Tekst Pieter Vermaas
Foto Henriëtte Guest

Van Justitie-in-de-buurt tot ZSM

Tegenstanders die menen dat het OM alleen zijn kérntaak moet uitvoeren, zijn er altijd geweest. Maar de afgelopen drie decennia traden togadragers de ivoren OM-toren uit.  De wijk in. Van Justitie in de buurt tot ZSM: het OM als vliegende kiep.

De grootste spanning zit altijd binnen het OM zelf

“Als je het huidige OM vergelijkt met dat van beginjaren negentig, kun je het wel stellen: het OM is uit zijn ivoren toren gekomen.” Dat zegt Marc van Nimwegen, hoofdofficier van Rotterdam. “Die beweging heeft niet in één keer plaatsgevonden en het is ook niet zo dat daarin ineens heel anders naar het OM-werk is gekeken. Maar de maatschappij - en dus de criminaliteit - is complexer geworden. Veeleisender. Zij verwacht een OM dat ziet wat er plaatsvindt en effectief handelt. Nog steeds hoort tot het OM-werk dat we kijken: welk strafbaar feit heeft plaatsgevonden, hoe kwalificeren we dat juridisch en welke strafeis past daarbij. Maar de samenleving is steeds meer van ons gaan verwachten dat wij een bijdrage leveren aan de veiligheid. Daar is dat uit-de-ivoren-toren-komen een antwoord op geweest, en Herman Bolhaar is een exponent van die beweging geweest.”

Eindeloos

Het was halverwege de jaren negentig en op het Ministerie van Justitie zag Hans Boutellier dat het niet goed ging met de strafrechtelijke handhaving in probleembuurten. “Directeur Strategie Jan van Dijk en ik dachten dat het geen zin had als het OM eindeloos zaken bleef draaien. Het zou veel beter zijn als het OM meer probleem- en beleidsgericht zou werken. Een aantal vooruitstrevende officieren van justitie zag zelf ook dat het geen zin had dat verslaafden keer op keer strafjes kregen opgelegd.” Er moesten Justitie-in-de-buurtkantoren (Jib) komen, vond de club van Boutellier, en binnen het departement werd hij gesteund door toenmalig minister Winnie Sorgdrager. Het Jib-concept – het OM dat samen met ketenpartners in de wijk werkte – was niet onomstreden. Zouden Jib-kantoren niet juist een stigma op die wijken plakken? In buurten zelf werd daar anders over gedacht. Toen de Rotterdamse actiegroep Het Oude Westen hoorde over de Jib-plannen, ging er direct een brief naar de minister: “Doe ons alstublieft ook zo’n kantoor!”
Die zelfde wens hoorde ook Peter Blanken, tegenwoordig AG maar toen districtsofficier voor Rotterdam Delfshaven. “Wij wilden graag meewerken. Ik heb zelf een zwak voor die buurt. Het was een buurt die veel problemen kende. Er was veel criminaliteit, veel drugshandel en drugstoerisme, er was prostitutie – van alles was er aan de hand. In de nieuwe aanpak van OM en politie (destijds met districtschef Henk de Jong), paste dat we ook als justitie zichtbaarder werden. We wilden sneller werken, doorlooptijden verkorten en maatwerk bieden door te experimenteren met strafmodaliteiten als taakstraffen in de wijk. De lijntjes met de politie en jeugdreclassering waren heel kort en mijn parketsecretarissen hadden een heel netwerk opgebouwd. Daardoor konden met name minderjarigen heel snel op een taakstrafzitting binnen het Jib-kantoor gezet worden en kon de taakstraf onmiddellijk worden uitgevoerd. Ik herinner me dat een aantal jongens in een bejaardenhuis wat vernielingen hadden aangericht. We hebben die jongens in de kraag gevat en een taakstrafzitting gehouden op ons Jib-kantoor aan het Heiman Dullaertplein. Toen die jongens hun taakstraf in de buurt uitvoerden, hadden de bewoners van het bejaardentehuis daar zicht op. Ze begonnen het wat zielig voor die jongens te vinden en kwamen af en toe met glaasjes limonade naar buiten.”

Dichtbij de strafzaken

Het ene Jib-kantoor was het andere niet. Bewust werden in die pionierstijd verschillende accenten gelegd. Jib’s waren klein of groot, hier wat meer op de wijk gericht, daar wat dichter tegen de rechtbank aan. Die experimenteerperiode was deels erg succesvol. “Er waren heel gunstige voorbeelden van”, zegt Marc van Nimwegen. “Minder gelukkig vonden we dat het nog niet meeviel om er als OM’er je eigen identiteit vast te houden. Er waren kantoortjes waarin vanuit een gigantisch verantwoordelijkheidsgevoel de officier van justitie onderhand een soort sociaal werker was geworden. Herman en ik, toen officieren in Brabant, vonden dat we ‘dichtbij de strafzaken’ moesten blijven; dáár zit de maatschappelijke effectiviteit van ons werk. Dat was ook de kern van het Veiligheidshuis dat we hebben neergezet.”

Slachtoffers

Het Front office in Eindhoven werd in 1999 het eerste Veiligheidshuis in Nederland. Carlo Clever, nu plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het Detentiecentrum Zeist, was destijds projectleider. “Wij kenden Justitie in de buurt”, zegt Clever. “De officieren Herman Bolhaar, Marc van Nimwegen en Henk van der Meijden wilden een voorziening voor niet alleen de buurt, maar voor de hele stad Eindhoven. Er waren met name drie thema’s belangrijk bij de opbouw van het Front office. De aanpak van stelselmatige daders, de methode van Aanhouden & Uitreiken (verdachten moesten direct een dagvaarding meekrijgen), en aandacht voor slachtoffers.”

Clever kreeg drie jaar om dat als projectleider het Frontoffice op te starten en alle partijen vertegenwoordigd te krijgen: politie, OM, (verslavings) reclassering, schadebemiddeling en slachtofferzorg. Na zo’n anderhalf jaar viel niet meer zo veel aan te jagen, merkte Clever. “Politie en OM liepen bij de start voorop, maar de aanhakende partijen hadden enthousiast hun achterstand ingehaald. De werkprocessen waren duidelijk en er werd goed informatie uitgewisseld. Er werd veel samengewerkt, maar men liet elkaar met rust als ketenpartners eigen taken moesten vervullen. Vooral officier Roel Dona had een spilfunctie. Roel vervulde zijn leidinggevende rol zo goed dat bij iedereen draagvlak en betrokkenheid was. En Herman en Marc waren op politiek-bestuurlijk niveau de drijvende krachten, samen met toenmalig burgemeester Rein Welschen van Eindhoven.”

Na de Veiligheidshuizen kwam in het laatste decennium de ZSM-werkwijze op, een zaaksgerichte ketenwerkwijze voor de afdoening van zaken. Het grote verschil met Justitie-in-de-buurt is dat het een vaste werkwijze is geworden in elk arrondissement. Overal doen de ketenpartners mee. Peter Blanken, pionier uit Delfshaven, vindt het een logische doorontwikkeling, waarbij nu gestructureerd snel maatwerk wordt geboden, veertien uur per dag. Al kijkt hij ook met een mooi gevoel terug op die begintijd. “Nu werken er uiteraard mensen met vaste werktijden, terwijl we het in de pionierstijd deden met mensen die van geen ophouden wisten, zoals Roger van den Sigtenhorst, Lisette Kooijmans en Nathalie de la Cousine – wat een kanjers waren dat!”
Daarnaast bleven de Veiligheidshuizen bestaan, met name voor casusoverleg bij zaken met persoonsgebonden aanpakken en combinaties van straf en zorg.

Balans

Hans Boutellier, tegenwoordig wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek, staat achter de maatschappijgerichte ontwikkeling die het OM ook in ZSM heeft gemaakt. “ZSM is een waardige opvolging van Jib, al lijkt het Veiligheidshuis er wat door weggedrongen.” Wel vindt hij dat de nadruk die de politiek het laatste decennium in op ‘veiligheid’ heeft gelegd, onwenselijke kanten kan hebben. “Niet dat ik dat per se terugzie bij het OM, maar dat het ministerie van ‘Justitie’ veranderde in ‘Veiligheid & Justitie’ – met veiligheid eerst – kan als nadeel hebben dat de magistratelijkheid van beslissingen onder druk komt te staan. Ja, het omgekeerde kan ook waar zijn: beslissingen worden beter als ze het product zijn van gezamenlijke afwegingen. Het gaat dus altijd om balans en toon. Mijn idee van veiligheid is niet: ‘We gaan het aanpakken, d’r bovenop en harder straffen.’ Nee, het gaat om het belang áchter veiligheid: een prettiger samenleving."
Vergis je niet, zegt Marc van Nimwegen: “De grootste discussie over uit-de-toren-komen en over de rol van het OM, zit altijd in het OM zélf. Die discussie is gezond. Met name in tijden van bezuinigingen klinkt het sterker: ‘Zouden we niet teruggaan naar onze kerntaak?’ Tja, dan is bijdragen aan de veiligheid kennelijk niet onze kerntaak…? In elk geval is Herman Bolhaar het boegbeeld van een meer maatschappelijk gericht OM geworden, en ik denk dat hij daar trots op kan zijn.”

Hoe effectief is dat uit de ivoren toren komen geweest? Dat is lastig met cijfers te bewijzen, zegt Hans Boutellier. “Maar zie het OM een als voetbalkeeper. Als traditionele keeper bleef het OM in het doel staan, om pas in actie te komen als niemand anders nog iets kon tegenhouden. Het huidige OM is een moderne doelman. Een vliegende kiep, die een groot speelveld bestrijkt en de gehele verdediging coacht.”

Marc van Nimwegen: “Bewijs voor maatschappelijk rendement laat zich moeilijk vangen als je alleen maar kijkt naar doorlooptijden, aantal  parketnummers of recidivepreventie. Maar we zijn, ook hier in Rotterdam, met partners er echt samen op gericht om veiligheid in de wijk te verbeteren. Door samenwerking van opsporing en bestuursrecht worden bijvoorbeeld overlastpanden gesloten. Dat uit-de-toren-komen speelt niet alleen bij ZSM. Ook bij ondermijning, mensenhandel, financieel-economische criminaliteit en digitale criminaliteit zijn we steeds meer verbonden. Zien we wat er in de maatschappij gebeurt. Het lukt ons steeds beter om aan te tonen waar criminaliteit en onveiligheid zit. Daardoor hebben we af en toe de oncomfortabele werkelijkheid te vertellen dat er meer speelt dan een daling van geregistreerde criminaliteit. In vergelijking met beginjaren negentig is het OM steeds beter in staat om wijkgerichte én ingewikkelde criminaliteitsproblematiek op de maatschappelijke agenda te zetten.”