Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer
Rondetafelgesprek over vak, spanning en emotie
Hoe is het om TGO-officier te zijn? Een rondetafelgesprek met Margreet Kamper, Alies Postma en Rob Kloos. “Een TGO kent een compleet professioneel politieteam. Juist zaken die net geen TGO worden maar ‘op crepeersterkte’ draaien, zijn zwaar.”
In de eerste jaren van deze eeuw hadden Teams Grootschalige Opsporing niet zo’n goede naam. Het TGO – toen nog Recherchebijstandsteam (RBT) geheten – was zelden de geoliede machine die direct op stoom kwam. Zeker in de eerste 48 uur was het behelpen, verzuchtte men in politiekringen. Terwijl sporen en herinneringen nog vers waren, en guns nog smoking, zat de hectiek voor de teamleiders vooral in randzaak-geregel. De locatie van het team. De parkeerplekken. De lunches. De computers. En erger: hoe kregen ze goede rechercheurs in hun RBT, als politiechefs het vertikten hun toppers af te staan?
Spelen die problemen nog steeds bij TGO’s?
Margreet Kamper (AP Midden-Nederland): “Dat is nu echt niet meer zo. We hebben vaste officieren en secretarissen voor TGO-teams, de politie ook. Er is landelijk gewoon veel geregeld, ook wat betreft werkruimtes en ICT. De teamleden zijn op elkaar ingespeeld, die weten precies wat er moet gebeuren.
Alies Postma (AP Oost-Nederland): In ons grote arrondissement hebben wij drie centrale plekken voor de TGO-teams. De laatste tijd gaan we soms toch ook weer dicht bij de PD zitten. Als dan een misdrijf in Kampen heeft plaatsgevonden, trekken we de eerste dagen het politiebureau van Kampen in. Dan zit je dichtbij de plaats delict, dichtbij getuigen en profiteer je van lokale kennis. Vrij snel daarna werkt het team weer vanaf de vaste plek.
Bezoeken jullie als TGO-officier de plaats-delict?
Kamper: Meestal wel ja.
Postma: Maar niet meteen. Ik vind het belangrijk om zelf in die ruimte te hebben gestaan.
Rob Kloos (AP Rotterdam): Dat wisselt. Als je gaat, moet je ontzettend oppassen dat je niet de politie voor de voeten loopt. Maar het kan heel handig zijn als je, nadat de Forensische Opsporing zijn werk heeft gedaan, zelf de PD ziet. De plek, de omgeving, de vluchtwegen. Anders moet je dat later via 3D-beelden alsnog gaan doen.
De TGO-zaak van Alies Postma
“De dood van een kindje van 14 maanden, Xaja, waarvoor de nieuwe vriend van de moeder uiteindelijk veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 22 jaar voor moord. Dat kindje was zo verschrikkelijk toegetakeld van binnen en van buiten, de patholoog had dat zelfs nog niet eerder zo gezien. Het kostte veel moeite om de dader erbij te krijgen. Meestal is de kring van verdachten in zo’n zaak klein. Maar hier zeiden beide verdachten (de moeder en haar nieuwe vriend): ‘Ik was het niet.’ Maar ze wezen ook niet echt naar de ander.”
Is het leuk om een TGO leiden?
Kamper: Hartstikke leuk. Het zijn de mooiste zaken. Je hebt met zijn allen een heel duidelijk doel. Vanuit een teamgedachte gá je er met zijn allen voor. Een voordeel in een TGO is dat je gewoon alle middelen kunt inzetten. Er is wel eens een capaciteitsprobleem, maar in een TGO speelt dat veel minder dan voor een districtsrecherche. Er is veel deskundigheid in de teams, die dit soort zaken al jaren doen.
Postma: Zeker. Naast het inzetten van alle bijzondere opsporingsmiddelen, kun je ook veel nieuwe dingen proberen.
Kloos: Het is ook de adrenaline in de hectiek van die eerste 48 uur. Kranten staan er bol van, iedereen wil de zaak oplossen. Die eerste hectische fase is gewoon leuk. Daar ben ik officier voor geworden.
Is die eerste 48 uur moeilijk voor een officier?
Kloos: Als officier moet je er voor zorgen dat je direct goed wordt geïnformeerd en weet wat er speelt. Maar eigenlijk geldt ook: Niets zo makkelijk als de eerste 48 uur van een TGO. Want die politiemensen weten echt wel wat hun vak is. Veel ingewikkelder is het wanneer je een zaak hebt die net géén TGO is en wordt gedraaid door een team ‘op crepeersterkte’. Om dán van alles te moeten organiseren, is veel zwaarder.
Kamper: Je moet er inderdaad direct bij zijn, dat heb ik het liefst. Dan krijg je meteen alle informatie binnen en weet je meteen met wie je moet gaan werken. Als je pas na een aantal dagen erbij komt, haal je je kennisachterstand bijna nooit meer helemaal in. Een TGO-team dat begint, is ook niet per se het team dat het vervolgens doorzet.
Kloos: Ja, dan zit er een kwetsbaar moment van overdracht in.
Postma: Politiemensen waarderen het ook als de officier direct nauw betrokken is. Ik probeer zoveel mogelijk bij het team te zitten. Tegelijkertijd zit ik ook vaak wat afgescheiden in een hoekje, om te voorkomen dat iedereen de hele tijd dingen aan mij gaat vragen. Niet dat ze niks mogen vragen, maar het idee dat je er als officier bent, is soms ook wel heel makkelijk, hè?
De TGO-zaak van Margreet Kamper
“De Rioolput- en de Kofferbakmoord, toen ik nog op AP Lelystad zat. Er waren twee dode lichamen aangetroffen, de ene in een rioolput in Almere, de ander in een kofferbak in Nieuw Vennep. Die bleken uiteindelijk door de dezelfde verdachtengroep te zijn gepleegd. We kwamen naar aanleiding van een ander schietincident in een woning bij goederen van de vermoorde personen en vervolgens met een DNA-link bij de zelfde verdachte en daar zat een groep omheen. Uiteindelijk zijn zij allemaal veroordeeld tot forse straffen.”
Is er een groot verschil tussen de eerste 48 uur en daarna?
Kamper: Het verschilt ook per zaak hoe hectisch het is. Heb je al direct een verdachte in beeld, of heb je alleen maar het feit dat iemand ergens dood ligt? Hoe dan ook, in de eerste fase is het van belang dat je als team alle ‘vluchtige’ gegevens binnen probeert te halen. Het is verstandig dan ook al langdurige trajecten, zoals SI-trajecten (stelselmatige informatie-inwinning) of OVC (opname vertrouwelijke communicatie) te bespreken en uit te zetten. Dergelijke trajecten kennen vaak lange voorbereidingstijden.
Kloos: De vraag is: wat moeten we nu doen, om te voorkomen dat we straks dingen missen?
Postma: De eerste 48 uur staat in het teken van het binnenharken van zoveel mogelijk informatie. Daarna wordt het wat rustiger, omdat je dan meer een idee hebt wat voor kant je op moet en aan welke scenario’s je kunt denken. En soms heb je weer een opleving in de hectiek, bijvoorbeeld als je toewerkt naar een aanhouding.
Lijkt me lastig. Je wilt alles binnenharken, maar toch vooral ook de góede dingen?
Kloos: Daar zit het gemak en de luxe erin dat een TGO een compleet professioneel team is dat alles weet van ‘binnenharken’. Al die specialisten gaan hun eigen vragen stellen. Telecom, de stekkers erin, beelden uitkijken van camera’s van de ANPR of milieucamera’s, noem maar op.
Postma: Vergeet de spoedsporen en het NFI niet. Geen TGO zonder spoedsporen in de eerste week.
Kloos: Dus iedereen komt met vragen en voorstellen naar je toe. Je denkt zelf mee, maar negen van de tien dingen komen ‘vanzelf’ op je af.
Moet je voor de helicopterview op al die politieactiviteiten niet een mega-complete officier zijn? Bekend met tactiek, sporen, financieel, digitaal, internationaal, slachtoffers, gevoeligheden en media?
Postma: Je moet alle opties kennen. Zo hoef je bijvoorbeeld niet te weten hoe het technisch in elkaar steekt, maar wel dát een router binnen zoveel uur moet worden uitgelezen omdat daarna de gegevens overschreven zijn.
Kamper: Zeker in het digitale wereldje zijn er steeds meer opties gekomen. Maar je moet inderdaad alles met elkaar in verbinding kunnen brengen. Je kan die specialismen niet los van elkaar zien.
Kloos: De meesten zijn toch wel behoorlijk allround. Tegelijkertijd is onze ‘scope’ ook weer beperkt: het gaat altijd om commune delicten: moord, doodslag, zeden, de geschokte rechtsorde. Maar er kan van alles op je pad komen. De ene keer probeer je mee te helpen als de relatie tussen een nabestaande en een familierechercheur even niet loopt. En in TGO Brinks (zie kader) ontstond er gedoe omdat een groep criminelen van Amsterdam over de A2 naar België reed. De Dienst Specialistische Interventies was er niet: niemand kon die bewapende criminelen stoppen. Dat mocht dus nooit meer gebeuren. Dan bemoeit de minister zich er mee, en zoeken de OM’s van Nederland en België contact met elkaar. Voor een deel ging dat over me heen en werd dat door het Parket-Generaal gedaan. Maar dat soort lijntjes en commotie komen dan bovenop je TGO-werk.
De TGO-zaak van Rob Kloos
“In Amsterdam deed ik de zaak ‘Brinks’, een van mijn eerste TGO’s, samen met een collega. Dat betrof de overval op Brinks waar 12 miljoen is gestolen, en de dader de A2 afgescheurd is, waarbij is geschoten op de politie.
Een recent de flatbrand in Diemen. In een poging de verzekering op te lichten, is beneden brand gesticht. Die brand leidde tot rookontwikkeling waardoor op bovenste verdieping volstrekt onschuldige mensen stierven. Dramatisch.”
Is er verschil tussen officieren? Dat de een actief meerechercheert, terwijl de ander kiest voor distantie? Wat voor type zijn jullie?
Kamper: Dat verschil is er. Bijvoorbeeld in hoe snel je bepaalde middelen inzet: meteen en tegelijkertijd, of later en opeenvolgend. En hoeveel informatie vind je dat je nodig hebt voordat je een beslissing durft te nemen. Of ik zelf een ‘rekkelijke’ of ‘precieze’ ben? Nou, de term rekkelijk kan tegen je worden gebruikt, maar ik ben wel een rekkelijke. Ik werk graag vanuit de gedachte achter de wetgeving.
Postma: Ik denk dat je dat bijna wel móet.
Kloos: Ik geef de politie veel ruimte. Het hangt ook van de teamleiding af. Recent had ik een TGO, met een net opgeleide teamleider wiens eerste TGO het was. Dan begeleid ik wat meer, ook omdat hij zelf aangaf sommige dingen lastig te vinden. Ik liet hem vooral ook in positie, om te voorkomen dat ik er te veel mijn stempel op zou zetten. Bij teamleiders waarmee je al meerdere TGO’s hebt gedaan, weet je precies wat je aan elkaar hebt.
Postma: Je moet op goede voet met de politie staan, maar niet één-van-hen willen zijn.
Kamper: Die ‘betrokken distantie’ van vroeger, die geeft voor mij te veel afstand. Je bent geen onderdeel van het team, maar staat er wel náást.
Zijn er dingen die jullie nu anders doen dan toen je het eerst deed?
Postma: Ik houd wel iets meer afstand en ben wat minder aanwezig op het politiebureau. In het begin kon ik er bij wijze van spreken héle weken zitten. Omdat je dan onervaren bent en denkt: ik moet de feiten goed in handen hebben. Naarmate je dat vaker hebt gedaan en weet met wie je werkt, laat je dat meer los. Dat doe ik tegenwoordig ook meer binnen de vaste kern leidinggevenden binnen het TGO: de discussie laten gaan.
Kloos: Nog even over die verschillende stijlen: Ik ken wel collega’s die er bovenop zitten en zich in onderzoeken echt gaan bezighouden met wie wie gaat verhoren. Ik ben niet van dat micro-management. De politie weet echt wel hoe zij hun taak moet doen.
Kamper: Op zich eens, maar bij een enkele verdachte of getuige vind ik dat daarop echt een specialist moet zitten. En als dat niet zo is, wil ik daarover toch wel een beetje meepraten.
Postma: Soms constateer je achteraf dat een verhoor niet goed is geweest en wil je dat een volgende keer voorkomen. Ik zoek dan de overlegvorm: ‘jongens, wat is nou een slimme strategie?’ Ik ga niet zeggen: dat moet Pietje of Jantje doen.
Kamper: Ik vind het zelf nooit zo prettig als ik moet gaan zeggen: ‘En zo moet het.’ Ik ben meer van de dialoog.
Kloos: Negen van de tien keer ziet een teamleider het zelf ook wel, als het anders moet. Maar je gezag laten gelden, dat werkt vaak gewoon niet. Zeker in Amsterdam. Als je daar op je strepen gaat staan, hoor je: ‘ja, dat vind jij misschien’. Of erger nog: ze gaan ‘bovenlangs’.
Kamper: Of ze gaan je dingen niet meer vertellen. Dat moet je te allen tijde zien te voorkomen.
Kennen jullie fantastische officieren die toch geen TGO’s moeten doen?
(Stilte, daarna gegrinnik door alle drie)
Kloos: Die zijn er en dat vinden ze zelf vaak ook.
Postma: Je hebt de meer ‘beschouwende’ officieren. Die zullen wat minder geschikt zijn, omdat ze met name in die hectische fase het idee hebben dat ze te gejaagd beslissingen moeten nemen.
Kamper: Anderen zijn juist weer meer van de korte onderzoeken, terwijl TGO’s lang kunnen duren, waarbij ook de zittingsfase nog lang duurt.
Kloos: Geschikt-ongeschikt is niet zwart-wit. Officieren kunnen in situaties komen waarin ze zelf bijvoorbeeld zeggen: die ernstige zedenzaak met baby’s moet ik nu niet willen doen, die komt te dichtbij.
Is er een pikorde in officierstypen, waarbij TGO-officieren bovenaan staan?
Kamper: Zo wordt het volgens mij wel eens gevoeld. Maar dat zou niet moeten, want iedere OM-taak vraagt om zijn eigen vaardigheden.
Postma: Eens. Ieder heeft ‘zijn ding’ waar hij of zij goed in is en dat moet gewoon kunnen. Het een is niet beter of meer dan het ander. Maar met name nieuw instromende collega’s lijken wel eens te denken dat TGO’s een walhalla zijn. Kijk, ík vind TGO’s mooi. Maar ik kan me goed voorstellen dat sommige collega’s dat niet vinden, omdat ze minder tegen zoveel ellende kunnen en veel liever bijvoorbeeld fraudezaken doen.
Kamper: Ga vooral niet, vanuit een foute pikordegedachte, denken dat je uiteindelijk TGO-officier moet worden. Vraag je vooral af of je het kán, in de zin van: Is dit het soort zaken dat bij me past. Wij worden, vanuit de organisatie, wel eens geacht alles maar te moeten kunnen.
In vorige Opportuun zei afpakofficier Janneke de Smet-Dierckx: ‘Denk niet dat je alles in je uppie moet kunnen, maar doe bij een financieel aspect vooral een beroep op specialisten’
Kloos: Dat klopt absoluut. Ik was voorheen in Amsterdam ook forensisch officier, en dan is het heel goed als zaaksofficieren met hun forensische vragen naar je toekomen. En zo moet je ook gebruikmaken van rechercheofficieren, cybercrimeofficieren, afpakofficieren, medisch officieren. Dat doen TGO-officieren denk ik ook wel.
Postma: Wij plakken in TGO’s ook steeds meer expertises aan elkaar. Laatst heb ik een jeugdofficier betrokken bij mijn TGO waarin een verdachte minderjarig was. Zo kon ik het opsporingsdeel doen, en dacht hij na over vragen als: Waar moet deze verdachte naar toe, wat is een goede strafeis, moet het via het meerder- of minderjarigenstrafrecht? Ik vond dat een goede combinatie, waarbij je ook kunt reflecteren.
Wat is spannend in een TGO?
Kloos: Vooral de cruciale momenten in een onderzoek. Dat je denkt: verdorie, gaat het lukken? Hebben we de juiste middelen ingezet?
Postma: Of als je bij de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen op een randje loopt. Dat je benieuwd bent hoe het uitpakt, ook later in de zittingszaal.
Wat is dat ‘randje’?
Kloos: Rechtmatigheid. Haalbaarheid. Geloofwaardigheid.
Postma: Kijk, soms moet je gewoon dingen proberen. Het moet een gecalculeerd risico zijn, maar een risico moet je af en toe nemen. Zelf houd ik er wel van om al snel door te pakken als je een beetje zicht krijgt op een verdachte. Het is een spannende keuze: Veeg je iemand van de straat en kijk je waar het schip strandt, óf heb je er meer aan als je iemand nog even op straat laat? Hoe dat uitpakt, weet je op dat moment eigenlijk nooit zeker.
Kloos: En dat geldt zéker als er medeverdachten zijn. Dan krijg je scenario’s van: als ik bij de ene dit doe, kan ik bij de ander niet meer – nou ja, verzin het maar, zo heb je allerlei strategieën waaraan je kunt denken.
Kamper: De inzet van bepaalde BOB-middelen is ook spannend. Krijg je het op het goede moment geregeld? Zijn er leden beschikbaar voor ‘stelselmatige informatie-inwinning’? Krijg je afluisterapparatuur in een woning?
Dwalingen en tunnelvisies ontstaan onder meer omdat iedereen ‘te graag’ een misdrijf opgehelderd wil hebben. Ken je die spanning?
Postma: Bij de inzet van een middel herken ik wel eens spanning. Maar volgens mij is iedereen zich er tegenwoordig wel van bewust dat je in the end niks bereikt met over de grens heen gaan.
Kamper: Het gaat om waarheidsvinding. Ja, je kan soms op de grens zitten, en daar zelfs net overheen gaan als je vindt dat dat onder omstandigheden proportioneel is. Dat wil niet zeggen dat je gelijk in een tunnel zit. Verhoormethoden zijn ook beter geworden, hè?
Kloos: Er zijn tegenwoordig meer waarborgen tegen tunnelvisie. De komst van familierechercheurs. Reflectie, tegenspraak en overleg met je teamleider, je rechercheofficier, je kwaliteitsofficier. Het scenariodenken dat al op de PD begint. Fouten worden misschien net wat eerder gemaakt in zaken waarin je juist net géén TGO hebt.
Postma: Allemaal waar. En tegelijkertijd moet je soms ook maar gewoon rechtstreeks van a. naar b.
En mediadruk? Of een hoofdofficier die drie keer per dag binnenloopt om te vragen of je al een verdachte hebt?
Kamper. Nee, die ervaring heb ik niet.
Kloos: Dan zouden we professioneel genoeg zijn om dat te benoemen: ‘Zo kan ik niet werken’. Maar een goede hoofdofficier snapt dat wel en vraagt dat soort dingen aan de rechercheofficier.
Postma: Of je zaak komt in het zicht-op-zakenoverleg, het Zizo. Want eens in de zoveel tijd moet je natuurlijk wel een update geven en zorgen dat mensen geïnformeerd zijn.
Is het slecht voor je carrière als collega’s zien dat een TGO-zaak je emotioneert?
Kamper: Nee. Tegenwoordig is daar veel meer aandacht voor en krijg je psychologische hulp aangeboden als dat nodig is.
Kloos: Ik heb laatst een check-up gehad. Dat wordt niet verplicht maar wel aangemoedigd. Ik vind dat goed. De zaak wordt dan echt niet bij je weggehaald. Ik ben op zitting wel eens geëmotioneerd geraakt. Ik heb dat in mijn requisitoir ook benoemd. Je moet die emotie kunnen registreren. Zolang die niet de overhand krijgt, is het niet erg.
Postma: Bij ons is er ook veel ruimte om het aan te geven als je moeite hebt met een zaak. Ik had dat met dat kindje (zie kader). Ik zei: ‘Die zaak zit wel onder mijn huid’. Daar kon ik meteen over praten. Het blijft natuurlijk de vraag of wij officieren dat ook echt altijd doen.