Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes van der Meer
Het werk van Diana Roggen, officier kindermishandeling
Vaak voelt Diana Roggen frustratie en buikpijn. Tegelijkertijd ziet de kindermishandelingsofficier van parket Noord-Nederland veel verbetering en heeft ze ‘een prachtportefeuille waarin je het verschil kan maken.’
“Weet je wanneer ik echt gelukkig ben? Als al onze inspanningen samenkomen.” Dat zegt Diana Roggen, kindermishandelingsofficier van parket Noord-Nederland. Ze wilde de ‘kimi-portefeuille’ een paar jaar geleden graag oppakken, mits ze naast het beleid ook de zaken kon blijven draaien. “Want als je niet voelt hoe de onderzoeken lopen, kan je ook nooit voelen waar de pijn- en knelpunten in het werkveld liggen.”
In welke zaak was je gelukkig?
“Bij voorbeeld die keer dat een wijkteam van de politie het vermoeden kreeg dat vanuit een woning drugs werd gedeald. Gelukkig hebben wij in Noord-Nederland een frontoffice kindermishandeling dat alle politiemeldingen handmatig screent op kindermishandelingskanten. En in deze woning woonde een moeder en twee kleine kinderen. Dus belde die frontoffice het team dat de zaak draait: ‘Weten jullie dat hier kinderen zitten? Zou het een goed idee zijn als jullie bij eventuele aanhouding van die moeder, Veilig Thuis meenemen?’ Veilig Thuis ís meegegaan. Ze troffen een bende aan het huis. Overal drugs. Hier konden kinderen niet veilig opgroeien, zagen ze. Die kinderen zijn weggehaald. En inmiddels gaan zij met hun moeder naar een gezinskliniek, waarin moeder weer leert verder te gaan met deze kinderen. Veilig Thuis meldde ons later dat het zó waardevol was dat ze erbij waren geweest. Zij hebben de stappen kunnen nemen die zij veilig vonden. En wij hebben gewoon netjes het politiewerk kunnen doen, zonder ons te hoeven bekommeren om allerlei zorgtaken. Dus, top gedaan met zijn allen.”
De waarheid is ook, dat officier Diana Roggen niet dagelijks juicht. Sterker nog, het werk geeft geregeld buikpijn en frustratie. Waarheidsvinding en het bepalen van een juiste straf vindt ze vaak moeilijk.
Waarom is waarheidsvinding hier moeilijk?
“Slachtoffers kunnen vaak nog niet praten. Dan begint een zaak met weinig informatie. Vaak alleen de medische bevindingen, waarbij er geen logische verklaring voor het letsel is. Je weet dus eigenlijk niets en het slachtoffer kan je ook niets vertellen. Kijk, met een kogelgat weten we wel raad, maar bij hersenletsel en breuken wordt het vaak lastig.”
Wat moet je dan doen?
“Je móet starten. De ervaring leert ook dat de eerste 48 uur in het onderzoek cruciaal zijn. Dan kunnen mensen vragen nog goed beantwoorden. Wanneer zijn eventuele klachten begonnen? Bij wie en waar is het kind geweest? Waarom belde je 112? Hoe was het kindje er toen aan toe? Wanneer dronk het voor het laatst? Dat soort informatie moet je in de eerste uren halen, veelal bij de ouders. Dan weten ze het nog en zijn de feiten nog niet bewust of onbewust gekleurd doordat men met elkaar spreekt. En daar zit ook meteen de eerste buikpijn: dwars door alle angsten en emoties van ouders heen moet de opsporing met hen in gesprek. Soms zelfs terwijl zij ook een uitvaart te regelen hebben of terwijl ze alleen maar bij hun kind willen zijn dat in het ziekenhuis ligt te vechten voor zijn of haar leven. Ik benijd de politie dan niet, want dit soort gesprekken en verhoren zijn niet makkelijk: niemand kan zich makkelijk voorstellen dat een ouder zijn kind iets aandoet.”
Geldt dat voor jou ook?
“Ik ben ervan overtuigd dat niemand zijn kind met boze opzet kwaad wil doen. Wat wij zien is vaak uit onmacht ingegeven: dat men de pedagogische vaardigheid mist om kinderen goed op te voeden. Of dat in een situatie de druk zo groot wordt dat men kennelijk geen andere uitweg ziet dan te gaan mishandelen en schudden. 99 procent, durf ik te zeggen, is onmacht.”
Erkennen de mishandelaars vaak schuld?
“In alle onderzoeken die ik heb gedaan, heb ik maar een zaak gehad waarin een moeder bekende geschud te hebben. In alle andere zaken hebben ouders tot op de zitting ontkend dat er iets gebeurd is. Dat maakt onderzoek doen dus ook zo moeilijk. Het kind kan vaak nog niet praten, en van betrokkenen hoor je het verhaal ook niet. Daar zit voor mij een stuk frustratie: je krijgt dus nooit ‘het waarom’ te horen. Geen reden of verklaring voor hoe het zo mis kon gaan. Dat maakt het kiezen van een juiste straf lastig. Je kunt de risico’s op herhaling slecht inschatten. Je weet niet welke hulp noodzakelijk is om te voorkomen dat het weer gebeurt.
Met die vragen worstelt Veilig Thuis ook: hoe veilig is het om kinderen weer terug te laten gaan? Dat blijft natuurlijk wel waar naartoe gewerkt wordt: een veilige terugkeer bij ouders.
We weten ook heel vaak dat een van de ouders het gedaan moet hebben, maar we weten niet wie. Dat betekent dat we die zaak niet naar zitting kunnen brengen. Omdat je dan een vrijspraak zou scoren, want de rechter kan dan ook niet vaststellen wie van de twee het is geweest. Dus dat is wel een frustratie. De waarheid krijg je dan niet boven tafel, terwijl ik daar wel officier voor ben geworden.
Overigens, een enkele keer blijkt in een verdacht geval uiteindelijk tóch sprake van een medische oorzaak voor letsel of overlijden – dan heb je aan ouders wel wat uit te leggen.”
Kun je daar een voorbeeld van geven?
“Ik had een zaak van een overleden kindje dat in zijn bedje was aangetroffen. De GGD-arts werd erbij geroepen. Er werd letsel geconstateerd dat niet te verklaren was door het reanimeren en het medisch ingrijpen dat later plaatsvond. Daarbij kwam dat een van de ouders een beetje een vaag verhaal had, dat niet klopte met wat we zagen. We zijn een strafrechtelijk onderzoek gestart en hebben een van de ouders als verdachte aangehouden. Daarnaast hebben we vergaande bijzondere opsporingsmethoden ingezet, in de hoop dat we zo konden achterhalen wat er gebeurd was. Maar we zagen en hoorden alleen maar heel verdrietige ouders. Ze praatten over het regelen van de uitvaart en over welke kleren het kindje moest dragen.
Een aantal maanden rapporteerde het NFI dat de dood toch medisch was te verklaren: er was sprake van een zeldzame aandoening. Nou, dan zit je wel even… Middenin de rouwperiode voor de uitvaart heb je een van de ouders aangehouden en een hele dag verhoord op het politiebureau. Toen hebben we de ouders opnieuw op het bureau uitgenodigd en open kaart gespeeld. Dat gaf ook boosheid hoor, maar uiteindelijk hebben we uit kunnen leggen waarom we hebben gedaan wat we hebben gedaan en de kou uit de lucht kunnen halen. Het was een van de meest waardevolle gesprekken die ik als officier ooit had.”
Hoe beoordeel je de inspanningen van OM, politie en Veilig Thuis bij (mogelijke) kindermishandeling
“In 2015 zijn we in Noord-Nederland begonnen met het verbeteren van de samenwerking tussen Veilig Thuis, OM en politie. We realiseerden ons dat niemand het alleen kon en we elkaar nodig hadden. Daarnaast was het zicht op kindermishandelingszaken niet goed. In de eenheid lagen ze overal en nergens. Dan heb je er ook slecht grip op, want juist sturing en snelle actie is onmisbaar om de goede dingen te doen.”
Waarom was de samenwerking niet goed?
“Ieder werkte vanuit de eigen koker. Politie, justitie, het toenmalige Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de Raad voor de Kinderbescherming, het sociaal domein, leerplichtambtenaren: het waren, zwartwit gezegd, eilandjes. Die met de beste bedoelingen hun eigen ding deden. Het OM ook. De houding was: ‘Wij zijn van de strafzaken, bemoei je daar niet mee.’ En dus deelden we niets. Want stel je voor dat onze informatie op straat kwam te liggen, dan was ons onderzoek misschien kapot! Dus wij deden ons ding, namen daar niemand in mee, gooiden die zaak op zitting, eisten een straf, en dan was het voor ons klaar. Maar daarmee was het voor de kinderen niet klaar. Die straffen, of het nu gaat om veertig uur werkstraf of een gevangenisstraf, die gaan er niet voor zorgen dat dat kind ineens veilig is.
Zo werkte het vanuit de hulpverlening ook. Er werden talloze gesprekken met ouders gevoerd. Ouders zeiden: ‘We werken mee.’ Uiteindelijk deden ze dat niet en kwam de hulpverlening ook geen steek verder – sterker, ze kwamen soms niet eens binnen.
Maar we praatten daar met elkaar niet over. Dus we wisten van elkaar niet dat iedereen in hetzelfde gezin dingen aan het doen was. Nog los van het feit, trouwens, dat we bij politie en justitie kindermishandeling helemaal niet op de agenda hadden staan. En al die zaken, die maar overal en nergens binnenkwamen, duurden veel te lang. Als ze dan een keer opgepakt werden, was er geen letsel meer te zien, dus dat bewijs waren we kwijt. Ouders waren inmiddels weer bij elkaar, en het moment om in te grijpen en die boel ‘open te breken’ was al lang geweest, dus die zaken kregen we eigenlijk niet meer rond.”
Nu is het beter, zei je?
“Absoluut. Om het zicht en de samenwerking te verbeteren is in 2016 in politie Eenheid Noord-Nederland een Frontoffice Kindermishandeling opgericht. Als aanspreekpunt voor de ketenpartners, maar ook om zicht te krijgen op alle zaken die er in de eenheid lagen en de collega’s die deze zaken in behandeling hadden te ondersteunen om in het strafrecht de juiste dingen te doen. Zaken worden nu sneller en beter opgepakt. In diezelfde tijd is landelijk bepaald dat elk parket een kindermishandelingsofficier moest hebben, vanwege de expertise die nodig is om dit soort zaken te doen.
Landelijk kwam er vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), politie, OM, Veilig Thuis een samenwerkingsverbandprotocol waarin vastgesteld werd dat iedereen elkaar nodig had. Dat resulteerde, in ieder geval ook voor Noord-Nederland, in actieoverleggen, waarin we regelmatig met politie, OM, Raad, Veilig Thuis en Reclassering elkaar om de tafel zitten en zaken bespreken. Met vragen als: Gaan we met ouders praten? Wie doet dat dan als eerste? Kunnen we met het kind praten in een kindstudio?
De afstemming zit ook in de te plegen interventies. Onze eerdere houding (‘Wij zijn van de strafzaken, bemoei je er niet mee’) had ertoe geleid dat we nauwelijks nog meldingen kregen. Want Veilig Thuis dacht toen: Als wij nu gaan melden, staat morgen een politieauto met sirenes voor die woning. Zij zagen ons als de olifant in de porseleinkast, die direct gingen aanhouden en meer stukmaakten dan dat we goed deden.
Door de verbeterde samenwerking en het besef dat we allemaal de veiligheid voorop hebben staan, hebben we dat beeld weg kunnen nemen. Inmiddels weten partners dat we ook naar hun luisteren en hun belangen kennen. Dat wij nooit iets zouden doen zonder dat met hen te bespreken. Door dit gestegen vertrouwen zagen we het aantal meldingen toenemen. Ze zien dat ze baat kunnen hebben bij een strafrechtelijke interventie als ondersteuning van de hulpverlening.
Feit blijft dat af en toe onze belangen tegengesteld lijken te zijn. Af en toe is er nog wrijving. In een zaak met duidelijk toegebracht letsel, wilde een medewerker van Veilig Thuis ons niet de namen van het betreffende gezin geven, behalve als zij mochten beslissen of er een strafrechtelijk onderzoek komt. Dat kon ik uiteraard niet toezeggen, en uiteindelijk hebben ze de informatie gedeeld. We hebben er later nog even over gesproken. Hun argument was onder meer dat de vader ‘het niet expres had gedaan’. Dan merk je dat een begrip als ‘opzet’ bij hen iets anders kan betekenen dan bij het OM. Het strafrecht kent ook de voorwaardelijke opzet hebt: wie een kind hard schudt, aanvaardt daarmee de aanmerkelijke kans op letsel.
Dergelijke gesprekken voeren we ook landelijk, waaruit in 2016 de ‘Handreiking samenwerken bij strafbare kindermishandeling’ voortkwam. Die handreiking pakken we er met zijn allen vaak bij om te kijken naar acties en verantwoordelijkheden, en haalt de emotie die vaak onder de gesprekken ligt, wat weg. Ik snap trouwens wel dat een hulpverlener meent dat ik makkelijk praten heb. Ik lees of ik hoor dingen van de politie, maar zit niet in dat gezin. Mijn afstand is veel groter dan die van die onderzoeker die in dat gezin zit, die het vertrouwen van die ouders heeft en vervolgens de melding bij ons moet gaan doen.
Maar een strafrechtelijk onderzoek kan er wel toe leiden dat de feiten boven tafel komen en er duidelijkheid komt over wat er gebeurd is. Simpelweg omdat politie en justitie daarvoor nu eenmaal meer mogelijkheden hebben dan de hulpverlening. En die duidelijkheid is ook weer helpend in het hulpverleningstraject. Het starten van een strafrechtelijk onderzoek is één, strafrechtelijk vervolgen is een tweede.
Uiteindelijk ben ik degene die beslist wat strafrechtelijk wordt vervolgd. Daarbij luister ik wel naar adviezen. Als meerdere ketenpartners met goede argumenten zeggen ‘Dit moet je echt niet willen’, dan zijn er maar heel weinig situaties denkbaar waarin ik dat toch zou gaan doen. Meestal gaat het dan om zeer ernstige strafbare feiten waar vanuit maatschappelijk oogpunt en normstelling een strafrechtelijke vervolging niet achterwege kan blijven.”
Kun je tegenwoordig betere beslissingen nemen?
Ja, maar het blijft ingewikkeld. De doorlooptijden in dit soort zaken zijn korter, maar nog steeds veel te lang. Met name NFI-rapporten laten lang op zich wachten, mede omdat het lang duurt voordat het NFI alle medische gegevens vanuit de ziekenhuizen heeft. Wanneer ik een zaak binnen twee jaar inhoudelijk op zitting heb, is dat snel. In twee jaar gebeurt er veel; het kindje waar het om ging is geen baby meer, maar een peuter. Soms al weer terug bij ouders omdat de hulpverlening dit, met of zonder hulp, veilig acht. Ga je dan nog een gevangenisstraf eisen? Kijkend naar de ernst van het feit is dat vaak op zijn plaats. Maar kijkend vanuit het belang van het kind? Wil je dan een ouder lange tijd wegtrekken uit een gezin, terwijl alles juist goed gaat? Daarover zie je in strafmaatoverleggen ook verschillende meningen. Want wat is daar wijsheid? Zeg het maar, ik weet het soms echt niet. Naast de shaken baby’s, kinderen met meerdere botbreuken, brandwonden of wurgletsels, heb je een nog een veel grotere categorie waarbij de letsels niet zo erg zijn, maar waar wel degelijk sprake is van mishandeling. En zaken waarin kinderen soms wel kunnen praten, maar je je afvraagt of je ze dat moet aandoen. Zaken waarin kinderen continu op hun hoede zijn omdat er geslagen, gescholden en gekleineerd wordt. Met name in vechtscheidingen is dat soms een enorm dilemma. Maar goed, op die zaken hebben we nu wel meer zicht en ze worden besproken met de ketenpartners. Wat weten zij over die gezinnen? Loopt er al hulpverlening, en zo ja: hoe gaat dat? Zo komen we tot een zo goed mogelijke interventie. Soms is dat de inzet van strafrecht, als ouders zeggen mee te zullen werken, maar dat feitelijk niet of onvoldoende doen. Dan kan het strafrecht net de stok achter de deur vormen waardoor die hulpverlening wel op gang komt. Soms juist even géén strafrecht: er lijkt rust en er lijkt een ingang tot verbetering – nu gaan verhoren of aanhouden zou alles weer kapot maken. Soms, als het feit relatief gering is, lijkt inzet civiele weg via de Raad voor de kinderbescherming (ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen) meer voor de hand te liggen. Al die mogelijk interventies en tussenvormen bespreken we op maandelijkse actieoverleggen, en bij spoed ook telefonisch.” “Weet je wat ik wil benadrukken? Dat het ondanks moeilijkheden bij de waarheidsvinding, de dilemma’s, de frustraties en de buikpijn, ook een prachtportefeuille is waarin je soms echt het verschil kan maken. Een portefeuille die verder gaat dan alleen het strafrecht, dus we moeten over onze eigen grenzen heen kijken. Waarbij het doel niet vooral die ronde strafzaak is. Voorop staat het waarborgen van veiligheid.”