Tekst Jeroen de Ridder, Fact Factory OM
Foto Loes van der Meer
Van Oude Normen, de Dingen, die voorbij gaan
Eind 2001 zijn de zogenoemde ‘Kalsbeeknormen’ van kracht geworden in de jeugdstrafrechtketen. De gedachte achter de deze normen is dat sancties voor jeugdigen meer effect hebben naarmate ze sneller worden uitgevoerd. Ze geven aan welk percentage jeugdzaken binnen een vastgestelde termijn door een partner in de strafrechtketen behandeld moet zijn. De normen gelden voor alle ketenpartners in de jeugdstrafrechtketen.
We zijn inmiddels 20 jaar verder. En ook al is Ella Kalsbeek zelf inmiddels al een tijd actief in een geheel andere “branche”, blijkbaar zijn haar normen nog zo aansprekend dat ze twee jaar geleden opnieuw zijn bekrachtigd door de bestuurders van de strafrechtketen. Dus proberen collega’s bij de politie, het OM en de Rechtspraak driftig de ten doel gestelde doorlooptijd te behalen. Gek genoeg is dat al jaren een lastige opgave.
Als we specifiek inzoomen op de normen die het OM aangaan, dan gelden twee normen:
• Na het eerste verhoor moet in 80% van de gevallen binnen 90 dagen een beslissing zijn genomen door het OM
• Na het eerste verhoor moet in 80% binnen 180 dagen een zaak op zitting zijn behandeld
Geweldsdelicten
Het lukt onze officieren doorgaans in circa 60% van de zaken om binnen 90 dagen een beslissing te nemen, zo blijkt uit de Strafrechtketenmonitor 2019. En indien de officier besluit dat de zaak naar de rechter moet, lukt het in iets meer dan 50% om dat binnen de gestelde normtijd van 180 dagen te doen. Kortom, er zit nog behoorlijk wat ruimte tussen de norm en de realisatie. Dat beeld is eigenlijk de afgelopen jaren niet veel veranderd, waarbij ook de afzonderlijke parketten een consistent beeld laten zien. Er zijn uiteraard verschillen in prestaties, maar in 2019 realiseerde geen enkel parket de ten doel gestelde doorlooptijd.
Dat is opvallend! Want het aantal jeugdzaken is flink gedaald. Toen Ella Kalsbeek haar normen vaststelde, behandelde het OM nog 24.500 zaken met een minderjarige verdachte, waarvan er 10.700 richting de rechter gingen. In 2019 was dat aantal gezakt naar 13.600 zaken, waarvan er 5.800 naar de rechter gingen. Met andere woorden: het aantal zaken nam met 45% af. Daarbij werd zowel in 2001 als in 2019 grofweg de helft van de minderjarige verdachten verdacht van een vermogensdelict. Wel werden in 2001 relatief minder minderjarigen verdacht van vernielingen en openbaar geweld en in 2021 juist meer van geweldsdelicten en drugsdelicten. Maar in absolute getallen is ook het aantal verdachten van deze laatste feiten flink lager in 2019 dan in 2001.
Recidivisten
Wat is er dan aan de hand? Waarom worden normen niet behaald, als er veel minder zaken zijn dan toen de norm werd vastgesteld? Het lijkt erop dat de groep “criminele jongeren” die vandaag de dag in het strafproces terecht komt anders is dan in 2001. Cijfers duiden op een slinkende groep first offenders, terwijl het aandeel recidivisten juist groeit. En uit een recente CBS-analyse (2018) blijkt dat het aantal minderjarige verdachten dat tevens gedwongen is geplaatst in een jeugdinrichting niet met de trend meedaalt, maar al jaren stabiel is. Met andere woorden: er zijn aanwijzingen dat de groep waarop het jeugdstrafrecht zich nu richt afwijkt (harder, lastiger) van de groep uit 2001. Daardoor zijn meer (zorg)instanties betrokken en duurt het dus langer voordat de officier en de rechter een goede beslissing kunnen nemen.
Kijk op strafrecht
Verder is ook de kijk op de toepassing van het strafrecht veranderd sinds 2001. Politie en OM zijn selectiever geworden en hebben maatregelen getroffen die ertoe leiden dat de relatief lichte gevallen niet meer in het strafproces terecht komen. Er is een voorkeur voor een preventieve aanpak, en buitengerechtelijke afdoeningen zoals een HALT+-verwijzing of reprimande worden vaker toegepast.
Maar als de doelgroep verandert, en je daar bovenop ook nog eens selectiever bent door de lichte zaken buiten het strafrecht te houden, hoe realistisch zijn dan nog de doorlooptijdnormen uit 2001? Dat lijkt mij op zijn minst het onderzoeken waard, al is het alleen maar om te voorkomen dat we ieder jaar weer door het stof moeten als we voor de zoveelste keer niet aan deze normen hebben voldaan.