Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes Spruijt-van der Meer
Blijf alert, zegt LP-officier Niels Huisman
Motorclubs zijn uit het straatbeeld verdwenen en verboden. Probleem opgelost? Voor een deel zeker niet, vindt Outlaw Motor Gangs-aanklager Niels Huisman. “We pakken die figuren nog steeds op, alleen hebben ze dan geen hesje meer aan.”
“Collega’s en ketenpartners, ga niet te veel op je lauweren rusten. Het OMG-probleem lijkt misschien voorbij, maar dat is het nog niet: het is minder zichtbaar, meer versplinterd. Blijf het alsjeblieft in de gaten houden, situaties melden, en houd de samenwerkingsnetwerken in stand die er zijn.” Dat zegt Niels Huisman, officier van justitie bij het Landelijk Parket en portefeuillehouder Outlaw Motor Gangs.
Dat een motorclub menig man aantrekt, begrijpt Niels Huisman wel. Terwijl hij aan het Amsterdamse IJdok op de foto gaat voor Opportuun, glijdt achter hem net een binnenvaartschip met de naam ‘Omerta’ voorbij. “Merken als Harley Davidson, Triumph en Royal Enfield vind ik erg mooi.”
Al kijkt hij eerder naar de mannen die óp de motor zitten, en naar hun hesjes en emblemen van de chapters. “In de clubs denken veel mannen dat ze hun broeders en kameraden gevonden hebben die met elkaar door dik en dun gaan. Zo ontstonden de Hells Angels in 1946 ook. Dat waren veteranen die in de oorlog samen verschrikkelijke dingen hadden meegemaakt. Die broederschap zochten ze in de burgermaatschappij eigenlijk weer. Als oud-militair kan ik dat goed begrijpen. Misschien – ik heb ook filosofie gestudeerd – weerspiegelt het succes van de motorclubs ook wel een beetje het falen van de gewone maatschappij, waarin door de individualisering het gevoel van broederschap verloren is gegaan. Nou ja, laat dat maar gaan; op dergelijke filosofische bespiegelingen zit vast niemand te wachten.”
Voor officier Huisman zou hang around worden van een MC nooit een optie zijn. Allereerst omdat hij geen motorrijbewijs heeft. “Ik denk dat als ik zo’n rijbewijs wel gehad had, ik er nu niet meer was geweest. Zo’n goede chauffeur ben ik namelijk niet, en zeker in mijn jonge jaren zou ik veel te hard hebben gereden.”
En daarbij, die broederschap in de OMG-wereld is ook maar relatief, weet de officier. “Veel jonge mannen die erin getrokken worden, worden eigenlijk misbruikt. Dat zijn jongens die initieel als chauffeur optreden en alle slaafse taken moeten uitvoeren, zoals wiethokken bouwen, en daarna weer allerlei nieuwe dingen moeten doen. Zij hebben helemaal geen keuze en realiseren zich nauwelijks waar ze in getrokken worden. Maar dat zijn wel de gasten die je vervolgens achterover trekt en die jaren gevangenisstraf krijgen. Zij worden misbruikt door van die linkmiegels die onder het voorwendsel van die broederschap daar zelf beter van worden. Ja, er zijn jail funds: men vangt elkaar heus wel een beetje op. Maar dat is maar beperkt. Kijk, in de top van die OMG’s verdienen mannen heel veel geld. Dat komt niet terecht bij die lagere jongens, hoor. Die moeten gewoon hun mond houden en werken. Er zijn wel voorbeelden van mannen, vooral de grotere jongens, die in zogeheten good standing, dus netjes via de voordeur, uit zo’n club zijn gestapt. Maar er zijn vooral voorbeelden van jongens die er in bad standing uit geslagen werden.”
In de jaren 2012-2014, toen Huisman politieman was, was het probleem van de motorbendes in Nederland groter. “Toen ik in die tijd over de A4 reed, werd ik links en rechts door hele groepen motorbendes ingehaald. Aan verdrijvingsvlakken hadden ze maling, zoals ze dat eigenlijk aan de hele overheid hadden. Voor de openbare orde vormden motorclubs een uitdaging. In de horeca stonden zij als portier voor de deur. De clubs organiseerden ride-outs waarbij hun eigen organisatie zorgde voor het afsluiten van wegen. En veel ernstiger dingen, zoals geweld en dreiging met geweld. Clubhuizen die werden overgenomen door andere motorbendeleden. Geweld tegen burgemeesters, dat soort zaken. Met een bewust gecreëerde angstcultuur gaven die leden het idee dat de overheid er niks tegen kon doen.
We hebben altijd veel te klagen over de overheid, maar soms gaan dingen heel goed en daar is het OMG-beleid een voorbeeld van. Met die eer ga ik niet strijken, ik ben een opvolger van betere mensen voor mij, die bij het OM, de politie, en de overheid in zijn algemeenheid er heel veel werk op hebben gezet. Samen en met een lange adem.”
Huisman wijst op de door het OM gevraagde civiele verboden die de rechter bij zeven motorclubs heeft opgelegd: Hells Angels, Bandidos, Catervarius, Satudarah, Caloh Wagoh, No Surrender, en recentelijk de Hardliners. Volgens de rechtbank Noord-Holland heerst bij die laatste motorclub ‘een cultuur waarin het plegen van strafbare feiten wordt gestimuleerd, vergemakkelijkt en opgedragen’.
Huisman: “Het gevolg is dat motorclubs nu ook onderling veel meer hebben afgesproken dat ze die hesjes niet meer dragen, omdat ze anders gezeik met de overheid krijgen.”
De alertheid en het bewustzijn zijn binnen de overheid toegenomen. “Als OM kiezen we niet random een of twee strafrechtelijke onderzoeken. We overleggen veel met de RIECs (de regionale informatie- en expertisecentra, red.) en we wisselen met hen en gemeenten informatie uit. Veel meer dan een decennium geleden hebben gemeenten nu wel weet van de problematiek. Destijds was er een houding van: ‘Tja, er zit een motorclub in onze gemeente; hoe erg is dat nou eigenlijk?’ Dat is nu flink gekanteld. Als gemeenten nu een clubhuis tegenkomen, redeneren ze gelijk: ‘Dat moeten we binnen onze gemeentegrenzen helemaal niet willen.’
Het probleem hoef je, ook binnen de rechtbank, tegenwoordig veel minder uit te leggen. Gemeenten hándelen nu. Ze sluiten clubhuizen, geven geen vergunningen meer af. Als er feesten door verboden motorclubs worden georganiseerd, stappen gemeenten op zo’n feestlocatie af: ‘Jongens, dit willen we niet hebben, want deze club is verboden.’ Dat geloofwaardig en eenduidig optreden als overheid is in tien jaar tijd best goed gelukt.”
Maar je zegt: het probleem is níet opgelost?
“Inderdaad. Dat clubs verboden zijn, wil niet zeggen dat ze weg zijn. We zien ze nu versplinteren, het worden kleinere clubjes met nieuwe namen, die ondergronds gaan. Een deel van de clubhuizen bestaat nog, en het is de vraag of we daar genoeg tegen optreden. En de zware criminaliteit, de handel in drugs, wapens en alles wat daarbij hoort gaat onder de radar nog net zo hard door als vroeger.”
Een verboden organisatie mag vast geen clubhuis hebben?
“Wat in elk geval niet mag, is het voortzetten van een criminele organisatie die onherroepelijk verboden is. De grote vraag is dan: wanneer ben je bezig met dat ‘voortzetten’. Zet tien juristen bij elkaar en ze vinden allemaal wat anders. Als OM hanteren we het standpunt: als je met twee of meer man met een hesje van een verboden club op de motor zit en je bent in de openbare ruimte, dan is dat voortzetting. En hoewel de rechtspraak daar in eerste instantie soms anders over dacht, lijkt dat nu toch wel echt geaccepteerd, ook door de Hoge Raad. Zo was er een keer een man die in de rechtbank bij een Bandidos-zitting rondliep met zijn Bandidos hesje aan. Toen het OM deze man daarvoor vervolgde, werd hij door de rechtbank veroordeeld, maar vrijgesproken door het Hof, dat vond dat het OM het verbod te ruim uitlegde. Uiteindelijk stond de Hoge Raad weer aan de zijde van het OM. En voortzetting is ook wanneer je bezig bent met een clubhuis of daar nog vergadert.
Het grappige is dat OMG’s bijzonder goed op de hoogte zijn van rechterlijke uitspraken. Als je als politieagent een Bandidos-lid aanhoudt, wappert die laatste direct met een brief van zijn advocaat: gelet op die en die jurisprudentie, mag het wél wat hij aan het doen is. Dat geeft trouwens ook aan dat ondanks het verbod de ‘organisatie’ er nog is.
Je houdt altijd grensgebieden. Satudarah, bijvoorbeeld, is verboden. Maar als iemand nou in een voetbalstadion zijn bovenkleding uittrekt, en je ziet een tatoeage van die motorclub? Wat moeten we daarmee? Zo’n tatoeage gaan we er als OM vast niet vanaf krijgen, dat lijkt me over de grens. Maar dat iemand het op een bepaalde manier, op een bepaalde plek toont, wat vinden we daarvan? Daarover zijn we in gesprek met alle OMG-officieren van de verschillende parketten.”
En de OMG’ers zijn nog crimineel actief?
“Ja, we zien ze dus niet meer zo in de openbare orde, maar als we goed kijken, zien we ze nog steeds. Ook al rijden ze niet meer in die motorhesjes aan ons allemaal voorbij. In de onderzoeken komen we ze nog zeker tegen. Dat blijkt ook uit gekraakte cryptocommunicatiediensten. Dus de mensen die destijds bezig waren met de criminaliteit zijn dat nog steeds. Alleen houden we ze niet meer aan in hun hesje. En ze zorgen nog steeds wel voor angst: het zijn eh… bijzondere jongens hoor. En juist omdat de OMG’s onder de radar nog steeds verdergaan, is het belangrijk om vanuit de hele overheid scherp te blijven. Binnen de overheid zijn letterlijk tientallen mensen hier nog steeds mee bezig, binnen het OM, met de politie, gemeenten, Koninklijke Marechaussee, Belastingdienst. Die samenwerking, hoe complex en traag dat af en toe ook is, heeft veel succes opgeleverd voor het OMGbeleid. Het is immers door dit beleid wel gelukt om met de civiele verboden, met de consequente handhaving en met de samenwerking met gemeenten en andere instanties de zichtbare, ondermijnende kant van de OMG’s uit het directe straatbeeld te laten verdwijnen.”
Hoe werk je goed samen bij dat beleid?
“Dat is ambtelijk en afwegen wat je wel en niet gaat doen, en daar moet je best mee uitkijken. Ik probeer het beleid binnen het OM vooral zaaksinhoudelijk te stroomlijnen. Mijn advies aan officieren die de OMG-portefeuille krijgen, is: begraaf je niet in beleid, daar ben je niet voor aangenomen, blijf asjeblieft je gewone werk doen. Profiteer natuurlijk wél van je netwerk, vind niet zelf het wiel uit, gebruik alle juridische kennis die andere OMG-officieren al in hun requisitoirs hebben gebruikt.
Richting LIEC, RIEC, politie, bestuur en andere ketenpartners is samenwerking meer beleidsmatig. Bij ‘samen-werken’ gaat het mij meer om het ‘werken’ dan om het ‘samen’. Als je niet uitkijkt, komt te vaak de zin voorbij: ‘Dit was een succesvol overleg’. Maar je kan duizend succesvolle overleggen hebben – daar merkt de buitenwereld niks van. De uitdaging is om iets gedaan te krijgen naar buiten. Dáár moet je het over hebben. Dus als dan een doel gekozen is, wil ik daarna wel weten: Héb je die gasten dan opgepakt? Heb je die clubhuizen dan gesloten? Heb je die zaak op een goede manier naar zitting gebracht?”
Ben je bang dat de aandacht voor OMG’s verslapt?
“Ja. Dat is het grote risico na het zichtbare succes van de afgelopen jaren. Het gevaar is dat de aandacht nu naar andere prioriteiten gaat. Maar we zien Nederlandse clubleden de grens over gaan om daar met hun club die in het buitenland niet verboden is, te overleggen. We zien internationale clubs waar weinig Nederlanders in zitten, naar Nederland trekken. Met hesjes, die proberen het gewoon opnieuw. En in onze onderzoeken naar synthetische drugs zien we nog steeds dezelfde figuren van vroeger, maar dan zonder hesje.
We moeten hen dus in de gaten houden, en hoewel ik pleit voor alertheid, is een OMG-label ergens ook weer niet zo relevant. In een goed onderzoek gaat het erom dat je belangrijke spelers uit een netwerk kunt weghalen, en in alle eerlijkheid: of dat een OMG-netwerk is, een syndru-netwerk, een coke-netwerk of een geldnetwerk – dat maakt niet eens zo veel uit.
Waar we vroeger een OMG zagen als een organisatie met een top-downstructuur, zien we het nu meer als netwerk. Er zijn gewoon veel zzp’ers in de criminaliteit. Dus: broeders in één afgebakende organisatie? Nee, ze vinden elkaar juist op allerlei plekken en allerlei criminaliteit. Dat maakt dat de gedachte niet klopt dat als je de toppers Jantje en Pietje uit de OMG-organisatie kunt halen, de organisatie vanzelf in elkaar stort. Nee, dat zzp-schap is er ver ontwikkeld en werkt als een trein. Niemand is daarin ‘cocaïnehandelaar’. Zo’n gozer zit misschien in de coke, maar als hij wapens, syndru of een btw-carrousel kan doen, gaat ie dat toch doen? Als het maar geld oplevert.”
Je pleit ervoor dat signalen doorgegeven blijven worden. Wie moet wat melden aan wie?
“Als je als officier of als politieambtenaar wat hoort, bespreek het op je parket met je OMG-officier. Vraag ze eens naar hun activiteiten. En blijf de bestaande middelen gebruiken. Zo kan de politie in haar bedrijfsprocessensysteem SummIT een vinkje zetten bij ‘OMG-gerelateerd’, dat gebeurt lang niet altijd meer. Meld het als politie ook bij je Intel-tak: ‘We zagen die en die weer rijden’. Kom je nieuwe clubhesjes of kentekens tegen, maak er even een mutatie van. Als je als gemeenteambtenaar iets ziet of hoort, ga dan bij je afdeling Openbare Orde en Veiligheid te rade. Voor een boa van hetzelfde laken een pak: schrijf dingen op en meld het. Veel meer dan dat hoeft vaak niet eens. Met al die informatie houden wij een goed beeld. Als verboden motorclubs erin slagen om onzichtbaar verder te gaan met waar ze mee bezig waren, zullen wij steeds scherper moeten kijken.”