Tekst Tineke de Zwart
Foto Loes van der Meer
John is een ‘draaideurcrimineel’, een kruimeldief, die ‘de hele Hema leeg jat, maar nooit steelt van particulieren’. Albert is een ondernemer, vader van jonge kinderen, die ‘houdt van een knokpartijtje, maar niet meer dan dat’. Tot hun levens elkaar kruisen, op een avond in maart. Vanaf dat moment is John een overvaller. En Albert de man die hem overhoop reed met een bestelbusje.
De bewakingscamera registreert hoe John die avond ogenschijnlijk nonchalant het tuinpad op wandelt bij Albert, als koper voor een Rolex die Albert voor 30 mille te koop heeft aangeboden op Marktplaats. Schijn bedriegt. De kruimeldief is dit keer op pad met een bivakmuts, een geladen pistool met zes extra patronen en tie rips. Als een vriend van John de deur opent, ontploft de situatie meteen. John schiet door de ruit van de voordeur, dringt de woning binnen en lost nog twee schoten. Albert grabbelt in zijn broekzakken, werpt het horloge en de dagopbrengst van zijn winkel naar de overvaller en vlucht. Zijn vrouw achterna, die al eerder een veilig heenkomen zocht over de schutting. De toevallig passerende bezorger van een lunchroom krijgt ongewild een bijrol in deze slechte film; hij staat zijn busje af aan het radeloze echtpaar. Ze willen weg van de schietende overvaller én tegelijkertijd terug naar huis waar hun kinderen in bed liggen.
Plotseling duikt hij weer op, in de koplampen. De overvaller. Hij strekt zijn rechterarm. John schiet, Albert rijdt hem omver. Albert rijdt verder, keert dan de bus en rijdt nog een keer vol in op John, die dan al bewegingsloos tegen een schutting hangt.
Drie jaar en heel veel onderzoek later ontleden juristen de gebeurtenissen die zich die avond binnen twee macabere minuten hebben afgespeeld. Het is niet John, die voor de gewapende overval zomaar een gevangenisstraf in de dubbele cijfers had kunnen krijgen, die hier terecht staat. Het is Albert, die terecht staat voor doodslag, want John heeft de aanrijdingen niet overleefd.
Over de eerste aanrijding zijn de officier van justitie en de raadsman het roerend eens; een beroep op noodweer is hier op zijn plaats. Albert mocht zich, met het bestelbusje als wapen, verdedigen tegen een nieuwe aanval van John, wiens kogel afketste op de motorkap. Maar de tweede aanrijding riekt naar eigenrichting. Dat Albert hiervoor niet strafbaar is, komt volgens de officier van justitie omdat ‘niet van hem verlangd kon worden dat hij tot helder nadenken in staat was en kon beseffen dat het gevaar geweken was.’
‘Noodweerexces’ voor juristen, maar de beleving in de zittingszaal staat haaks op deze droge kwalificatie. De dochter van John noemt Albert ‘een monster’; ‘Jij hebt mijn vader bewust aangereden. Vermoord. Terwijl hij al was uitgeschakeld. Terwijl hij vocht voor zijn leven.’
Albert reageert gelaten op de aantijging: ‘Ik snap het verdriet, ik heb zelf ook kinderen. Maar ik heb niks bewust gedaan, ik heb gevochten voor mij en mijn gezin. Dat wil ik je meegeven. Als mens.’
Het leed van de nabestaanden is invoelbaar, zegt de rechtbank twee weken later bij het vonnis, waar alleen journalisten op af gekomen zijn. In een zaal vol professionals wordt een dramatische avond weer teruggebracht tot juridische proporties. Noodweer en noodweerexces, want in de luttele vijftien seconden die verstreken tussen de twee aanrijdingen, kon Albert zijn hevige emoties onmogelijk in bedwang krijgen. Ontslag van alle rechtsvervolging. Geen straf voor Albert, geen schadevergoeding voor de nabestaanden. Er komt een einde aan de zaak, maar niet aan het verdriet dat in twee minuten werd veroorzaakt.