer blijf. Uiteraard ging ik daar niet alleen over, want ik moet wel steun en draagvlak voelen. Binnen het OM. Dus dat vraag je ook aan de andere pg’s. En de minister zat er op dezelfde manier in.

Hoe gaat zo’n gesprek met minister? Of heeft hij zich daar, gezien de institutionele rol van het OM, niet zo mee te bemoeien?

Dat heeft hij wél. Een pg wordt op voordracht van de minister bij koninklijk besluit benoemd tot voorzitter van het college, dat is wettelijk geregeld. De minister kan zeggen: ‘Het is mooi geweest, we gaan op zoek naar een andere voorzitter.’ We hebben er natuurlijk wel over gesproken. En dan voelt het vanwege die institutionele eigen verantwoordelijkheid van het OM niet alsof ik in dienst ben van de minister. Die eigenheid bewaak ik, maar uiteindelijk is de minister politiek verantwoordelijk voor het OM als organisatie. Hij moet staan achter degene die van het OM het boegbeeld is.

Collegevoorzitter Gerrit van der Burg

Is de persoonlijke klik met de minister dan belangrijk?

Zo’n klik – weten wat je aan elkaar hebt – helpt natuurlijk. Maar een persoonlijke klik moet je goed onderscheiden van de verantwoordelijkheden waarvoor wij beiden staan. Het mag niet worden verward met handjeklap of kameraadschappelijkheid. Het mag nooit ertoe leiden dat je inlevert op je verantwoordelijkheid of je institutionele achtergrond.

Wellicht heb je de memoires van Arthur Docters van Leeuwen gelezen?

Nog niet, het boek staat op mijn Kerstlijstje. Hoezo?

Ik vroeg me af of je de sfeer erin herkent. In memoires valt me vaker op dat juist in de top van organisaties – of het nou het OM is, een voetbalclub of een bank – het minder om beleid en strategie gaat dan je als naïeve buitenstaander zou denken.

Oké, en dan gaat het méér om…?

Om ego’s, macht, een hekel aan elkaar hebben, bezig zijn met hoe je ervan af komt in de media.

Tja, niks menselijks is bestuurders vreemd; het speelt allemaal een rol. Toch is voor mij een belangrijke onderlegger: Is er een bepaalde mate van vertrouwen en openheid? Kun je respectvol inhoudelijk met elkaar botsen? Of moet je elke keer dat je iemand een hand geeft, daarna je vingers natellen? En vermoedelijk staat er in dat boek wel dat je als College voortdurend moet benadrukken dat het OM die eigen institutionele verantwoordelijkheid heeft? Een eigen positie in de democratische rechtsorde.

Kennelijk is jouw ervaring niet dat dat vanzelfsprekend is?

Dat spreekt inderdaad niet altijd voor zich. Staatsrecht lijkt niet het meest onderwezen vak. Dat een willekeurige burger het OM en de Rechtspraak wel eens door elkaar haalt, is te begrijpen. Ik vind dat minder gemakkelijk te begrijpen als je het hebt over organisaties binnen onze netwerken. Wat die onafhankelijke positie betreft, laat ik geen mogelijkheid onbenut om de drieledige positie van het OM ten opzichte van de minister te benadrukken. Een: De minister is politiek verantwoordelijk voor ons als organisatie en daardoor in de Tweede Kamer aanspreekbaar op ons werk, onze resultaten, onze financiële huishouding. Twee: de minister heeft met onze zaakskeuzes niets te maken. Die mag hij ook niet beïnvloeden; daar heeft hij – en dat geldt voor de hele politiek – zich afzijdig van te houden. De minister heeft maar één mogelijkheid om te interveniëren in een casus, en dat is de wettelijke mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing om te vervolgen of te seponeren. Die is volgens mij nooit door een minister in de richting van het OM gebruikt. En drie: hij is korpsbeheerder, dus het OM spreekt hem zo nodig aan op de kwaliteit van de politie.

Zou je ermee kunnen leven als je een aanwijzing van de minister krijgt?

Of ik daarmee zou kunnen leven, is geen vraag. Het is de wettelijke realiteit dat de minister een aanwijzing kan geven. Het geeft mij geen pas om te zeggen of ik dat wel of niet goed vind. Hij legt over zo’n beslissing verantwoording af aan het parlement. Ik kan dan hoogstens zelf persoonlijke consequenties trekken als een dergelijke beslissing zou indruisen tegen mijn principes.

“Al staan er vijf grote boeven klaar als nummer één wordt opgepakt – dan nóg: we gaan niet tolereren dat ze er zijn”

Laatst zei je dat zaken als ‘Fokkens’, de moord op Derk Wiersum en het coronavirus misschien weleens wat ambities op het terrein van kwaliteitsverbetering te kort hebben gedaan.

Onze ménsen hebben veel kwaliteit. Maar kijkend naar de kwaliteit van de organisatie, dan is de ICT een knelpunt. Het gaat nog een tijd duren, maar stap voor stap zijn we dat aan het verbeteren. Je kunt het niet los zien van het verleden. Er is een gebrek aan onderhoud geweest dat het breekbaar heeft gemaakt. Maar ik voel me er zeer verantwoordelijk voor en, zoals gezegd, we gaan het oplossen. Maar inderdaad: we willen de komende jaren meer ruimte bieden voor kwaliteitsverbetering. Ruimte voor ontwikkeling en verdieping van het vakmanschap en ondersteuning. In de drukte van alledag is er vaak geen tijd om elkaar welke vakvraag dan ook te stellen. Het is snel-dit-snel-dat, en weer dóór. Wat dat betreft hebben de forse bezuinigingen van de afgelopen tien jaar gaten geslagen in de manier waarop we ons werk kunnen doen. We hebben het echt voor de kiezen gehad en voelen dat nog steeds. De werkdruk is hoog, te hoog. Ook dat voel ik als een belangrijke verantwoordelijkheid voor mijn tweede voorzitterstermijn: dat we stap voor stap weer uit die situatie geraken. Daarvoor zijn, met het schrappen van de oorspronkelijke taakstelling die tot 2022 doorliep, al stappen gezet. We hebben overigens een meerjarige stabiele financiering nodig en meer capaciteit.

Hoe kijk je naar ons land en de sfeer in Nederland?

Ik vind dat we in een steeds ingewikkelder samenleving komen. Polarisatie. Corona. Korte lontjes. Minder verdraagzaamheid en conflictzoekend. Niet alleen in de VS, maar ook in Nederland is het erg onrustig. Ik vind het beklemmend.

Polariseren is niet strafbaar toch?

Dat klopt. Daarom moet het OM zich ook niet opstellen als moraalridder die gaat over meningen, fatsoen en onfatsoen. Maar deze snelle onrustige tijd vraagt wel om een stabiel en voorspelbaar OM. Waarbij je van ons mag verwachten dat we ons kompas recht houden en in die ingewikkelde samenleving het Wetboek van Strafrecht onze route laten bepalen. We moeten nog beter verbonden zijn met de samenleving. Daarom is het streven naar meer diversiteit binnen ons OM van groot belang. We moeten de samenleving kunnen ‘lezen’. Adaptief zijn, maar niet kleurloos meewaaien. Als institutie moeten we ook rust en stabiliteit uitstralen. Ons verantwoorden en goed uitleggen wat we doen. Bijvoorbeeld zoals we dat laatst deden in de Amsterdamse themazitting over discriminatie. Op zo’n manier maken we duidelijk wanneer gedrag te ver gaat en strafrechtelijk verwijtbaar is. Ook opdat mensen een volgende keer nadenken voordat ze dat gedrag weer vertonen.

Terug naar de aanpak van ondermijning. Een langjarige aanpak, maar welke resultaten wil je binnen twee jaar al zien?

Allereerst, we bóeken al resultaten. Levenslange straffen in liquidatieonderzoek ‘Passage’; de veroordeling van Holleeder; de strafzaak Marengo, waarin belangrijke verdachten terechtstaan; de ontsleuteling van die vele PGP-berichten die onderzoeken een boost geeft en die zorgt voor nieuwe onderzoeken. Dat willen we versterken, onder meer door het Multidisciplinaire Interventie Team (zie elders in dit nummer). We willen meer groeperingen ontmantelen en de grote boeven pakken. We moeten de dreiging van geweld wegnemen, ook richting onze mensen, advocaten, rechters, politie, journalisten en burgemeesters. Dan moet me wel van het hart, dat de financiering van die aanpak – dat geldt ook bij terrorisme – vaak te ‘ad hoc’ plaatsvindt. Ik pleit echt voor een stabiele, meerjarige, evenwichtige financiering. Voor de héle strafrechtketen. Als de politie zoveel miljoen krijgt, moeten het OM en de Rechtspraak ook geld krijgen. Anders loopt het ergens vast.

Als je die grote boef of bende uitschakelt, staat dan de volgende al niet klaar om in het gat te springen?

Voor een deel is dat ook zo, maar ik kan daar weinig mee. We hebben toch geen alternatief? Dat toont des te meer aan hoe belangrijk onze inzet is. Wij moeten grote boeven blijven oppakken en tegelijkertijd inzetten op hun ‘businessmodel’. Die enorme winsten moeten we onmogelijk maken en afpakken. De toeleveranciers aanpakken. Én diegenen die ervoor zorgen dat die grote verdiensten ergens in de bovenwereld kunnen worden neergezet. Al zouden er vijf grote boeven klaarstaan als nummer één wordt opgepakt, dan nóg: we gaan niet tolereren dat ze er zijn.

Soms floreert die business vanwege corruptie aan de overheidskant. Geeft dat je zorgen?

Tuurlijk. Corruptie is een groot vraagstuk. Het is levensgevaarlijk. Het moet met wortel en tak worden uitgeroeid dat criminelen via corruptie voet aan de grond krijgen binnen publieke organisaties en zelfs processen en besluiten beïnvloeden. Als overheidsorganisaties en hun mensen daar gevoelig voor zijn of te weinig alert, vormt dat een voedingsbodem die levensgevaarlijk is.

Binnen het OM lijkt het met corruptie wel mee te vallen?

Eens, daar hebben we eigenlijk nog helemaal geen signalen van gekregen. Overigens is ook nog niet stevig aangetoond dat het bij de politie nou enorm veel groter is dan vroeger, al noemde korpschef Van Essen het onlangs uiteraard terecht een prioriteit. We weten dat er voorbeelden van zijn en dat mensen zijn aangepakt, maar het blijft moeilijk om er een slag naar te slaan. Doordat ondermijnende criminaliteit lucratiever is geworden, is wel de verleiding groter. Waar vroeger een ‘dienst’ aan een crimineel een paar tientjes opleverde, zijn nu bedragen van tienduizenden euro’s bepaald geen uitzondering. Ook de macht van groeperingen is groter geworden. En digitalisering biedt ook meer kansen voor corruptie. Je hoeft niet meer met je informatie in een aktetas ergens in een café af te spreken.

Bij polarisatie kun je ook denken aan onze relatie met de advocatuur. Vijftien jaar geleden waren er ook weleens spanningen. Is die spanning nu groter?

Ik ben er van overtuigd dat in het merendeel van de zaken de togadragers van advocatuur en OM zich professioneel met elkaar verhouden. Of de spanning in het algemeen heel anders is geworden dan vroeger, weet ik niet. Het beeld wordt natuurlijk gekleurd door voorbeelden die in de media komen. Ik vind overigens wel dat officieren beschermd moeten worden tegen persoonlijke aanvallen. Zij staan er ten behoeve van de samenleving en doen hun moeilijke werk naar eer en geweten.

Kun je begrip opbrengen voor de ongemakkelijkheid bij advocaten die in een specifieke zaak zelfs in het buitenland door ons werden gevolgd?

Het is moeilijk om daar nu iets over te zeggen, omdat daarover nu in zittingzalen allerlei discussies plaatsvinden. Menselijk gezien snap ik die onrust goed. Die speelt voor iedereen die gevolgd wordt en zeker voor advocaten in hun zorgvuldige relaties met cliënten. Dat wil niet zeggen dat het nooit kan als andere belangen heel groot zijn.

OM’ers onder elkaar polariseren aan de borreltafel ook vast wel eens wat: ‘Advocaten strooien zand in de motor’, ‘Rechters zijn niet van deze wereld’, en ‘Wijzelf zijn de besten’.

Kijk, een organisatie als het OM hoort een esprit de corps te hebben: ‘Samen staan wij er voor’. Ze hebben het mooiste vak, maar OM’ers staan er ook vaak alleen voor. Zeker als zij het in de zittingzaal zwaar hebben gehad, mag je elkaar daarna bij de koffieautomaat best een keer wat bemoedigen. Dat mag nooit in de weg staan aan zelfkritisch vermogen. Van ons mag je ook verwachten dat we reflecteren op wat we hebben gedaan en dat we elkaar zo nodig ook professioneel de maat nemen. Lef mag; branie niet. Een esprit de corps mag; maar niet ‘wij tegen de rest van de wereld’. Want advocaten en rechters leveren ook professioneel werk. Hautain gedrag, dat ik overigens niet herken, past ons niet.

“Geloof me, wij willen níet iedereen overal kunnen volgen”

Wat waardeer je aan je huis en omgeving?

De rust! Een schril contract met mijn werk waarin het nooit stil is. Als ik thuiskom, - nou ja, ik bén door corona nu ook vaak thuis – is het eerste wat ik doe: naar buiten lopen. Me laten overheersen door de stilte die hier heerst. Het geluid van vogels. Dat heb ik nodig om weer een beetje tot rust te komen. En zoals je ziet, ons huis is ook rustig ingericht. Veel wit met hier en daar wat kleurrijks. We wonen er nu zeven jaar, maar zijn nog steeds niet klaar. Kijk, dáár moet nog steeds een mooi schilderij komen. Daar in het atrium staan weer veel planten. Maar dat lichte, dat rustige: dat heb ik voor de balans nodig. Want in mijn werkkamer zit ik de héle dag te vergaderen. Onlangs zei Diana, die nu ook regelmatig thuis is, tegen me: ‘Gerrit, dat vergaderen van jou gaat echt de hele dag maar door! Nu snap ik waarom je ’s avonds wel eens stil bent.’

Ben je een man die met kaplaarzen en spade je tuin met vijver in trekt?

Jazeker. Samen doen we de tuin, Diana en ik. Diana heeft wat meer de fijne motoriek, dus ik ben wat meer van het grove, het kappen en snoeien. Dan kan ik zo maar een paar uur losgaan hoor. En wat die balans betreft: ik kan in het weekend ook prima een paar uurtjes nietsdoen en maar wat aanlummelen.

Wat doet Corona met het OM?

Het heeft een impact die zijn weerga niet kent. Enerzijds zie ik veel veerkracht. Op een bepaalde manier wordt juist nu veel verbinding gezocht. Binnen en tússen OM-onderdelen. Je hoeft niet meer de auto of trein in, maar zoekt veel sneller de een-tweetjes met andere parketten. Aan dat thuiswerken blijken ook voordelen te zitten. Maar in wekelijkse Facetimegesprekken die ik met meerdere collega’s tegelijk heb, hoor ik ook andere geluiden. Eenzaamheid. Mensen die zich thuis met zichzelf moeten verhouden. De balans privé-werk is nu moeilijk, juist omdat veel OM’ers nu geen rem meer hebben en maar door blijven werken. Dat welzijn van OM’ers houdt me wel bezig. Hoe letten we op elkaar, hoe houd je de verbinding – ook voor leidinggevenden is dat moeilijk. De dialoog, de vakverbinding en het aandacht geven, dat is allemaal moeilijker nu. Iedereen gaat maar door en toont veerkracht, dat is bewonderenswaardig. Daarnaast is er de ‘maatschappelijke’ buikpijn. De gestegen voorraden. Alle zaken die langer duren door corona. Gelukkig wordt van alles gedaan om daar weer overzicht en grip te krijgen.

En voor jou?

Ik vind het moeilijk. Ik heb ik er wel eens buikpijn van: welk perspectief kan ik mensen nou geven? En voor mezelf: In mijn functie, waarin je veel vergadert over allerlei dossiers, is het normaal vaak al lastig de verbinding met je eigen organisatie te behouden. Dat geldt nu nog meer. Ik wil graag rechtstreeks weten wat er leeft op de werkvloer. Rechtstreeks van mensen horen waarmee ze bezig zijn. Trots zijn op wat zij doen, en ook die buikpijn voelen die zij voelen. Die inspiratie en geluiden uit de strafrechtelijke onderzoeken en ondersteuning wil ik meenemen en vertellen in al die bestuurlijke ruimtes waarin ik zit.

Kun je als pg het verschil maken? Managers grappen weleens: als iets lukt is het meer toeval dan dat het door beleid kwam.

Haha, ik kom uit de politieorganisatie, en mijn toenmalig korpschef Hessing zei toen al: ‘Elke overeenkomst tussen vastgesteld beleid en datgene wat de diender op straat doet, berust op louter toeval.’ En toch: organisaties en individuele collega’s hebben ook richting nodig. Ik wil niet alléén maar à la Ernst Happel zeggen: ‘Kein Geloel, gewohn Fussbal spielen.’ Neem het implementeren van nieuwe wetgeving in richtlijnen voor afdoeningen als boetes en taakstraffen. Daar hebben wij ook geen profetische gaven, maar het is de bedoeling dat de inrichting daarvan daadwerkelijk het werk beïnvloedt – ten goede, hoop ik dan altijd maar.

Wat voor leider wil je zijn?

Niet eentje die zijn wijsheid uit managementboeken haalt. Leiding geven is gewoon elke dag hard werken. Vandaag moet het zus, morgen zo. En soms is het een Echternacher processie waarin ook dingen mislukken en je stappen terugzet. Toen ik in Rotterdam werkte, hoorde ik vaak een klip en klare mening over bazen: ‘Die mensen hebben geen hart, een veel te grote muil en hun handen staan verkeerd’. Ik vind dat een leider het tegenovergestelde daarvan moet zijn. Je hebt een hart nodig, om compassie te kunnen opbrengen met onze mensen en hun verdraaid moeilijke vak in het brandpunt van de belangstelling. Je moet geen grote muil hebben, maar vooral kunnen luisteren. En je handen moeten ‘goed staan’: je moet kunnen beschermen, terugduwen en ook zelf eens een kopietje kunnen maken. Van een voorzitter mag je verwachten dat die zich dienend opstelt naar de professie. Ik heb geen al te groot ego. Ik ben weleens neergezet als saai, degelijk en onkreukbaar – dat klinkt niet zo heroïsch, hè? Maar ik vind dat een instituut als het OM in dit tijdsgewricht ook dit soort leiding nodig heeft.

Ben je een controlfreak?

Nee. Maar als ik een afspraak maak met iemand, vind ik het wel belangrijk dat ik wat terughoor. Als ik dan drie weken lang niks hoor, ben ik wel geneigd om te vragen hoe het ermee staat.

Ik vraag het ook hierom: Als jij een stomme fout maak, heb ik daar geen last van. Maar als ik of al die andere OM’ers een stomme fout maak, kun jij daar veel last van hebben.

Klopt.

En dan wil je daar misschien wat grip op?

Kijk, in mijn baan – maar andere leidinggevenden binnen het OM hebben dat net zo – ben en voel je je 24/7 verantwoordelijk voor onderdelen van ons werk en onze organisatie die je nauwelijks of niet kunt beïnvloeden. Toch maakt dat niet dat ik paranoïde ga jagen van gaat-het-allemaal-wel-goed. Ik heb me verzoend met de realiteit dat er fouten worden gemaakt. Sterker, ik denk dat je collega’s die fouten maken, juist in bescherming moet nemen omdát we het niet altijd goed kunnen doen. Wat me wél bezighoudt: leren we van fouten als organisatie? Want als er een volgende keer weer een dergelijke fout wordt gemaakt, wordt het uitleggen daarvan wel moeilijker.

Is het bij gemaakte fouten ook moeilijk dat juist van een collegevoorzitter wordt verwacht dat hij achter zijn mensen blijft staan?

Mijn vertrouwen in het vakmanschap van onze mensen is groot. Daarom ook kan ik ’s nachts rustig slapen: het werk is in goede handen. OM’ers zijn tot grote dingen in staat, van optreden in de zittingzaal tot facilitaire ondersteuning. Als een collega dan desondanks een fout maakt, heeft hij – tenzij iemand bewust in de suikerpot aan het grabbelen is – bescherming nodig en moeten we daar loyaal en op leren gericht in zijn.

Als je terugkijkt, zijn er dan dingen waarvan je zegt: dat had ik anders moeten doen?

Joh, ik betrap mezelf dagelijks op fouten, onhandigheden. Soms vind ik dat ik iemand onheus heb bejegend of dat ik ben doorgedraafd in iets wat ik niet goed vond. Op andere dagen vind ik mezelf niet snel genoeg op een kwestie reageren, of juist te drammerig. En na het rapport-Fokkens moest ik vaststellen dat mijn antenne voor de geluiden bij collega’s beter had gemoeten. Wat ik juist heel goed heb gedaan? Nou, dat vind ik een nog veel lastigere vraag.

Houdt het OM hackers en cybercriminelen bij en tegen?

Dat is wel de bedoeling, maar het begint bij de voorkant: de weerbaarheid van de burger. En het raakt ook de verantwoordelijkheid van fabrikanten en softwarebouwers om veilige producten te leveren en kwetsbaarheden te herstellen. Aan de achterkant komen dan opsporing en vervolging. De voorkant is nog lang niet zo ver dat de achterkant ontlast kan worden. Het is voor ons een uitdaging. Versleuteling wordt steeds ingewikkelder te doorbreken. Maar de crimineel hoeft er vaak niet voor doorgeleerd te hebben: voor een paar euro bestelt hij op het darkweb een pakketje waarmee hij met een DDoSaanval een bedrijf platlegt. Dat hebben we bij te houden.

Je bent lid van de Cyber Security Raad. Is de sfeer daar: ‘Pfoe jongens, er komt wel wat op ons af’, of ‘We gaan dit gewoon redden’?

Beide.

Zou je het zéggen als je pessimistisch was?

Dat wordt weleens gevraagd: Is het OM niet bang voor dit en dat? Dan zeg ik: het OM is nooit bang. Wij verhouden ons met de maatschappelijke realiteit. We gaan ertegenaan. Een instituut dat zegt bang te zijn, is het niet waard om een instituut te zijn. Angst hoort daar niet bij.

En als je nou gewoon bang bént?

Als persoon bedoel je?

Als persoon en organisatie.

De individuele OM’er mag best bang zijn. Maar wij, en zeker ik als voorzitter, kunnen in ons werk nooit zeggen: ‘ja, we zijn hartstikke bang’. Als we zorgen hebben, hebben we daar maatregelen op te treffen. En we kunnen aan de politiek vragen daaraan bij te dragen. Maar wij leggen nooit het hoofd in de schoot. Natuurlijk denk je wel eens: gaat het ons lukken? Maar tot nu toe slagen we daar, met tegenslagen en knelpunten, in. Met de aanpak daarvan maken we – OM en anderen – de boel weer beter, veiliger en weerbaarder. Weerbaar maken kost tijd, zeker in deze cyberwereld heb je te maken hebt met internationale afspraken. De juridische en veiligheidswereld botst dan met de digitale, economische of politieke wereld en de verschillende belangen daar. Onze stelling, zo roep ik steeds in de Cyber Security Raad, is dat veiligheid en privacy net zo belangrijk moet zijn als economische vooruitgang. Het OM is ook een onderdeel van de democratische samenleving. En geloof me, wij willen níet iedereen overal kunnen volgen.