Tekst Juriaan Simonis
Foto Loes van der Meer
Recente jurisprudentie over schending van ambtsgeheimen
Zelfs bij de Koninklijke Marechaussee zijn er wel eens momenten waarop men het niet al te druk heeft. Een wachtmeester van de KMar verveelde zich en ging toen in het bedrijfsprocessensysteem kijken wat daar zo al te vinden was over haar zus, haar zwager en een ex-vriend. Maar voor dergelijke privé-bevragingen is het systeem niet bedoeld. De KMar deed aangifte en de vrouw werd vervolgd voor schending van haar ambtsgeheim. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeelde haar en legde twintig uur taakstraf op.
Maar is het wel ‘schending’ van een ambtsgeheim wanneer je de geheime informatie niet met een ander deelt? Dat was de vraag die de Hoge Raad te beantwoorden had in deze zaak en nog in twee andere die ook betrekking hadden op KMar-medewerkers. Bij een van hen was de reden voor het raadplegen van de systemen overigens minder onschuldig. Hij was op zoek naar het telefoonnummer van een vrouw die had aangekondigd aangifte tegen hem te doen en stuurde haar vervolgens intieme berichten.
De Hoge Raad haalde de wetsgeschiedenis erbij om te beoordelen of het aan jezelf openbaren van een geheim strafbaar is. Volgens de wet (art. 272 Wetboek van Strafrecht) geldt het verbod voor degene die een ambts- of beroepsgeheim ‘opzettelijk schendt’. In de oorspronkelijke versie van het artikel uit 1886 ging het om het ‘bekendmaken’ van een geheim, bewoordingen die wijzen op het delen van het geheim met een ander. Dat de wetgever later koos voor de term ‘schenden’, was niet omdat deze vond dat ook de ‘zelf-onthuller’ voortaan strafbaar moest zijn.
Volgens de Hoge Raad moet daarom ‘het schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Wie geheime gegevens voor zichzelf ontsluit, schendt zijn ambtsgeheim niet. De Hoge Raad verwees daarom de zaken terug naar het gerechtshof. Wel liet de Hoge Raad bij één van de KMAR-ambtenaren een deel van de veroordeling in stand.
Dat was degene die per telefoon de vrouw die aangifte tegen hem wilde doen lastig had gevallen. Hij had namelijk niet zelf het nummer opgevraagd, maar dat door een collega laten doen. Voor de Hoge Raad was dat hetzelfde als wanneer de man zelf in de systemen zou hebben gekeken en dus niet strafbaar. Maar het OM had ook tenlastegelegd dat verdachte door zijn verzoek aan de collega deze het strafbare feit ‘schending van een ambtsgeheim’ had doen plegen. Dat was wel strafbaar, want de collega had geheime informatie opgevraagd en die aan een ander verstrekt.
Ook de belastingambtenaar die voor zichzelf vertrouwelijke gegevens opvroeg uit de systemen van de Belastingdienst ontsprong de dans niet. De rechtbank Rotterdam zei ervan uit te gaan dat verdachte die informatie gebruikt had voor zijn nevenwerkzaamheden voor een belastingadviesbureau. Het ging immers om informatie over een klant van dat bureau. De rechtbank merkte op: ‘Dat deze informatie niet is gedeeld met anderen en alleen bij de verdachte is gebleven, zoals de verdediging op de zitting naar voren heeft gebracht, maakt het voorgaande niet anders’. Hier speelde waarschijnlijk een rol dat bij een medeverdachte met dezelfde twee petten wel bewezen kon worden dat hij informatie van de Belastingdienst had doorgespeeld naar klanten van het adviesbureau.