Tekst Thea van der Geest
Foto Robin Utrecht

Kennis delen als interventie

Met de Top-aanpak kwamen 600 criminele individuen als het ware onder een vergrootglas te liggen. Er was oog voor de context. “We zochten naar manieren om het leven van jongeren weer op de rails te krijgen”, aldus officieren George Rasker en Saskia de Klerk. “Want met strafrecht alleen los je geen problemen op.”

Naast het strafrecht worden ook andere partners betrokken

Grondleggers

“Herman Bolhaar heeft de Top600 vanaf de start gesteund. Als een van de grondleggers van het eerste Veiligheidshuis in Tilburg ziet hij als geen ander de waarde van samenwerking tussen veiligheid, zorg en sociaal domein. Iedereen draagt een steentje bij. Als we met focus zaken aanpakken, kunnen we doorbraken realiseren en dat gebeurt met de Top600. De toenmalige driehoek met Bernard Welten en Herman Bolhaar heeft de Top600-aanpak een enorme boost gegeven. Herman heeft toen ook direct aangeboden om een stap extra te zetten vanuit zijn eigen organisatie, met onder andere officieren van justitie die met de gelabelde Top600-dossiers aan de slag gingen om de ‘lik’ ook echt ‘op stuk’ te laten zijn. We hebben samen vele gesprekken in mijn ambtswoning georganiseerd over dit thema. Eén van de belangrijkste opbrengsten was dat er gekozen is voor een ‘fast lane’ op het moment dat deze jongens hoger beroep aantekenen (wat ze bijna allemaal doen). Met behoud van ieders verantwoordelijkheden en belangrijker nog, met de onafhankelijkheid van de rechtspraak bovenaan, hebben we concrete afspraken gemaakt die er mede aan hebben bijgedragen dat we ieder jaar onverwacht goede percentages bereiken op vermindering van recidive in deze hardnekkige groep.”

Het is 2009. In het driehoeksoverleg van Diemen vraagt de lokale politiechef aan burgemeester Amy Koopmanschap om cameratoezicht. Dat toezicht is gericht tegen overlast gevende jongeren die ook intimiderend crimineel gedrag vertonen. Tegelijkertijd laat dezelfde politiechef doorschemeren wel een idee te hebben wie die overlast gevende jongeren zijn.
De reactie van George Rasker, toenmalig gebiedsofficier van parket Amsterdam en tegenwoordig plaatsvervangend hoofdofficier in Limburg, was toen om de namen van die onruststokers dan maar meteen aan het OM bekend te maken. Hij wilde daarmee vooral de doelgroep in beeld krijgen en riep op tot lef.
Rasker: “Het ging immers niet om verdenkingen als bedoeld in strafvordering.”
De politie kwam met tien namen die stuk voor stuk op het Amsterdamse parket werden gecheckt. Konden de vermelde personen gelinkt worden aan openstaande zaken, aan veroordelingen of begeleidingen door de reclassering? Dat bleek inderdaad het geval. Tegelijk liet de burgemeester uitzoeken of de overlast gevende jongeren bij de gemeente bekend waren en of er interventies mogelijk waren om ze op hun gedrag te corrigeren. Ook dat was het geval.

Pionieren

Ketenpartners kwamen bij elkaar om de namenlijst door te spitten. Ze begonnen gewoon bij nummer één. Wie kende deze persoon? Welke hulp was al geboden? Wie kon iets vertellen over de thuissituatie?
Rasker: “Met de kaarten op tafel gingen we verder.”
Gezamenlijk werd afgesproken om alle onruststokers een brief te sturen, ondertekend door de gemeente en de politiechef. Daarin stond dat ze op een lijst stonden en dat ze door de politie in de gaten werden gehouden.
“Enkele genomineerden kwamen persoonlijk vragen wat ze moesten doen om van de lijst af te komen. Een mooier compliment voor de aanpak konden we niet bedenken”, vertelt George Rasker.
Bernard Welten, de toenmalige Amsterdamse politiechef sprak destijds over de ‘1 overheid gedachte’. Je moet niet versnipperd optreden tegen een individu, vond hij, maar vanuit gebundelde mogelijkheden. Je laat je als samenleving toch niet door een enkeling op de kop zitten?
Zo bleek bijvoorbeeld uit informatie van een woningbouwvereniging dat sommige criminele jongeren van de lijst op adressen woonden met enorme huurachterstanden. De situaties waren vaak treurig. Een moeder met drie kinderen van verschillende vaders, zonder geld, zonder eten.
Rasker: “We beschikten over namen die we als doelgroep hadden bedacht. Met dat ‘onderbuikgevoel’ van de politie zijn we destijds van start gegaan. Later is dat gevoel ingeruild voor strikte criteria. Dat is ook wel terecht maar voor de start was het pionieren nuttig en nodig.”

Van 50 naar 600

Toen in Amsterdam Zuidoost zich een groot aantal schietpartijen voordeden werd het beproefde concept van Diemen als Top-Aanpak-Zuidoost (TAZo) geïntroduceerd. Een lijst met vijftig criminele jongeren werd met alle mogelijke instanties gedeeld. Ook andere stadsdelen en districten stelden namenlijsten van jonge criminelen op. In totaal leverden vijf districten een Top250 op.
Vervolgens kwam de Top-aanpak in een stroomversnelling toen op 7 oktober 2010 juwelier Hunt werd doodgeschoten in Amsterdam-West. De criminele praktijken riepen om een tegenoffensief.
Burgemeester Eberhard van der Laan kreeg ter ore dat die Top250 nog maar een topje van de ijsberg was. Iemand fluisterde toen dat het er wel 600 waren. Die bal kopte de burgemeester in. Daarmee werd de burgemeester van Amsterdam de founding father van het getal 600 waaronder de topaanpak bekend is geworden.

De toenmalige Amsterdamse hoofdofficier Herman Bolhaar had eveneens oog voor de context. Hij zag met eigen ogen de enorme versnipperde hulpverlening en inzet op dit soort jongens en de gezinnen waar ze uit voortkwamen. De hoofdofficier gaf ruim baan aan de ontstane creativiteit; niet eerst beleidstrajecten doorlopen, maar frisse ideeën snel toetsen in de praktijk. 600 Criminele individuen kwamen daarmee als het ware onder een vergrootglas te liggen en mogelijke interventies werden met voorrang ingezet.
De hoofdofficier was bereid mensen en geld te leveren. Want met strafzaken konden jongeren wel stevig worden aangepakt, maar problemen werden er niet mee opgelost.
De Top600-aanpak startte met een projectleider van de politie en vanuit het OM een secretaris, een administratief medewerkster en een officier van justitie, Saskia de Klerk. Binnen een jaar werd een tweede officier toegevoegd wegens het succes van de Top600-aanpak.

Informatie als interventie

“De sfeer was ruimte scheppend”, zegt officier De Klerk. “De ‘hands on’ en ‘can do’ benadering inspireerde ook andere partners. Stadsdelen, gemeentes, politie, reclassering, jeugdbescherming, GGD, Dienst Werk en Inkomen (DWI) en allerlei anderen instanties bleken door deze opstelling aangenaam verrast en sloten aan.”
Want dat delen, dat was nieuw. Voorheen benaderde de samenwerkende partners de personen vanuit de eigen discipline. Kwam iemand via Bureau Jeugdzorg, politie, OM of gemeente in beeld; dan was hij bekend maar nog niet per se bij de anderen. Laat staan dat die informatie als interventie werd benut om onacceptabel gedrag aan te pakken. Een van de eerste problemen die het project Top600 dan ook moest tackelen was hoe alle partners op een privacy bestendige manier informatie met elkaar konden delen.
Na de pionierstijd zijn ook criteria vastgesteld wie op de Top600-lijst gezet mogen worden. Jongeren die in de afgelopen vijf jaar ten minste driemaal in aanraking zijn gekomen met justitie voor een overval, straatroof, woninginbraak, zware mishandeling, moord, doodslag en/of openlijk geweld staan op de lijst.
Eerst elke week, maar tegenwoordig om de andere week, worden tien personen van de lijst besproken. Van die persoon wordt zoveel mogelijk informatie verzameld. Welke instantie kent hem? Hoe ziet de thuissituatie eruit? Gaat de betrokkene nog naar school? Heeft hij werk? Loopt er een hulptraject?
De samenwerking met instanties groeide in de loop der jaren uit van de gebruikelijke kernpartners tot meer dan veertig verschillende organisaties.

Dossiers opbouwen en delen

Op basis van de verkregen informatie wordt een dossier opgebouwd en krijgt één instantie de regie. Vormt psychologische problematiek de hoofdmoot, dan krijgt een psychiater van de GGD de leiding. Betreft het een minderjarige, dan gaat de regie naar de jeugdbescherming. Is iemand juist geholpen met een onderzoek naar mogelijkheden voor werk, dan staat DWI aan het roer. En als het zwaartepunt bij het strafrecht ligt, dan levert het OM op haar beurt een regisseur. De regisseur onderhoudt contact met de criminele jongere, schrijft een plan van aanpak waarin staat welke problemen er spelen en hoe die aangepakt worden.
Tussen de meewerkende organisaties vindt uitwisseling van informatie plaats. De afspraken worden ingevoerd en de vorderingen binnen een bepaalde tijd besproken.
“We monitoren het verloop”, zegt Saskia de Klerk. “De eerste jaren trok de burgemeester je persoonlijk aan je staart als je het niet goed bijhield.”
De regisseur kan de casus altijd inbrengen bij een expertgroep als er geen of nauwelijks vorderingen zijn gemaakt. Verschillende organisaties leveren daarvoor deskundigen.

De Klerk: “Je bent met elkaar op zoek naar een manier om het leven van een jongere weer op de rails te krijgen. Het allerergste is eigenlijk als zo iemand helemaal niks meer wil.”
De Top600 bestaat hoofdzakelijk uit jongeren die geen opleiding hebben of niet hebben afgemaakt, geen zinnige dagbesteding kennen, nog thuis wonen en een versnipperde hulpverleningsgeschiedenis kennen. Als iemand niet bereid is om mee te werken aan het geboden hulpverleningstraject dan rest hard afstraffen. Strafrecht dient vaak als stok achter de deur. Elk half jaar wordt bekeken wie nog voldoet aan de criteria en wie niet. Wie uitstroomt, instroomt of op de Top600-lijst blijft staan.
Al de inspanningen van deze Top600-aanpak levert ook wat op: de totale recidive van de Top600 daalde met 49%. De gemiddelde recidivevermindering op high impact delicten betreft zelfs 60%.

Persoonsgerichte aanpak

In Amsterdam is de Top600 tegenwoordig geïntegreerd in de persoonsgerichte aanpak. Niet alleen alle Top600-zaken, maar ook huiselijk geweld, veelplegers en BOPZ-zaken komen bij het team persoonsgerichte aanpak binnen. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze zaken is, dat naast het strafrecht ook nog andere belangrijke partners betrokken zijn.
De Klerk: “Je kunt deze zaken nooit afdoen zonder je af te vragen: hé, waar speelt zich dit nog meer af en wie doet er iets mee.”
Het werk is gericht op het zoeken naar mogelijkheden om het leven van zo’n verdachte weer beter op de rit te krijgen. Dat kan bijvoorbeeld door het eisen van een voorlopige hechtenis met schorsingsvoorwaarden. “Okay, je hoeft niet vast te zitten zolang je je laat behandelen en meewerkt aan traject van DWI, bijvoorbeeld.” Of later, in het kader van bijzondere voorwaarde bij een vonnis.
Het stellen van voorwaarden gebeurt bij zaken met een persoonsgerichte aanpak veel meer dan bij de reguliere strafzaken. Een speciaal Top600-politieteam, het zogenaamde netwerk interventieteam, controleert en handhaaft de bijzondere voorwaarden.

Van 600 naar 1000

De Top600 bestaat uit veel verharde jongens. Logisch dat in de loop van de tijd de vraag werd gesteld of het niet verstandig zou zijn om op jongere leeftijd in te grijpen. Was het niet noodzakelijk om eerder inzicht te krijgen in de levens van deze kinderen?
Eind 2015 is daarom de Top400 oprichting.
Saskia de Klerk: “De doelgroep is jonger, vanaf 12 jaar, en het zorgaspect weegt hier zwaarder.”
Personen op de Top400-lijst krijgen net als de Top600 een brief thuis en extra aandacht van de gemeente en organisaties om te voorkomen dat ze opnieuw in aanraking komen met de politie. Het gaat om jongeren en jongvolwassenen die al in contact zijn geweest met de politie, maar nog niet zo vaak als de veelplegers uit de Top600.
De Top-aanpak komt elders in het land ook voor. “Het is een fantastisch aanpak, maar je moet als OM bereid zijn om te investeren”, zegt De Klerk. “We hebben best een rottige tijd achter de rug met veel bezuinigingen. De neiging was toen om terug te gaan naar onze kerntaken. Maar als we dat doen is de rol van de Top-aanpak snel uitgespeeld. Jongeren van de Top600 en Top400 zijn niet 1, 2, 3 weer op het goede pad gezet. Het kost enorm veel doorzettingsvermogen en met strafrecht alleen red je het niet.”