Tekst Jochem Davidse en Pieter Vermaas
Foto Loes Spruijt-van der Meer en Bianca Benard
Afscheid van Theo Hofstee
Met het afscheid van procureur-generaal Theo Hofstee, die van zijn pensioen gaat genieten, liep er dit najaar een levend monument de deur uit. Ruim vier decennia van zijn leven wijdde ‘de man van de inhoud’ onafgebroken en in verschillende functies aan het Openbaar Ministerie. Maar aan alles komt een eind: “Het is geen drama, maar het is wel een dingetje…”
Dinsdagmiddag, eind oktober. We treffen procureur- generaal Theo Hofstee op zijn werkkamer op de vierde verdieping van het Parket-Generaal in Den Haag. De werkkamer die de voorbije week met het verstrijken van de dagen minder en minder als de zijne oogt. Nog drie dagen en dan trekt hij, na ruim veertig dienstjaren bij het Openbaar Ministerie, de deur definitief achter zich dicht.
Met beide handen in zijn zij overziet Hofstee, die voorheen onder andere als hoofdofficier werkzaam was in Amsterdam, Den Haag en Breda, het resultaat van zijn opruimwerkzaamheden. Blikvanger is een aluminium oud-papiercontainer die pontificaal in het midden van de kamer staat. “Vorige week heb ik al één zo’n bak gevuld, dit is de tweede, maar het einde komt in zicht,” zegt de afzwaaiend PG, wijzend op de grijze archiefkast in de hoek van de kamer die inmiddels zo goed als leeg is.
“Ik ben altijd een mapjesman geweest,” vervolgt hij. “Mapje zus, mapje zo, en dan allemaal met stickertjes en plakkertjes erop en een keurig schema erbij van wat ik waar kan vinden. Ik heb ooit eens in Opportuun gezegd: ‘Ik ben geloof ik vrij geordend’. Mijn vrouw vindt dat nog altijd een hilarisch citaat. Het understatement van het jaar. Maar het helpt wel. Ik weet altijd alles te vinden. Nu is het vooral de vraag wat ik ermee moet. Wat kan weg? Wat kan en wil ik meenemen? Wat draag ik over aan Guus (Schram, die hem opvolgt als PG, red.)? Alle gevoelige zaken heb ik vorige week al uitgezocht. De zaak Poch, de zaak Wilders, de zaak Van Laarhoven, noem maar op. Daar zat het meeste werk in. Of Guus ook een mapjesman is weet ik niet, maar ik wil het graag netjes overdragen. En ik wil vooral ook niet teveel mee naar huis slepen. Het is mooi geweest. Einde oefening.”
Met welk gevoel trek je straks de deur achter je dicht? Zit daar nog sentiment bij of zit je zo niet in elkaar?
“Daar zit zeker wel sentiment bij. Ik doe het met enige tegenzin. Voor mij is dit altijd een mooi en verslavend vak geweest. Echt verslavend. Ik laat hier iets achter waaraan ik 41 jaar lang met ziel en zaligheid heb gewerkt. Maar er komt nu eenmaal een dag waarop je ermee moet stoppen. Daar ben ik mij altijd bewust van geweest en ik heb er ook al een tijdje naartoe kunnen leven. Ik werk nu alweer bijna vijf jaar als PG. Binnen mijn portefeuilles en als lid van het College heb ik alles wel zo’n beetje meegemaakt. Het is geen drama, maar het is wel even een dingetje. En ik ben al niet zo’n goede afscheidnemer… Toen ik jaren geleden vertrok bij het parket in Utrecht en ik daar stond om al die mensen toe te spreken met wie ik zo lang had samengewerkt, kreeg ik het bijna te kwaad. Maar ik ken mijzelf, dus wat had ik gedaan? Ik had een zonnebril meegenomen. Die zette ik meteen op toen ik de eerste tranen voelde opwellen. Die hele zaal begon meteen te lachen. Toen ging het met mij ook wel weer. Mijn vrouw zei het nog laatst, op de dag van mijn officiële afscheid op het Parket-Generaal en in sociëteit De Witte in Den Haag: ‘Moet je zonnebril niet mee?’”
Hoe heb je die dag ervaren?
“Dat was ontzettend prettig. Afscheid nemen is niet leuk, maar wat die dag overheerste was vooral het terugkijken met vrienden en collega’s die de hele dag allerlei aardige dingen over je zeggen.”
Met aan het eind nog een verrassing.
“Een enorme verrassing. Daar had ik geen moment rekening mee gehouden. Dat een minister spreekt wanneer een PG vertrekt, dat is niet ongebruikelijk, maar ik vond tijdens haar speech al wel dat ze opvallend goed geïnformeerd was. En de zaak zus, en de zaak zo, en Fortuyn… Ik denk: nou nou, toe maar! Maar ik had nog niets door. Tot ze zei: ‘Dat is niet onopgemerkt gebleven…’ en er een man met zo’n klein koffertje naar voren stapte. Toen viel het kwartje. Een koninklijke onderscheiding. Dat deed wel iets met me. Ik heb altijd gewoon mijn werk gedaan, maar later kreeg ik die aanbevelings- brieven toegestuurd waarin mensen uiteenzetten waarom je zo’n onderscheiding in hun ogen verdient. Gerrit van der Burg had zo’n brief geschreven, maar bijvoorbeeld ook Harm Brouwer, de oud Collegevoorzitter. In die brieven staan zulke mooie dingen, en zo mooi verwoord, dat ik soms nauwelijks kon geloven dat het allemaal over mij ging. Op zo’n manier sta je er zelf nooit bij stil, bij alles wat je hebt gedaan.”
Kun je je het moment nog herinneren dat je voor het eerst als officier op zitting stond?
“Heel goed zelfs. Vooral ook omdat ik moest invallen. Door omstandigheden heb ik die zitting zo goed als onvoorbereid gedaan. Dat hadden ze natuurlijk nooit mogen toestaan. Het was in 1981. Ik was destijds net raio-officier in Utrecht, nog in opleiding dus. En ik zit daar op een dag te lunchen en opeens komt het hoofd van de afdeling naar mij toe en hij zegt ‘Theo, je moet zo naar een kantonzitting want er is iemand ziek.’ Twintig minuten later zat ik op de fiets naar het kantongerecht, met alleen een stapeltje kopieën van dagvaardingen. Verder geen dossiers of niets. Ik heb het toen maar gelijk gezegd tegen de rechter. Dat het mijn allereerste zitting was, en dat ik mij niet had kunnen voorbereiden. Daar stond hij wel even vreemd van te kijken. Zo’n debuut blijft je wel bij. Tegenwoordig is zoiets ondenkbaar. Net zoals het ondenkbaar is dat je als officier in opleiding leiding geeft aan een moordonderzoek, maar ook dat heb ik als raio gedaan. Ik ben behoorlijk in het diepe gegooid.”
Wat was je voor een officier?
“Op zitting staan heb ik altijd mooi gevonden. En na die allereerste keer altijd goed voorbereid. Vooral de kanton- en politierechterzittingen vond ik leuk. De kleinere zaken uit het alledaagse leven, waar je te maken kreeg met de gewone man en vrouw. Als ik na zo’n zitting thuiskwam dan zat ik vol verhalen en anekdotes. Ik kan mij nog herinneren dat iemand twee grote autobanden de zaal binnenrolde om te bewijzen dat er niets mis was met het profiel ervan. Dat soort dingen vond ik prachtig. Maar ik was en ben toch vooral van de operatie. Ik bemoeide me graag met de opsporing. Met de methodes en de tactiek, dat heb ik altijd erg interessant gevonden. Als officier was ik vooral van de opsporing, maar tegelijk ook een juridische haarklover.”
Verschilt het beeld dat de jonge officier Hofstee had van het strafrecht met dat van de afzwaaiend PG?
“Dat is door de jaren heen echt wel veranderd. De zaken die je midden jaren tachtig als officier zoal voorbij zag komen beperkten zich vrijwel uitsluitend tot de Tien Geboden. Diefstal, geweld, een enkele moord, zeden… En je werkte altijd reactief. Je had piketdienst, van daaruit startte je een onderzoek en dat leidde vervolgens tot een rechtszaak. Later in Amsterdam kwam ik op de afdeling Zware Criminaliteit terecht. Daar kreeg ik te maken met de Opiumwet, met mensenhandel en met criminele organisaties. Er waren wel tien criminele groeperingen die ik kon aanpakken, maar daar was simpelweg de tijd en capaciteit niet voor beschikbaar. Je moest kiezen. Dat was een heel andere manier van werken dan ik gewend was. Een ander belangrijk verschil is de taakopvatting van het OM. Die is in de loop der jaren flink verschoven. En die van mijzelf ook. Vroeger waren we bijna uitsluitend bezig met opsporen en vervolgen. Dat behoort nog altijd tot onze kerntaken, maar het werk is veel breder geworden. Samenwerking en preventie zijn steeds belangrijker geworden. Ook daar kreeg ik in Amsterdam voor het eerst mee te maken bij het zogenaamde Amazone-project dat zich richtte op de aanpak van veelal jonge veelplegers. Later werd dat de Top600, waarbij we geloof ik met wel vijftien partners samenwerkten. Veel van die jongens kampten met wat we tegenwoordig multiproblematiek noemen. Met alleen strafrecht los je dat niet op. Die jongens hebben zorg nodig, onderwijs, huisvesting, noem maar op. De persoonsgebonden integrale aanpak. Nu vinden we dat heel normaal, maar voor mij als klassiek officier was dat destijds echt een eyeopener. Later ben ik ook wel een beetje een zendeling geworden voor die manier van werken. De actieve, planmatige aanpak. In teamverband.”
Zijn we het contact met veel van die grootstedelijke jongeren, en de grip op hen, niet al een tijdje kwijt?
“Dat zeg ik niet, maar we zullen met z’n allen van ver moeten komen, willen we het tij nog keren. Als ik nu kijk naar het aantal geweldsincidenten onder jongeren, met messen en vuurwapens, en naar die jonge jongens die beginnen met het afleveren van een pakketje, en zo stap voor stap afglijden in die ondermijningswereld, dan baart me dat grote zorgen. Te meer omdat de jeugdcriminaliteit jarenlang een dalende lijn vertoonde. Velen van hen zijn redelijk ongrijpbaar. Dan moet je kijken naar andere manieren om hen te bereiken. Via hun moeders bijvoorbeeld, via rolmodellen, of via de imam… We doen dat allemaal, en we blijven dat ook doen. In het programma Preventie met Gezag bijvoorbeeld, dat nu loopt op het gebied van ondermijning. Daarmee proberen we samen met een heleboel relevante partijen te voorkomen dat jongeren al heel vroeg in de criminaliteit belanden. Dat kost veel tijd en energie, maar we geloven in die aanpak en we krijgen er nu ook structureel geld voor.”
Slaat het OM daar af en toe niet in door?
“Daar zullen we voor moeten waken. Als ik met partners van bijvoorbeeld de GGZ of gemeenten praat, dan merk ik dat ze alleen maar nóg meer van het OM willen. Nóg meer overleg, nóg meer betrokkenheid, nóg hechtere samenwerking. Terwijl er ook een groep is, zowel binnen als buiten het OM, die vindt dat wij ons veel meer zouden moeten beperken tot onze klassieke taakopvatting: opsporen en vervolgen. Er liggen nog meer dan genoeg zaken op de plank. Dat zijn twee verschillende scholen, beide met goede argumenten, maar het is evident dat wij als OM de afgelopen decennia veel breder zijn gaan werken. En ik ben ervan overtuigd dat dat goed is.”
Is er in die 41 jaar een moment geweest dat je overwoog het OM te verlaten en iets anders te gaan doen?
“Geen moment. Dat idee is werkelijk nog nooit in mij opgekomen. Er is wat mij betreft ook geen alternatief. Ik zou niets anders kunnen of willen. Dat ik officier van justitie wilde worden stond voor mij al bij het begin van mijn opleiding vast. Toen ik het eenmaal was heb ik mij in het begin wel eens afgevraagd hoe lang ik het zou willen blijven. Stel dat je het acht jaar doet, en je staat met je zoveelste autokraak op zitting, hoe interessant vind je het dan nog? Later heb ik daar vooral om gelachen, om die gedachte. Natuurlijk blijf je altijd je routinewerk houden, maar de maatschappij verandert continu, en daarmee ook ons werk. In de loop der tijd zijn er zoveel nieuwe specialismen bij gekomen dat het geen moment saai is geweest. Ook later niet, als hoofdofficier en PG. Als leidinggevende moet je overal over kunnen meepraten, vind ik. Hoe specialistisch het ook is. Cyber, witwassen, ondermijning… Houd dat allemaal maar eens bij. Dat verveelt nooit. Natuurlijk heb ik wel mijn frustraties gekend. Met name op momenten van onmacht. Als lid van de parketleiding heb ik te maken gehad met een nare dreiging op een van mijn collega’s, een fenomeen dat helaas actueler is dan ooit. Dat was in eerste instantie heel naar voor die collega en zijn omgeving, maar als leidinggevende had ik het daar ook moeilijk mee. Die dreiging was er, en we wisten ook ongeveer uit welke hoek, maar de informatie was net niet concreet genoeg om echt te kunnen ingrijpen. OM’ers zijn doeners, aanpakkers. Ik ook, maar op zo’n moment kun je eigenlijk niets. Je praat er veel over, je doet wat je kunt, maar je kunt die dreiging niet wegnemen, hoe graag je dat ook wilt. Ik vond dat enorm lastig.”
Wat vind je van de ontwikkeling dat steeds meer officieren liever anoniem blijven?
“Na alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd, na alle liquidaties en bedreigingen, begrijp ik die ontwikkeling uiteraard. Dat je als officier wel twee keer nadenkt voordat je een bepaalde vordering ondertekent. Tegelijkertijd is het een signaal waar we niet blij mee zijn. Er is een OM-commissie die dat per zaak en per officier heel zorgvuldig beoordeelt. Je wilt als OM niet het signaal afgeven dat we bang zijn. Dat zijn we niet. Maar waar je de grens dan precies trekt is ingewikkeld.”
Mis je het officierswerk wel eens?
“Eigenlijk niet. Ik ben vrij vroeg in mijn carrière doorgegroeid naar de functie van plaatsvervangend hoofdofficier, maar ik heb die functie ook lange tijd gecombineerd met die van rechercheofficier. Eigenlijk kan dat helemaal niet, maar goed, toen deed ik dat. Op die manier zat ik midden in de operaties. Bij elke liquidatie en elke moord en doodslag was ik betrokken. En was ik er niet rechtstreeks bij betrokken dan zorgde ik wel dat ik ervan op de hoogte was. Zonder collega’s voor de voeten te lopen. Dus nee, het echte officierswerk heb ik nooit gemist. Ook niet als PG. Dat is misschien wel het grootste misverstand over het werk van een PG. Dat je niet meer met de inhoud bezig bent. Met mijn portefeuille kreeg ik alle gevoelige zaken van heel Nederland op mijn bureau. En alle opsporingsmethoden. De afstand is misschien groter, maar inhoudelijk zit je er ook als PG nog middenin. Gelukkig wel.”
Wat zijn de grootste uitdagingen waarmee je het OM achterlaat?
“De aanpak van ondermijning blijft een uitdaging. De klassieke rol die we daarin spelen, boeven vangen en ze veroordeeld krijgen, gaat ons over het algemeen vrij goed af, maar op het gebied van preventie kunnen we, in samenwerking met andere partijen, nog grote stappen zetten. En polarisatie is in toenemende mate een probleem. We krijgen steeds meer fanatieke groepen die onderling ruzie maken over van alles en nog wat, waarbij ook steeds vaker sprake is van bedreiging of discriminatie. Dat is opgelaaid tijdens corona, maar we zien het nu ook op andere thema’s. Die onrust is voorlopig nog niet weg. Aan de excessen daarvan zullen we de komende jaren de handen nog wel vol hebben, vrees ik. Op het omslagpunt waar de vrijheid van meningsuiting ontaardt in strafbare feiten ligt voor het OM een corrigerende taak die heel belangrijk is. En dan hebben we natuurlijk nog alles wat met cybercrime te maken heeft, maar daar ben ik als analoge mapjesman wat minder goed in thuis.”
Terugblikkend op je carrière, waar ben je het meest trots op?
“Vooropgesteld: ik heb niets alleen gedaan, maar altijd alles in samenwerking met anderen. In eerste instantie denk ik dan aan het versterkingsprogramma Opsporing en Vervolging dat we in 2005 schreven naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord. De verbeteringen die daarin zijn opgenomen zijn volgens mij tot op de dag van vandaag van grote waarde bij het zo goed en zorgvuldig mogelijk doen van ingewikkelde onderzoeken. Iets soortgelijks heb ik met een ander gezelschap gedaan in 2015 na het rapport Hoekstra, dat volgde op de zaak tegen Bart van U., die zijn eigen zus en oud-minister Els Borst doodstak. In die zaak zijn veel fouten gemaakt, door verschillende partijen waaronder ook het OM. Het College gaf ons precies drie maanden de tijd om dat rapport te schrijven, en dat is gelukt, ondanks het feit dat iedereen zich ermee wilde bemoeien en toezicht wilde uitoefenen en noem het allemaal maar op. Als gevolg daarvan kent het OM nu het specialisme Wet op de geestelijke gezondheidszorg en zijn er grote verbeteringen doorgevoerd in het proces waarmee het DNA van veroordeelden wordt vastgelegd in de databank. En dan zijn er nog specifieke zaken die mij bijblijven. Grote zaken waarin ik niet per se zaaksofficier was, maar waarvoor ik als leidinggevende wel verantwoordelijk was. In die zin dat je moet denken aan alles wat bij zo’n zaak komt kijken. De opsporing natuurlijk, en alle vervolgingsbeslissingen, maar ook: beslissingen omtrent de slachtoffers, het managen van het proces, de communicatie met de pers… Ik heb een aantal van dat soort grote zaken gehad. De moord op Fortuyn, de zaak Holleeder, de Amsterdamse zedenzaak. Complexe zaken die je echt heel zorgvuldig en weloverwogen moest managen. Ik denk dat ik dat redelijk goed heb gedaan.”
Is er een advies dat je jonge OM’ers wilt meegeven?
“Ga van je vak houden. Word een vakidioot. Raak er verslaafd aan. Het is niet zomaar een baantje. Het gaat ergens over. Het doet er toe.”
Panklare voorzetten
Behalve een liefhebber van het OM-werk is Theo Hofstee ook een groot sportliefhebber. Die combinatie leidde ertoe dat hij in 1997 in een vrijwillige nevenfunctie werd aangesteld als de allereerste aanklager betaald voetbal bij de KNVB. In die hoedanigheid oordeelde hij of rode kaarten terecht waren gegeven, bepaalde hij de op te leggen straffen, introduceerde hij het huidige schikkingssysteem, en stelde hij richtlijnen op, gemodelleerd naar die van het OM. Een paar afgemeten voorzetten zijn aan hem dus wel besteed.
Nederland narcostaat
“Met die term heb ik helemaal niets, met name omdat het veel te negatief is over de staat Nederland. Ja, we spelen door onze ligging en logistieke functie een belangrijke rol in de internationale drugshandel, en ja er worden hier veel synthetische drugs gemaakt. Dat is erg, maar we hebben een heel integere staat die er alles aan doet om dat tegen te gaan.”
Het zwarte gat
“Daar ben ik niet bang voor. Een concreet plan heb ik niet, maar Ik ben actief genoeg om mij ook na mijn pensioen niet te hoeven vervelen. Ik ben een gezelligheidsmens, een clubjesmens, en ik sport graag. Ik zal wat vaker een reisje maken met mijn vrouw en wat vaker op de golfbaan staan. Verder zie ik het wel. Ik heb in elk geval niet de ambitie om in allerlei toezichthoudende organen en besturen te gaan zitten. Alsjeblieft niet zeg. Ik heb lang genoeg bestuurd.”
Feyenoord
“Mijn club. Toevallig kreeg ik onlangs, toen we in een restaurantje zaten na afloop van mijn officiële afscheid, van mijn vrouw een seizoenkaart voor Feyenoord. Die heb ik nog nooit gehad, maar ik verheug mij er nu al op om zo’n team straks een heel seizoen op de voet te kunnen volgen. Daar kijk ik enorm naar uit. En mijn overbuurman ook. Die is ook net gepensioneerd en die wil dolgraag met me mee.”
ICT
“Dramatisch. Ik ben natuurlijk zelf helemaal niet thuis in die wereld, maar het systeem waar het OM mee werkt is gewoon op. Ik vind het echt vreselijk dat al die mensen die toch al zo hard werken, ook nog eens geplaagd worden door een systeem als GPS. Gelukkig hebben we inmiddels wel een goede analyse gemaakt van wat er nou precies niet deugt aan het huidige systeem en hoe we dat kunnen verbeteren. Dat gaat langzaam en gefaseerd, maar het wordt wel beter. Echt. En daarnaast ligt er inmiddels een gedegen plan voor een heel nieuw systeem, maar dat kost veel tijd.”
Werkdruk
“Zelf heb ik dat nooit als een last ervaren, maar ik weet dat die af en toe verschrikkelijk hoog is. We proberen daar ook veel aan te doen, wat de laatste tijd ook steeds beter lukt. Mede omdat we eindelijk, na zoveel jaar zeuren, structureel veel geld hebben gekregen onder de kop ‘Terugdringen bezuinigingen, herstel basis’. Zo hebben we dit jaar tien miljoen aan de verschillende parketten kunnen geven om naar eigen inzicht te besteden. Officieren kun je niet tevoorschijn toveren, die zal je moeten opleiden, en ook daar werken we momenteel hard aan, maar veel andere functies kun je wel betrekkelijk eenvoudig invullen. Met die tien miljoen kunnen de parketten zichzelf gericht versterken op de punten waar het het hardst knelt. Dat scheelt.”
Golf
“Mijn grote hobby. Al dertig jaar. Heerlijke sport. En mijn vrouw speelt ook, dus dat maakt het extra leuk. Al wil ze er naar mijn zin iets te vaak een wedstrijdje van maken, dat hoeft van mij niet per se. Zo’n wedstrijdje tegen je vrouw, daar kom toch een zekere druk bij kijken…”
Afscheid nemen is een beetje sterven.
“Als je iets zolang en met zoveel plezier hebt gedaan, een verslaving zoals ik het zelf noem, en je stopt daarmee, dan ga je natuurlijk niet schouderophalend over tot de orde van de dag. Dat is niet zo. Het OM maakt onderdeel uit van mijn wezen. Maar het woord sterven gaat mij wel echt iets te ver. Dat klinkt mij veel te zwaar. Al zal het wel een proces worden waar ik doorheen moet. Aan het idee dat ik niet langer deel uitmaak van het OM zal ik moeten wennen. Maar op de goede herinneringen kan ik gelukkig nog heel lang teren. Die gaan nog wel even mee.”