Tekst Juriaan Simonis
“Het is een stuk grimmiger geworden in de huizen van de bewaring door de coronamaatregelen. Familiebezoek is niet meer mogelijk en arbeids- en recreatiemogelijkheden zijn ingetrokken.” Dat zei een strafpleiter in een pleidooi waarom de voorlopige hechtenis van zijn cliënt geschorst zou moeten worden.
Ten tijde van het afsluiten van deze tekst was Nederland volop in de greep van het coronavirus. Dat geldt zeker ook voor de strafrechtspleging. Het OM, de rechtspraak en de advocatuur en aanpalende instanties zoals de reclassering en de penitentiaire inrichtingen proberen al improviserende het werk zoveel mogelijk door te laten gaan.
Aan de zijde van de verdachten wordt het virus vaak in stelling gebracht om rechters in hun voordeel te laten beslissen. Een voorbeeld is de voorlopige hechtenis. Omdat opsporingsonderzoeken door het virus langer duren, zou het buitenproportioneel zijn om een cliënt ten behoeve van het onderzoek vast te houden. Dat betoogde een raadsman voor de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank vond het echter te vaag welke gevolgen de coronacrisis voor een individuele strafzaak zou hebben en hield de man gewoon vast. Ook de kans op besmetting in een penitentiaire inrichting was geen reden verdachten op vrije voeten te stellen. Het gerechtshof Den Haag had in dit verband voldoende vertrouwen in de maatregelen die het gevangeniswezen had genomen.
Ook de cliënt van de advocaat die over ‘grimmige huizen van bewaring’ had gesproken, moest achter de tralies blijven. De rechtbank wilde op zich wel aannemen dat detentie in een aantal gevallen zwaarder was geworden. Maar de rechtbank vond wat verdachte ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden naar voren had gebracht te weinig concreet. De algemene zorg over de uitbraak van het coronavirus in relatie tot het detentieregime was onvoldoende om de hechtenis te schorsen.
Dat was de Nederlandse detentiesituatie, maar hoe zat het wanneer de verdachte riskeerde in een gevangenis in Noord-Italië terecht te komen, op dat moment de brandhaard van het virus in Europa? De rechtbank in Brescia had aan Nederland overlevering gevraagd van een Albanees die verdacht werd van het organiseren van drugstransporten. De raadsman verzette zich tegen overlevering vanwege de toch al slechte detentieomstandigheden in Italië. Die zouden die nu verergerd zijn door opstanden en ongeregeldheden als gevolg van de in de gevangenissen getroffen maatregelen tegen de uitbraak van het coronavirus.
De officier van justitie vertelde dat zij van de Italiaanse overheid de garantie had gekregen dat de Albanees niet in een van de 16 als zeer problematisch bekend staande inrichtingen zou worden opgesloten. Wat het virus betreft liet zij weten dat het Internationaal Rechtshulp Centrum van het OM in voortdurend contact stond met de Italiaanse autoriteiten. Wanneer op het moment dat er feitelijk overgeleverd zou worden, dat onverantwoord zou zijn, zou het IRC tot uitstel besluiten. De rechtbank was voldoende gerustgesteld en stond de overlevering toe.
Een ander discussiepunt was het feit dat veel zittingen als gevolg van corona zo georganiseerd werden dat partijen niet meer fysiek aanwezig waren, maar per e-mail hun standpunten naar voren mochten brengen. De raadsman van een verdachte wiens verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zo behandeld werd, betoogde (per e-mail) dat geen sprake is van een eerlijk proces. De zitting was immers niet openbaar. Hij schreef dat zolang mensen nog wel naar de supermarkt mochten, niet viel in te zien waarom het strafproces niet door zou kunnen gaan, desnoods via een videoverbinding. De rechtbank legde uitvoerig uit waarom er op dat moment nog onvoldoende apparatuur was om met beeldbellen een digitale zitting te houden. De rechtbank vond dat in die overmachtsituatie de gevolgde procedure voldoende controleerbaar was en verdachte ruim in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. Die reactie kreeg ook de verdachte die betoogde dat de schriftelijke behandeling van zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in strijd was met de in de Grondwet vastgelegde openbaarheid van terechtzittingen.
Het is duidelijk dat de coronacrisis in korte tijd het nodige heeft omgewoeld in de wereld van de strafrechtspleging. Misschien kijken we ooit met nostalgie terug naar 2014. Toen veroordeelde de rechtbank Oost-Brabant een jongeman tot 260 dagen jeugddetentie omdat hij een brandende molotovcocktail door het woonkamerraam van een huis had gegooid. Het feit dat hij daarvoor een coronaflesje had gebruikt werkte niet eens strafverhogend.
Meer columns van Juriaan Simonis lezen?
Verboden toegang
Misschien wel de bekendste bepaling uit het Wetboek van Strafrecht is art. 461 Sr. Op het internet kan men bij een handelaar in tegelwijsheden een bordje kopen met de tekst ‘verboden toegang voor onbevoegden art. 461 Wetboek van Strafrecht’.
De oneerlijke vinder
In een recent arrest gaat het namelijk over de vraag wanneer iemand die beweert een portemonnee met pasjes te hebben gevonden en die onder zich heeft gehouden, zich schuldig maakt aan verduistering.
Dodelijke drankjes
Volwassenen doen rare dingen voor hun plezier. Vaak gaat dat goed. Maar soms loopt het helemaal verkeerd en dan komt het strafrecht eraan te pas. Een voorbeeld is de gewoonte om drankjes met drugs erin te drinken. Dat speelde bij twee zaken die de Hoge Raad onlangs behandelde.