Tekst Peter Elberse
Foto Erik Verheggen

Slachtofferzorg vanuit het OM en samenwerkende instanties is een volwassen, onontbeerlijk onderdeel geworden in grote strafzaken. In de zaak tegen de Brabantse zwemleraar Benno L. werd de noodzaak van deze zorg onomwonden duidelijk, in de daarop aansluitende Amsterdamse zedenzaak al evenzeer. De ervaring die daarin is opgedaan is recent ingezet voor andere grotere zedenzaken, waaronder de zaak die volgde op het onderzoek naar de ‘Utrechtse serieverkrachter’ en de zaak tegen Aydin C. Annet Kramer was slachtofferofficier in de Amsterdamse zaak.

Officier van justitie Annet Kramer: "Voorkom bij hen extra belasting door het proces"

Het begin is wellicht genoegzaam bekend: op 7 december 2010 werd in het tv-programma Opsporing Verzocht de foto getoond van een vermoedelijk in Nederland wonend jongetje. Mensen die het jongetje kenden werden opgeroepen dit onverwijld te melden bij de politie.

Het jongetje werd herkend door een familielid. De herkenning was het begin van een sneeuwbal, die in enkele dagen tijd een akelig grote omvang zou krijgen. De foto van het jongetje was opgedoken in een Amerikaans onderzoek naar een kinderpornonetwerk en door de autoriteiten in de VS naar Nederland gestuurd. Hier leidde het spoor vrijwel direct naar ene Roberts M., een in Amsterdam woonachtige crèchemedewerker van Letse origine. Diezelfde avond werd M. in zijn woning aangehouden; een paar dagen later arresteert de politie ook zijn partner Richard van O.

'Het is nogal wat, als je ouders moet vertellen dat hun kind is misbruikt'

De Amsterdamse zedenzaak

Hoofdverdachte is Roberts M., ten tijde van zijn arrestatie 27 jaar oud. M. was destijds getrouwd met medeverdachte Richard van O. M. wordt op 7 december 2010 aangehouden, van O. een paar dagen later. In latere stadia van het onderzoek volgen nog arrestaties van enkele andere verdachten, maar zij staan niet samen met M. en Van O. terecht. Wereldwijd heeft het onderzoek naar M. tot tientallen arrestaties en vele onderzoeken geleid.
M. heeft op diverse crèches in Amsterdam gewerkt en daar tientallen kinderen seksueel misbruikt. Ook werkte hij als kinderoppas bij mensen thuis. In die situatie heeft hij eveneens kinderen misbruikt.
Het strafproces tegen M. en Van O. begint in maart 2011 met een regiezitting. M. wordt behalve van meervoudig seksueel misbruik onder meer verdacht van vervaardiging, verspreiding en bezit van (grote hoeveelheden) kinderpornografie.
Zaaksofficieren zijn Frieke Dekkers en Maaike van Kampen. Zij eisen 20 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging tegen M. en 12 jaar gevangenisstraf tegen Van O. Op 21 mei 2012 legt de rechtbank M. 18 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging op. Van O. wordt veroordeeld tot 6 jaar cel; hij wordt vrijgesproken van het onderdeel medeplegen.

Beide verdachten tekenen hoger beroep aan tegen het vonnis. Ook het OM gaat in hoger beroep. In november 2012 houdt het gerechtshof in Amsterdam een regiezitting. Zaaksadvocaten-generaal zijn Marianne Bakker en Ineke van Beuningen. Zij eisen in hoger beroep 20 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging tegen Roberts M. en 12 jaar gevangenisstraf tegen Richard van O. Op 26 april 2016 veroordeelt het gerechtshof M. tot 19 jaar cel en tbs met dwangverpleging en Van O. tot 4,5 jaar cel (wegens ontucht met een minderjarige en het bezit van kinderpornografie).
In september 2014 verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie van M.

Landsgrenzen

In het onderzoek dat daarop volgde, tekenden zich weldra de contouren af van een zeer ernstige, schokkende zedenzaak, die zijn weerga niet kende en tot ver over de landsgrenzen de aandacht zou trekken. “De omvang was niet van meet af aan duidelijk,’’ zegt officier van justitie Annet Kramer, “maar dat duurde niet lang. Binnen enkele dagen wisten we dat dit een gevoelige zaak zou worden, dat er sprake was van heel jonge kinderen en dat er meerdere slachtoffers waren. Er was sprake van een situatie waarin een vierhoek (burgemeester, hoofdofficier van justitie, korpschef en directeur GGD) betrokken was waarin de belangrijkste beslissingen werden genomen. Je spreekt van zo’n situatie als iets hoog gaat oplopen, als er grote gevolgen zijn of te voorzien zijn voor de openbare orde, als er sprake is van grote maatschappelijke onrust. De directeur van de GGD is in dit geval toegevoegd aan de driehoek in verband met de noodzakelijke zorg voor de slachtoffers.’’
Annet Kramer was sinds 2009 zedenofficier bij het parket in Amsterdam; in 2012 werd zij zedenofficier bij het cluster kinderporno bij het Landelijk Parket. Aanvankelijk leek het erop dat zij de zaak op haar bord zou krijgen als zaaksofficier, maar praktische omstandigheden bezorgden haar uiteindelijk een andere rol: Kramer werd in het onderzoek 13DOK, de onderzoeksnaam van de zaak rond Roberts M., slachtofferofficier en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de slachtofferzorg vanuit het parket Amsterdam, samen met beleidsadviseur Jacqueline Hirsch. Het uitgangspunt van de vierhoek was: het slachtoffer staat centraal.
Het aantal slachtoffers in de Amsterdamse zedenzaak liep zeer hoog op: op de circa 100 pagina’s tellende tenlastelegging van Roberts M. ging het om 67 misbruikte kinderen. Voor de grote groep betrokken ouders waren 77 familierechercheurs beschikbaar. In de Amsterdamse zedenzaak was de slachtofferzorg een mega-operatie, op afstand steeds geleid door de vierhoek. Naast de kinderen ging het daarbij om de betrokken ouders – met hen werd er gecommuniceerd. Kort na de persconferentie van de vierhoek op 12 december 2010 vond een eerste overleg plaats, aldus Kramer, met mensen van het OM, de politie, de GGD en Slachtofferhulp Nederland.

Kramer: “Ik zat in het weekend voorafgaand aan de persconferentie al in een voorbereidingsgroep. Wij voerden toen de kernbeslissingen van de vierhoek uit. Ik was onder de indruk van de kwaliteit van die beslissingen: het waren heldere, goed geformuleerde en gemotiveerde besluiten. Vanaf het allereerste begin was duidelijk dat het slachtoffer voorop stond. Het ging altijd om respect voor de slachtoffers en hun ouders of verzorgers, we moesten ervoor zorgen dat zij altijd eerst kwamen, dat ze goed werden bejegend en dat voor hen vanaf het begin duidelijk was dat zij heel belangrijk zijn.’’
In het weekend dat volgde op de arrestatie vond een eerste bijeenkomst plaats met de ouders. “Dat was een weekend dat niemand van ons ooit zal vergeten”, zegt Kramer. “Het is natuurlijk ook nogal wat, dat je ouders moet vertellen dat hun kind is misbruikt door een medewerker van de crèche.” Over de inhoud van de contacten met ouders wil Kramer verder niets kwijt.

Politiefoto

Een van de bijzondere beslissingen van de vierhoek vond zij de publicatie van de (politie)foto van Roberts M., op de persconferentie waarmee het weekend werd afgesloten, op zondagavond in het Amsterdamse stadhuis. “Dat was een bijzonder, ingrijpend en vrij uniek besluit’’, zegt Kramer daarover. “Met de publicatie werd beoogd onnodige onrust te voorkomen. Duidelijk moest worden wie de verdachte was, zodat een zeer grote groep ouders in Amsterdam meteen wist om wie het ging. Natuurlijk is vooraf afgewogen wat de publicatie voor de strafzaak zou kunnen betekenen, zoiets kan een lastige rol gaan spelen. Uitgangspunt is dat zo’n foto niet wordt gepubliceerd, uit oogpunt van privacy en veiligheid van de verdachte. Als er echter een ander belang is dat bescherming verdient, moet het OM een afweging maken. Het belang hier was levensgroot. Dat was voor de vierhoek toen een belangrijk argument om het zo te doen – er kon heel veel zorg, nadeel en stress met die openbaarmaking worden voorkomen omdat ouders van kinderen die niet met hem in aanraking waren geweest daar niet over hoefden te twijfelen. Er zou wel – terechte – zorg ontstaan bij degenen die wel met hem in aanraking waren geweest. Dat was op dat moment onvermijdelijk. Als je ziet wat de rechtbank er uiteindelijk over heeft gezegd, is het een heel goeie stap geweest. De rechtbank stelt in het vonnis, op een tamelijk verpletterende manier, dat hetgeen de verdachte heeft gedaan in geen verhouding staat tot het nadeel wat hij zou hebben geleden door de publicatie van zijn portret.’’ In de zaak van een serieverkrachter was Kramer eerder betrokken bij een vergelijkbare beslissing. Toen was het belang dat moest worden voorkomen dat de man meer slachtoffers zou maken. Ook van hem werd een foto gepubliceerd, met naam en toenaam. “Dat was toen heel bijzonder’’, zegt Kramer. “Er moeten echt grote belangen zijn om daartoe over te gaan.’’
Met een werkgroep werd een plan van aanpak opgesteld. Op het parket vonden dagelijks briefings plaats met de twee zaaksofficieren, de slachtofferofficier, beleidsmedewerkers , een persvoorlichter en een persofficier, de parketleiding, de teamleider. Kramer: “Herman Bolhaar, destijds hoofdofficier, heeft in een vroeg stadium georganiseerd dat er contact werd gelegd met de slachtofferadvocatuur. Dat hebben we direct gedaan. Ik had een speciale telefoon daarvoor en was 24 uur per dag bereikbaar; bij mijn afwezigheid nam plaatsvervangend hoofdofficier van justitie Jet Hoogendijk het toestel over. Ik heb zeer intensief gecommuniceerd met Richard Korver en de andere slachtofferadvocaten. Korver behartigde de belangen van een grote groep ouders.’’ Bolhaar heeft zich, aldus Kramer, met grote persoonlijke betrokkenheid met de zaak beziggehouden. “Die betrokkenheid bleef toen hij in 2011 het Amsterdamse parket verruilde voor het Parket-Generaal in Den Haag. Het ging hem aan het hart. Ook de persoonlijke betrokkenheid van Theo Hofstee, die Bolhaar als hoofdofficier in Amsterdam opvolgde, en Jet Hoogendijk was bijzonder in deze zaak.’’

Consistente communicatie met de slachtoffers/ouders en hun vertegenwoordiging was vanaf het allereerste begin van eminent belang. “Het doel is dat slachtoffers niet nog eens extra belast worden door het strafproces. We hebben goed onderzocht hoe we dat zo veel mogelijk kunnen voorkómen. De roep om anonimiteit bijvoorbeeld, die was heel belangrijk. Ouders wilden niet dat bekend werd dat hun kinderen bij deze zaak betrokken waren. Die wens is waar mogelijk gerespecteerd tijdens het strafproces. De kinderen hebben per zaaksdossier een nummer gekregen, zij zijn als nummer op de tenlastelegging vermeld.’’
Ook in praktisch opzicht, rond het eigenlijke strafproces, moest veel worden geregeld. Bij de rechtbank waren vier zalen nodig: twee afgeschermde zalen voor de ouders, één voor het publiek en de eigenlijke zittingszaal, waar ook de pers zat. Ouders en publiek volgden de zaak via een videoverbinding. Tijdens de uitoefening van het spreekrecht door ouders sloot de rechtbank (en later, tijdens het hoger beroep, het hof) de deuren en was de zitting niet openbaar. Gedurende de twee jaar dat de zaak bij rechtbank en hof heeft gelopen, zijn er geen incidenten geweest die de privacy van de betrokken slachtoffers hebben geschaad. “In dat opzicht is de hele operatie vlekkeloos verlopen’’, stelt Kramer vast.

De Amsterdamse zedenzaak legde een forse druk op de capaciteit van het Amsterdamse parket. Er kwam ondersteuning vanuit het parket-generaal en het WBOM, zittingen die de drie Amsterdamse zedenofficieren niet meer konden doen werden overgenomen door andere parketten, contacten met de tweede lijn voor een te verwachten hoger beroep kwamen in een vroeg stadium tot stand.

Zwemleraar

In een verder verleden was in een aantal zaken (Oude Pekela, de zaak-Lancee) al duidelijk op tafel gekomen dat er met goede communicatie, onder meer met slachtoffers, veel te winnen valt. En dat de gezamenlijke overheid zich als drie- of vierhoek intensief met dat soort zaken moet bemoeien. Het in het leven roepen van een speciale slachtofferofficier in zaken waarbij meerdere slachtoffers zijn betrokken, vloeit voort uit de ervaringen van het OM met de zaak-Benno L. L. was een zwemleraar in Den Bosch, die zwemles gaf aan onder anderen gehandicapte kinderen. In 2009 kwam na onderzoek aan het licht dat hij met ettelijke tientallen pupillen ontucht had gepleegd, in enkele gevallen was sprake van aanranding. De omvangrijke zaak zorgde voor veel publieke onrust. “Toen de Amsterdamse zaak zich aandiende, was door het parket in Den Bosch net nagedacht over “lessons learned” uit de zaak-Benno L.’’, aldus Kramer. “Een van de geleerde lessen uit die zaak was het nut van het aanstellen van een slachtofferofficier in zo’n zaak met veel slachtoffers, belast met en verantwoordelijk voor de communicatie met de slachtoffers vanuit het parket. Ik denk dat die les zich in de Amsterdamse zedenzaak heeft uitbetaald. Als slachtofferofficier ben je de schakel, de liaison, tussen de zaaksofficieren en de slachtoffers, in dit geval de ouders van de slachtoffers. Ook in hoger beroep ben ik die rol blijven vervullen, in nauwe samenwerking met slachtofferadvocaat-generaal Paul Everaars.’’
Uit de Amsterdamse zedenzaak zijn opnieuw lessen getrokken, zegt Kramer. Die zijn toegepast in zaken die zich daarna hebben aangediend, zoals de zaak tegen de Utrechtse serieverkrachter en de zaak tegen Aydin C., die onder meer draaide om afpersing door middel van webcamseks. “Ook in die zaken is gebleken dat het heel belangrijk is om een aparte officier te hebben voor de slachtofferzorg, het zijn zaken met veel impact en veel slachtoffers. In de Amsterdamse zedenzaak hebben we daarnaast geleerd dat een goede samenwerking met de diverse bevoegde instanties cruciaal is, met het bestaande maatwerkprotocol als uitgangspunt. Op die manier creëer je een uitstekende basis om dit soort gevoelige belangen te behartigen en de slachtofferbejegening op een goede manier te organiseren.”