Tekst Pieter Vermaas
Foto Frank Groeliken
PG Gerrit van der Burg over zijn belangrijkste portefeuille
Hij waardeert variatie binnen het personeelsbestand. En hij ziet opleidingsprogramma’s steeds beter passen bij kennis, kunde en werk van OM’ers. Interview met ‘HRM-PG’ Gerrit van der Burg.
Hij hoeft niet lang na te denken hoe hoog hij ‘HRM’ plaatst op de ranglijst van zijn portefeuilles. “Samen met Opsporing staat HRM op één”, zegt procureur-generaal Gerrit van der Burg. “Het is belangrijk. Ik stop er veel energie in en ik haal er veel uit.”
Voor Van der Burg is HRM meer dan via een goede vacaturetekst mensen binnenhalen en ze daarna intern nog wat bijspijkeren. “Alles is HRM. Die veelzijdigheid maakt het zo uitdagend. Het gaat om elke afzonderlijke OM’er, maar ook over de vraag hoe onze organisatie en bezetting er in 2018 of 2019 uit moet zien. Het gaat over de rechtspositie van iemand die net een zittingsvaardigheidsbewijs heeft, maar ook over de vitaliteit van oudere werknemers.”
HRM-werk is nooit af, stelt de PG. “Het is elke dag voor iedereen hard werken. Het is werken aan diversiteit, die ervoor moet zorgen dat het OM zich kan aanpassen aan en reageren op maatschappelijke ontwikkelingen, zeker daar waar die ontwikkelingen gevolgen hebben in het strafrecht. Denk hierbij aan strafbare feiten rond het vraagstuk van de migratie en cybercriminaliteit. En HRM is ook het stimuleren van een wisselwerking tussen opleidingsprogramma’s en het werk zelf.”
Wat voor mensen heeft het OM nodig?
“Om de samenleving te kunnen begrijpen en daarin zijn verantwoordelijkheden te kunnen vervullen, moet het OM een representatieve samenstelling hebben. Dat is het belang van diversiteit. Variatie in bijvoorbeeld afkomst, geslacht en karakters. Als je verschillende geluiden in je organisatie toelaat, kun je met elkaar het verschil maken.”
Welk gedrag, houding en vaardigheden zijn van belang?
“Je moet van onberispelijk gedrag zijn, integer zijn, bepaalde verleidingen kunnen weerstaan. Je moet wijs zijn. Je moet de competenties hebben die bij jouw functie passen. Je moet stressbestendig zijn, verbindend zijn, kunnen samenwerken. Je moet ogenschijnlijk tegengestelde talenten kunnen combineren. Soms wordt van je verwacht dat je besluitvaardig bent, geen twijfel kent, een rechte rug hebt; soms moet je kunnen twijfelen en meebuigen. We hebben mensen nodig met verschillende meningen, overtuigingen, standpunten. Die die ook durven te uiten. Mensen die elkaar scherp houden en in de goede zin van het woord de maat nemen. Mensen die voor elkaar klaar staan. Die onze cultuur en die van anderen begrijpen en daarover in dialoog kunnen gaan. Mensen die begrijpen wat het is om slachtoffer of verdachte te zijn en wat dat met je doet. Die daar een antenne voor hebben en daarmee in hun dagelijks werk rekening houden. Maar ook mensen die stelling durven nemen, ook als dat tot kritiek in de media leidt.”
Wat moet een opleidingsprogramma voor hen doen?
“Weet je wat het níet moet doen? Al die verschillen tussen die mensen gaan uitvlakken en gaan ombouwen tot een soort homogeen geheel. Organisaties met bepaalde culturele mores hebben de neiging om die impliciet op te leggen aan instromers. Maar koester juist die verschillende overtuigingen. De kracht van een ‘één en ondeelbaar’ OM is dat je in staat bent een organisatie te zijn waarin al die geluiden passen.
Een opleiding moet de kernwaarden van de organisatie elke dag waarmaken. Onze verantwoordelijkheid naar de samenleving. De context waarin wij maatschappelijk belangrijke afdoeningen willen realiseren. Oog en oor voor slachtoffers en nabestaanden. Onze magistratelijke rol. Wij zijn niet zo maar een organisatie, wij zijn het OM. Dat creëert verantwoordelijkheden van hoog tot laag. Het zittingsvaardigheidsbewijs wordt alleen gehaald als geleerd is op zitting op te treden als representatieve en kwalitatief hoogstaande vertegenwoordiger van het OM. En vanzelfsprekend moet ook de meer technisch-juridische kennis worden opgedaan.”
Is opleiden de laatste tien jaar veranderd?
“Het is enorm veranderd en verbreed. Tien jaar geleden was de SSR-opleiding behoorlijk ‘vakgeoriënteerd’. Het ging over schuld en opzet, over tenlasteleggingstechniek, over bevoegdheden. Het was een kennisinstituut. Nu zie je het accent meer liggen op persoonlijke ontwikkeling en vaardigheden. En op meerjarige begeleiding. Ook op strakkere initiële opleidingen met zo’n zittingsvaardigheidsbewijs als graadmeter. Het is minder vrijblijvend.
Vroeger kreeg je ad hoc cursussen, nu hebben we een Leergang Ondermijning, een leergang ZSM, en andere cycli waar mensen op de proef worden gesteld. De verandering zit vooral in het op maat opleiden. Geen keurslijf zoals de raio-opleiding was, maar een opleidingsprogramma dat past bij de kennis, kunde en ervaring van de kandidaat en bij het werk dat gedaan moet worden. En uiteraard kent de SSR ook een digitale leeromgeving.”
Zijn parketten veranderd bij opleiden op de werkvloer?
“De parketten veranderen inderdaad en niet alleen naar aanleiding van de veranderde opleidingen. Het duale opleiden – het enerzijds theoretisch en anderzijds in de praktijk opgeleid worden in een meester-gezelrelatie – is de beste manier van opleiden voor het OM. Dit werk leer je immers niet in de schoolbanken. Wat op dit moment verandert, is dat we dat leren in een training en dat toepassen op de werkvloer (en daar weer van leren) dichter bij elkaar brengen. Zodra je iets theoretisch tot je neemt, ga je het in de praktijk toepassen. Dat vergt aanpassing van de parketten: het aan te bieden werk moet soms worden aangepast aan de opleiding. Verder uniformeren we steeds meer het praktijkdeel van de opleiding. Ook door bijvoorbeeld startende juristen een gezamenlijke opleiding te bieden op één parket in plaats van die opleidingen te verdelen over alle parketten.
Er is binnen parketten meer aandacht gekomen voor professionele standaarden: wat is nou de inhoud van het werk? Een maatstaf vind ik altijd: wordt tijdens een werkoverleg vooral over het vullen van het zittingsrooster gesproken? Of gaat het ook over het onderzoek van morgen en dat van vorige week? De inhoud verdient het om die samen te verrijken en te verdiepen.”
Je spreekt van een ‘samenspel’ tussen opleiding en werk, tussen parket en SSR. Kun je dat toelichten?
“Het is een uitdrukkelijke samenwerking. De start is bij de SSR, daar wordt een basis gelegd. Zoals gezegd: er is sprake van duaal leren, wat betekent dat theorie (SSR) en praktijk (parketten) worden gecombineerd. Als mensen hun zittingsvaardigheidsbewijs hebben gehaald, worden vervolgens in overleg met parketten door de togadragers de eerste zittingen gedaan. Wat daar geconstateerd wordt, is allereerst belangrijk voor leerontwikkeling en vaardigheden van de persoon zelf. Maar het resultaat moet in een ‘loop’ terugkomen bij het opleidingsaanbod: welke kennis en vaardigheden verdienen extra aandacht? Opleiders en begeleiders geven ervaringen terug en leren van elkaar. Zelf stel ik regelmatig de vraag: jongens, weet de SSR dit ook, is de SSR betrokken?
Onze organisatie bruist van de initiatieven om te leren. Zoals onlangs de ontmoeting met jongeren met een detentieverleden, die onze jeugdofficieren hadden georganiseerd. Een geweldige dag, met begrip over en weer, en soms schuurde het ook. Zo’n ontmoeting levert OM’ers zicht in de leefwereld van die jongeren en misstaat bepaald niet in onze opleiding jeugdstrafrecht.”