Tekst Juriaan Simonis
Recente rechtspraak over lokaalvredebreuk.
Volgens het spreekwoord blijven gasten en vis drie dagen fris. Maar sommige gasten zijn al veel eerder niet meer welkom. Dat gold zeker voor de man die voor een zomernacht een hotelkamer had geboekt in het Ibis-hotel in Utrecht. Toen de nachtportier zijn dienst begon, kreeg hij van zijn collega te horen dat de man ’s avonds zoveel geluidsoverlast had veroorzaakt dat hij was gewaarschuwd dat hij daarmee moest stoppen. Maar ’s nachts werd er opnieuw over herrie geklaagd. De nachtportier vertelde de gast dat de maat vol was: hij moest zijn spullen pakken en het hotel verlaten. Dat leidde tot zo veel agressie dat de portier beneden de politie belde. In de lobby gaf de hotelgast de nachtportier een paar klappen tegen het achterhoofd. Toen de politie aankwam, zagen ze de man voor het hotel schreeuwen en wilde gebaren maken. Daarna rende hij het hotel weer in. De onruststoker werd aangehouden en vervolgd; niet alleen voor mishandeling, maar ook voor lokaalvredebreuk. Volgens art. 138 Sr is niet alleen strafbaar degene die de woning of het besloten lokaal van een ander binnendringt, maar ook degene die ‘wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds verwijdert’.
Verdachte werd voor beide feiten veroordeeld en ging voor de veroordeling wegens lokaalvredebreuk in cassatie bij de Hoge Raad. Zijn raadsman bracht een oud arrest van de Hoge Raad in stelling. In 1896 had de hoogste rechter zich uitgesproken over de zaak van een Rotterdamse toneelspeler die zich in een Alkmaars hotel had misdragen. De man had ’s avonds laat in de gelagkamer van het hotel gekaart met de kastelein, maar toen zich daar nog andere bezoekers bij aansloten werd het al te rumoerig. De eigenaar van het hotel maande de toneelspeler tot kalmte, maar dat hielp niet. De politie kwam eraan te pas en de toneelspeler werd gesommeerd om óf naar zijn kamer te gaan óf het hotel te verlaten. De Rotterdammer gehoorzaamde niet; hij trapte, sloeg en greep zich vast aan een deurkozijn. Hij werd veroordeeld voor wederspannigheid en lokaalvredebreuk. Die laatste veroordeling hield bij de Hoge Raad geen stand. De Raad vond dat de toneelspeler niet wederrechtelijk in het hotel vertoefde toen hem gevraagd werd te vertrekken. Hij had er immers een kamer geboekt.
Volgens (iets) recentere rechtspraak, kan een verblijf in een woning of lokaal dat rechtmatig begint, onrechtmatig worden wanneer iemand het verzoek krijgt te vertrekken. Als de bezoeker dan na een hernieuwde vordering toch blijft, is sprake van lokaalvredebreuk. Onder verwijzing naar die jurisprudentie uit 1951 oordeelde de Hoge Raad in 2019 dat het verblijf van de Utrechtse hotelgast wederrechtelijk was geworden vanaf het moment dat hij te horen had gekregen dat hij niet meer welkom was. Dat hij een kamer had geboekt en daarvoor ook betaald had, deed toen niet meer ter zake.
De Hoge Raad van 2019 slaat dus een andere weg in dan die van 1896. Erg verrassend is dat niet. In onze moderne, gejuridiseerde samenleving kan een rumoerige hotelgast moeilijk volhouden dat hij het recht heeft in zijn kamer te blijven nadat het hotelpersoneel hem herhaaldelijk gevraagd heeft te vertrekken. Ieder zichzelf respecterend hotel behoudt zich tegenwoordig in de algemene voorwaarden het recht voor om gasten die zich misdragen de deur te wijzen, en dat geldt ook voor het Ibis-hotel in Utrecht.