Recente jurisprudemtie over onnavolgbare redeneringen

Juriaan Simonis werkt bij het Wetenschappelijk Bureau van het OM

Volgens het klassieke handboek Het Nederlands Strafprocesrecht moet de strafrechter ‘en daaraan voorafgaand politie en openbaar ministerie, steeds een open oog hebben voor alternatieve hypotheses.’ Dat is natuurlijk terecht. Dwingend bewijs bestaat niet. Het oordeel van de rechter of het tenlastegelegde bewezen is, vergt altijd een interpretatie en een weging van het bewijs.

Verdachten en raadslieden doen daarom soms een groot beroep op het vermogen van de rechter om open te staan voor een niet voor de hand liggende lezing van de bewijsmiddelen. De creativiteit blijkt overigens in de praktijk toe te nemen naarmate de zittingsdatum dichterbij komt en het bewijs bekend is.

Een bescheiden bloemlezing uit de rechtspraak van de laatste weken.

De bejaarde man uit de Achterhoek die ervan werd verdacht een buurman met zoutzuur te hebben overgoten, gaf toe dat hij kort voor het incident zoutzuur had gekocht. Maar hij zou dat hebben gedaan op verzoek van een neef uit Amsterdam die het zuur nodig had om zijn muren schoon te maken en in Amsterdam geen zoutzuur kon vinden. Verdachte wist echter niet hoe die neef heette of waar hij woonde.

Een inwoner van Brabant had E 130.000,- contant op zijn Duitse rekening gestort, doorgeboekt naar zijn Spaanse rekening en daarna weer opgenomen. De man had voor zover bekend de afgelopen jaren geen noemenswaardig legaal inkomen genoten. Hij werd vervolgd voor witwassen. Hij zweeg tot de zitting over de herkomst van het geld en verklaarde toen dat hij de E 130.000,- in het begin van de jaren 90 had verdiend met het venten van pannen in Oost-Duitsland na de Wende. Daarna was hij rustiger aan gaan doen. De verdachte leverde geen boekhouding of stukken die zijn opmerkelijke winsten in de postcommunistische pannenbranche konden staven.

Om half acht ‘s ochtends wordt een man in zijn woonplaats Alkmaar aangetroffen in een Volkswagen die eerder die nacht in de gemeente Voorst (bij Deventer) was gestolen. Volgens de man had hij de auto in Voorst geleend van iemand van wie hij de naam niet wou zeggen. Daarna was hij ermee naar Alkmaar gereden om in Amsterdam bij de politie aangifte van iets te kunnen doen. De rechtbank Gelderland vond deze redenering ‘onnavolgbaar’ en veroordeelde de man voor diefstal van de auto.

De politie van Amsterdam gaat naar een hotel omdat daar verdachte activiteiten zouden plaatsvinden. In een vergaderruimte van het hotel worden aangetroffen: de verdachte met een grote hoeveelheid valse E 500-biljetten, een geldtelmachine, een grote kast die niet tot de inventaris van het hotel hoort en het broertje van verdachte in zijn ondergoed. Uit het opsporingsonderzoek rijst het vermoeden dat de hotelkamer gebruikt is voor een wisseltruc waarbij het broertje zich in de kast had verstopt om echt geld door valse biljetten te vervangen. De voor het voorhanden hebben van vals geld vervolgde verdachte kwam op de zitting met een alternatief scenario dat de rechtbank ‘in hoge mate onwaarschijnlijk vond’. Zo zou het jongetje in zijn ondergoed hebben gestaan, omdat hij na een lange autorit had willen douchen. De rechtbank kon dat moeilijk geloven, gelet op het feit dat zijn bovenkleren waren opgeborgen in een koffer die in het drankenkabinet van de vergaderruimte was geplaatst.