Kortom

Dit artikel hoort bij: Opportuun Nummer 3

Kort nieuws

ISIDOOR 2021

Begin juni vond ISIDOOR 2021 plaats, de grootste landelijke cybercrisisoefening die ooit in Nederland werd gehouden. Ook een aantal OM'ers deed mee.

Aan de cybercrisisoefening, georganiseerd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), deden bijna honderd organisaties uit de publieke en private sector mee. Ook verschillende overheidsinstanties zoals ministeries, veiligheidsregio’s, politie en OM, oefenden mee. Zo’n 2000 mensen in totaal.

Tijdens ISIDOOR 2021 werden de deelnemende organisaties geconfronteerd met een maatschappij-ontwrichtend cyberscenario dat zich in de loop van twee dagen voltrok en waarbij vitale processen ernstig werden verstoord. Daarbij formuleerden zij ieder hun eigen doelen die in verschillende deelscenario’s werden verwerkt. Voor het OM waren dat onder meer de eigen opschaling, de afhandeling van een groot cyberincident en de werking van landelijke uitwisselingsgremia zoals het CIIC (Cyber Intel/Info Cell) en het platform van het Nationale Cyber Security Centrum. Het gezamenlijke doel van de oefening was het bevorderen van de onderlinge informatie-uitwisseling, samenwerking en coördinatie in het geval van een nationale cybercrisis.

Het aantal cyberincidenten neemt nog elk jaar toe. Het kabinet zet daarom in op een nationaal oefen- en testprogramma waar ISIDOOR 2021 onderdeel van uitmaakt. Hans de Vries, directeur NCSC: “Door grootschalige, gezamenlijke oefeningen als deze leren verschillende organisaties dezelfde taal te spreken, krijgen ze inzicht in elkaars belangen en problemen én kunnen ze elkaar in het echt sneller en beter vinden. Dat is essentieel omdat een cyberincident zich per definitie snel ontwikkelt en veel impact heeft.”

De lessen uit deze oefening worden meegenomen in de voorbereiding van betrokken organisaties op cyberincidenten, en verwerkt in de plannen en procedures waaronder het Nationaal Crisisplan Digitaal.

Diversiteit politie

Bij de politie werken iets meer mensen met een migratieachtergrond dan in voorgaande jaren. Had de afgelopen drie jaar steeds gemiddeld zo’n 13 procent van het politiepersoneel een migratieachtergrond, afgelopen december was dit gestegen naar 14 procent. Zorgelijk blijft wel dat onder aspiranten die de politie verlaten relatief veel mensen zijn met een migratieachtergrond.

Dit blijkt uit de Barometer Culturele Diversiteit bij de politie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De cijfers zijn toegespitst op aspiranten, operationele medewerkers en niet-operationele medewerkers. De samenstelling van het personeelsbestand van de politie verandert maar langzaam. Dit komt onder meer doordat bij de politie relatief weinig mensen weggaan. Bij de overheid bedraagt de uitstroom van medewerkers jaarlijks zo’n 8 procent, bij de politie is dit ongeveer 4,5 procent.

In totaal had vorig jaar 19 procent van het nieuwe politiepersoneel een migratieachtergrond. Van de mensen die de politie verlieten, had - net als in de voorgaande jaren - in totaal 13 procent een migratieachtergrond. Van de aspiranten die instroomden had afgelopen jaar 16 procent een migratieachtergrond, ongeveer gelijk aan het jaar ervoor. De twee jaar daarvoor lag dit cijfer hoger, op zo’n 22 procent. Vooral zorgelijk lijkt dat relatief veel aspiranten met een migratieachtergrond de politie verlaten voordat zij hun opleiding hebben afgerond. Van alle aspiranten die vertrekken heeft maar liefst 32 procent een migratieachtergrond.

Plaatsvervangend korpschef Liesbeth Huyzer spreekt van een zorgelijke ontwikkeling: “Onderzoek moet uitwijzen waarom dat percentage zo hoog ligt. Komt dat omdat ze zich niet thuis voelen bij de politie? Zijn er bijvoorbeeld belemmeringen waardoor de opleiding niet wordt voltooid of hebben ze zich verkeken op de opleiding en het beroep van agent? Wij willen dat uiteraard graag weten zodat we er ook iets aan kunnen doen.”

De komende vier jaar werft de politie zo’n 3.600 nieuwe medewerkers per jaar, waarbij fors wordt ingezet op meer diversiteit. Huyzer: “Alleen op die manier kunnen wij als politie doordringen tot in de haarvaten van de samenleving en het vertrouwen van de burger behouden.”

DNA-onderzoek

Een wetswijziging, aangekondigd door minister Ferd Grapperhaus van Justitie en Veiligheid, moet het in de toekomst mogelijk maken om in een eerder stadium van het strafproces celmateriaal af te nemen bij verdachten voor DNA-onderzoek.

Met de Tweede Kamer is de laatste jaren diverse keren gesproken over de huidige werking van de Wet DNA-V. In het bijzonder naar aanleiding van de rapporten van de commissie-Hoekstra, die werd ingesteld na de moord op oud-minister Els Borst, door Bart van U. in 2014. Door de Kamer is de wens uitgesproken om in een eerder stadium van het strafproces celmateriaal af te nemen.

Het gaat daarbij om verdachten die na verhoor of na beëindiging van de inverzekeringstelling in vrijheid worden gesteld, maar nog wel verdacht blijven van een feit waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, en om vorderingen van een inbewaringstelling.

Het belang van DNA-onderzoek in strafzaken is groot. Het gebruik ervan helpt de juiste verdachte in het vizier te krijgen en strafrechtelijk aan te pakken. Op dit moment wordt volgens de Wet DNA-V pas celmateriaal afgenomen zodra iemand is veroordeeld. Een deel van die veroordeelden is tegen die tijd echter onvindbaar, waardoor in de praktijk van ‘slechts’ 87 procent van de personen die daartoe verplicht zijn, ook daadwerkelijk celmateriaal wordt afgenomen en hun DNA-profiel in de databank wordt opgenomen. Door in een eerder stadium celmateriaal af te nemen kan dat percentage worden verhoogd tot 99 procent.

Celmateriaal dat wordt afgenomen voordat iemand onherroepelijk is veroordeeld, mag niet direct worden gebruikt voor DNA-onderzoek. De huidige verplichtingen in de Wet DNA-V worden dus niet uitgebreid. Het celmateriaal wordt na afname opgeslagen en daaruit mag pas na een veroordeling, en na bevel van de officier van justitie, een DNA-profiel worden gemaakt. Als de betrokkene niet meer als verdachte kan worden aangemerkt, wordt het celmateriaal direct vernietigd.

Randvoorwaarden voor het zogenoemd conservatoir afnemen van celmateriaal zijn onder meer een zorgvuldige inrichting van het werkproces en ondersteunende ICT-infrastructuur. De uitvoering ervan wordt op dit moment verder uitgewerkt.