Tekst Juriaan Simonis is senior onderzoeker bij het Wetenschappelijk Bureau OM
Foto Loes van der Meer
Recente jurisprudentie over stelselmatige observatie
Volgens makelaarswebsite Funda is de Haagse wijk Bouwlust de ideale plek om rustig en toch ook dichtbij de stad te wonen. Met een paar minuten rijden is men bij een uitvalsweg of aan het strand. Op loopafstand zijn er tal van voorzieningen, supermarkten en andere winkels. Bouwlust heeft echter ook iets anders te bieden: overlast door jeugdbendes.
Om daar iets aan te doen richtte de politie een speciaal team op voor de strafrechtelijke aanpak van criminele jeugdnetwerken. Een Hotspot-interventieteam (HIT) ging de plekken in Bouwlust in de gaten houden waar jongeren vaak samen kwamen. Daarbij ging bijzondere aandacht uit naar de vermoedelijke leden van de bende Gaarden en Dreven. De jongeren werden ook regelmatig door de leden van het HIT aangesproken. De op die manier verzamelde informatie werd als bewijs gebruikt om een aantal bendeleden te veroordelen voor (onder meer) het deelnemen aan een criminele organisatie die woninginbraken als oogmerk had.
De advocaat van een paar van de jongeren ging in cassatie. Zijn klacht was dat het HIT-team niet zo grootschalig informatie had mogen verzamelen alleen op basis van de algemene politietaak. In juridische termen: dit was volgens de advocaat eigenlijk een geval van stelselmatige observatie in de zin van art. 126g Sv. Daarvoor gelden voorwaarden die hier niet in acht waren genomen. Er had bijvoorbeeld vooraf een bevel van de officier van justitie moeten zijn. Dit vormverzuim had volgens de advocaat tot niet-ontvankelijkheid van het OM of bewijsuitsluiting moeten leiden.
Observatie is stelselmatig waarmee daarmee een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van iemands privéleven. Of dat het geval is hangt af van een combinatie van elementen, zoals de duur van de observatie, de intensiteit ervan, de aard van de plaatsen waar is geobserveerd en of er bijvoorbeeld filmopnames zijn gemaakt.
De raadsman van de jongeren uit Bouwlust had betoogd dat de inzet van het HIT zonder meer stelselmatig was geweest. Het team was lang, meer dan een jaar, actief geweest en gedurende die tijd waren gericht allemaal persoonlijke details over zijn cliënten verzameld. Uit zijn pleidooi bij het gerechtshof: “Samengevat, tel ik 156 mutaties waarbij beschreven wordt waar ze zijn, met wie ze omgaan, hoe ze gekleed zijn en wat ze op dat moment doen en wat hun bijnamen zouden zijn. Het gaat in al deze situaties allerminst om momenten waarin de politie aanleiding heeft om gegevens te noteren. Ze trappen een balletje op een Cruijff-court, eten een pizza bij de pizzeria, of lopen gewoon over straat (…).Vastgelegd is wat hij op straat at, met wie, welke kleding hij droeg, wat de bijnamen van zijn vrienden waren etc., en dat terwijl cliënt niet eens een verdachte was.”
De raadsman had geen succes bij de Hoge Raad. Volgens de raad had het gerechtshof kunnen vinden dat de werkwijze van het HIT geen stelselmatige observatie was. Daarbij nam de Hoge Raad in ogenschouw dat de waarnemingen door de leden van het HIT zich beperkten zich tot hotspots op de openbare weg. Het team keek niet wat de hotspotbezoekers elders, zoals op school of bij de sport deden. Bovendien was de surveillance geen geheim. De leden van het HIT droegen een uniform, waren bekend bij de jongeren en hadden van hen zelfs bijnamen gekregen.
De werkwijze van het HIT-team kon dus wat de Hoge Raad betreft door de beugel. Dat was waarschijnlijk anders geweest wanneer het team zich niet primair op de hotspots, maar op de jongeren zelf had gericht door hen ook op andere plaatsen te observeren. Een vraag is wel hoe de afweging zou uitvallen wanneer jongeren zich zo vaak op een bepaalde plek in de openbare ruimte bevinden, dat hun privéleven zich daar feitelijk afspeelt.