Tekst Pieter Vermaas
Foto Loes Spruijt-van der Meer

Een luisterend oor bij ingrijpende gebeurtenissen

Binnen het OM was het niet traditie om veel over ingrijpende gebeurtenissen te praten. Het hoorde erbij, dus denderde je door. Dat kentert, mede door de komst van Team Collegiale Ondersteuning waarbij stoom afgeblazen kan worden. Het voorziet in een behoefte, merken Janneke de Smet en Alwin Dam. “Man, wat ben ik blij dat je belt!”

Regelmatig lopen OM’ers op hun werk tegen ingrijpende gebeurtenissen aan. MH17, kinderporno, moord en doodslag, gesprekken met nabestaanden, verkeersongevallen met jonge kinderen waarbij je een lichaam moet vrijgeven, verdachten die jou op zitting toebijten dat ze je nog wel weten te vinden. Maar de onuitgesproken gedachte daarbij, zegt plaatsvervangend hoofdofficier van het Landelijk Parket Janneke de Smet-Dierckx, was dat het erbij hoorde. “Wie bijvoorbeeld na een doorzoeking in een kinderpornozaak terug op het parket kwam, ging vaak direct door met het werk. Het OM kende geen brede cultuur van even een moment rust pakken. Geen traditie van bewust even met collega’s stilstaan bij wat een onderzoek met je doet.”

Inmiddels is dat aan het veranderen. Het meest zichtbaar is dat door de komst van het landelijke Team Collegiale Ondersteuning (TCO). Daarmee heeft het OM, in de woorden van Janneke de Smet, een ‘luisterend oor’ georganiseerd. Ere wie ere toekomt, zegt zij, dat was het idee van Marleen van Solingen. Die officier wees erop dat waar bijvoorbeeld de politie zijn bedrijfsopvangteams kent, het OM dat nog niet had. Het OM bood wel hulp en gesprekken met een traumapsycholoog. “Maar juist die eerste lichte opvang, dat eerste gesprek met collega’s om stoom af te kunnen blazen, was niet georganiseerd. Terwijl dat een werkgeversverantwoordelijkheid is.”

Plaatsvervangend hoofdofficier Janneke de Smet-Dierckx (links) en TCO-coördinator Alwin Dam

Alwin Dam, officier en huidig coördinator van het TCO, staat achter die woorden. Als slachtofferofficier in de MH17- zaak zag hij in ‘debriefings’ van officieren en slachtoffercoördinatoren die in heel Nederland met nabestaanden praatten, hoe zwaar die gesprekken ook voor OM’ers waren geweest. “Die debriefings waren pittige bijeenkomsten, waarin mensen zeiden: Jeetje, wat heb ik vandaag veel ellende gehoord.” Daar sprak ik met Marleen van Solingen over en dat was eigenlijk de start van de collegiale opvang. Ik vond het mooi dat Janneke de Smet als landelijk portefeuillehouder daarvan vervolgens het boegbeeld werd. En belangrijk dat ze aangaf dat ook binnen een ‘stoere club’ als het LP collega’s de behoefte voelen om af en toe hun verhaal kwijt te kunnen.”

Is het werk nu ingrijpender dan tien, vijftien jaar geleden?

Janneke de Smet: “Ja, ik denk dat juist de laatste jaren er meer behoefte aan collegiale opvang is. Het vak en de samenleving is wel veranderd. Verhard. Met een ‘ander soort respect’ naar het instituut OM. Dat geldt trouwens net zo goed voor collega’s die op de administratie werken. Die zitten heel de dag van álles op te lossen, krijgen hun werk niet af en hen wordt dan telefonisch soms de huid vol gescholden. Wat gelukkig ook is veranderd: het is niet meer ‘Het hoort er gewoon bij’. Het is nu: ‘Ja, het hoort er soms bij, maar je mag er last van hebben’.”

Zou politieambtenaar een zwaarder beroep zijn, wat betreft het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen?

Alwin Dam: “Operationeel maken zij meer mee. Wij krijgen het telefoontje ‘er zijn twee jonge kinderen bij een aanrijding overleden’, maar zij zijn ter plaatse geweest en zagen de kinderen in die auto.”

De Smet: “Daar staat tegenover dat OM’ers weer meer degenen zijn die beslissingen nemen die vergaande gevolgen voor mensen hebben. Het besluit om iemand in voorlopige hechtenis te nemen waarna er twee kinderen opgevangen moeten worden. Of het inzetten van zware opsporingsbevoegdheden. Dat vind ik zelf ook vaak moeilijk. Het zou niet goed zijn als dat niets met je doet. Terecht word je in ons vak er mede op geselecteerd dat je tegen een stootje kan. Maar het is ‘taakvolwassen’ om af en toe te zeggen dat het je eventjes zwaar valt. Daarvoor hoef je niet elke keer naar je leidinggevende.”

Dam: “We zeggen niet wat allemaal moet. We komen niet met uitgeschreven protocollen van in welke gevallen je met iemand moet praten. We willen niet alles tot probleem maken. Het is aan jou: je hóeft niks, maar we zijn er.”

De Smet: “Dat is ook fijn omdat in het begin van corona leidinggevenden en collega’s heel attent waren. We deden belrondjes, stuurden warme mailtjes. Dat is nu wat weggezakt, nietwaar? Terwijl veel mensen nog steeds solistischer dan voor corona werken. Dan is het fijn dat je even een collega kan bellen: ‘Wat ik nou vandáág had!’”

Wat is dan de rol van leidinggevenden?

Dam: “Die rol is er natuurlijk. Maar ik ben zelf ook leidinggevende geweest en dan zie en hoor je niet alles. Stel dat je als officier in een woning een zoeking hebt en je besluit een man mee te nemen, terwijl twee kinderen angstig toekijken waar papa naartoe gaat. Mijn eigen ervaring is dat je op dat moment wel doordendert. Pas ’s avonds thuis kun je ineens denken: pfoe, wat heb ik vandaag niet meegemaakt! Dat ziet de leidinggevende dan niet en dan kun je hopelijk thuis of in je sociale netwerk wat stoom afblazen. Collega’s die zware dingen meemaken willen soms liever met een directe colléga sparren dan met hun leidinggevende. Het lijkt gelijk zo zwaar om met je emoties naar een leidinggevende te gaan. Een slachtofferofficier zei mij eens dat hij een heel ingrijpende zaak had gedaan waarin hij eigenlijk wat meer van zich af had willen praten. Dat deed hij niet tegen zijn leidinggevende, bang als hij was dat zijn zaak – die hij ook heel móói vond – dan bij hem zou worden weggehaald. Het OM biedt al jaren psychologische hulp aan. Maar het voelt als een enorme stap om te zeggen: ‘Leidinggevende, mag ik naar een psycholoog, want ik vind het best zwaar?’”

De Smet: “Het belang zit hem vaak in dat laagdrempelige eerste gesprek. Dat je als je ‘helemaal vol’ op het parket terugkomt, je even kunt praten. Stoom afblazen bij iemand die alleen maar luistert. Dat zijn soms eerder je directe collega’s dan een leidinggevende.”

Wat moeten TCO’ers vooral kunnen?

Dam en De Smet tegelijkertijd: “Luisteren!”

De Smet: “Niet-oordelend luisteren. Dat leren alle TCO’ers ook in trainingen. Voor oplossingsgerichte OM’ers is het bijzonder moeilijk om vooral te luisteren. Dat geldt voor mij ook, werd me in de training duidelijk. Ik ben ook nogal van: ‘Oké, wat kan ik doen, hoe kan ik het oplossen – en hup, dóór naar het volgende probleem’. Maar dat helpt niet in dit soort vraagstukken. Je moet luisteren en doorvragen. Niet oplossen, maar kijken waar je misschien ondersteuning kunt bieden. Het mooie is: als door alleen maar te luisteren iemand gewoon even kan leeglopen, is het daarmee vaak al goed.”

Dam: “Bij dat écht goede luisteren helpt het weleens als je als TCO’er je collega-OM’er nog niet kent. Dan heb je geen vooroordelen en luister je neutraler. Dan hoor je het beter: willen collega’s alleen maar even hun verhaal kwijt? Of geven ze het signaal af dat dit al hun zoveelste heftige zaak is, terwijl ze al met hoge werkdruk kampen en hun privésituatie op dat moment moeilijk is? We moeten het niet willen oplossen, want wij zijn geen hulpverlener, hè. We luisteren. En adviseren dat ze er misschien goed aan doen om hun verhaal met hun leidinggevende te delen en met bedrijfshulpverlening te spreken. Als we een heftig verhaal horen, kun je – dat heb ik zelf ook vast gedaan – als collega snel het verkeerde tegen iemand zeggen. Heel snel voel je de reflex om dan te zeggen: ‘Nou, maar ík had laatst een zaak…’ Onbewust ben je aan het ‘overbieden’ en laat je ook nog weten dat je er zelf ’s avonds al geen last meer van had. Waardoor die collega kan gaan denken dat hij of zij er ook geen last meer van mag hebben.”

Wat kun je nog meer goedbedoeld verkeerd doen?

Dam: “Soms baalt een OM’er enorm als hij een fout heeft gemaakt. Hij is bijvoorbeeld vergeten om iets voor een slachtoffer te regelen. Dan is het aardig om te zeggen: ‘Ach, dat kan je toch overkomen; je hebt het zo druk, dat is logisch.’ En dan heb je waarschijnlijk gelijk, maar ondertussen houdt die collega er last van.”

De Smet: “Hoe aardig bedoeld ook, in feite ben je dan aan het bagatelliseren. Je kunt beter aansluiten bij de belevingswereld die er op dat moment is.”

Dam: “Dus je zou ook kunnen zeggen: ‘Waar heb je dan precies last van en waarom vind je dat zo erg?’ Dan hoor je meer. Dat die zaak zijn paradepaardje was, of dat hij het zo erg vond voor het slachtoffer, misschien wel omdat het slachtoffer leek op zijn onlangs overleden moeder. Je weet vaak niet wat precies het probleem is en wat iemand nodig heeft. Ik heb het ook met een zeer ervaren collega gehad die een ingrijpende zaak had. Van tevoren was mijn beeld dat hij zou zeggen: ‘Joh, ik heb dertig jaar ervaring, ga weg met je TCO!’ Hij zei: ‘Wat leuk dat je me nu belt, dat heb ik echt even nodig’.”

Wie meldden zich aan voor deelname in team TCO? Mijn vooroordeel: vooral vrouwen?

De Smet: “Ha, dat verwácht je, hè?”

Dam: “We hebben ruim vijftig reacties gehad. Heel divers. Officieren, parketsecretarissen, slachtoffercoördinatoren etc.. Gelukkig veel mannen, zeg ik er graag bij.”

De Smet: “Ook heel ervaren aanklagers met decennia aan ervaring in de eerste en tweede lijn (de tweede lijn zijn hogerberoepszaken – red.) lieten ons weten graag mee te doen. Dat betekent wel wat.”

Dam: “Enige levenservaring kan helpen. Er zijn mensen die vertelden dat ze zelf ook iets ingrijpends hadden meegemaakt en achteraf vonden dat het voor hen veel beter was geweest als ze er veel opener over waren geweest. Zij willen er nu voor een ander zijn.”

En de ingrijpende gebeurtenissen moeten over het wérk gaan?

Dam: “Ja, en daarbij past een waarschuwing voor onszelf: we zijn niet de nieuwe leidinggevenden en we zijn er in principe niet voor privéproblemen. We weten wel dat collega’s hun werk soms zwaar vinden omdat ze in een spagaat zitten met hun privésituatie en daarvan stress ondervinden. Maar, met een knipoog, bel je ons omdat je relatieproblemen hebt, dan zullen we snel adviseren om iemand anders te bellen. Wij kunnen daar niks mee. Voor een leidinggevende kan het wel belangrijk zijn om te weten dat iemand privé een relatieprobleem heeft. Wij als TCO’ers hebben een geheimhoudingsplicht. We adviseren de collega altijd wel, om de situatie te bespreken met hun leidinggevenden. Wij gaan als TCO niet na een telefoontje van iemand diens leidinggevende zelf bellen. Tenzij we de indruk krijgen dat een collega een gevaar voor zichzelf of anderen kan zijn.”

Drie keer praten met een van de 42 getrainde collega’s

Team Collegiale Ondersteuning bestaat nu uit 42 collega’s. Zij zijn geselecteerd na gesprekken en krijgen een tweedaagse opleiding onder leiding van een traumapsycholoog.

De gesprekken vragen steeds om maatwerk, toch is er een vaste lijn. Voor TCO’ers staat luisteren steeds centraal. Wie met een TCO’er wil spreken, krijgt drie gesprekken. Een eerste gesprek, een tweede na drie weken, en een derde na zeven weken. Voor wie daarna door wil, adviseert het TCO om bijvoorbeeld contact te zoeken met bedrijfsmaatschappelijk werk of overleg met de leidinggevende of een psycholoog.

Eens in de twee maanden hebben vier TCO’ers een week piket. Dan doen ze gewoon hun normale werk, maar kunnen ze als TCO’er gebeld worden, en in die week zijn ze ook alert op wat er landelijk speelt en bellen ze ook actief. Vooral ook ’s avonds of in het weekend wordt TCO-werk gedaan. “Het is eigenlijk vrijwilligerswerk naast je baan,” zeggen Janneke de Smet en Alwin Dam.